ECLI:NL:RBDHA:2017:9753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9807
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 28 oktober 2011 een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 juni 2014 tot en met 31 januari 2016. Verweerder heeft op basis van een melding van het Haagse Economische Interventie Team een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Dit leidde tot de herziening van haar uitkering en de terugvordering van een bedrag van € 10.343,20.

Eiseres heeft tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de herziening en terugvordering onterecht zijn. Zij stelt dat verweerder op de hoogte was van haar werk en dat zij in financiële problemen verkeert. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie en dat de bankafschriften aantonen dat zij onvolledige en onjuiste informatie heeft verstrekt. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waaruit blijkt dat schending van de inlichtingenverplichting kan leiden tot herziening van de bijstandsuitkering.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder terecht het recht op bijstand heeft herzien en het te veel betaalde bedrag heeft teruggevorderd. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en eiseres kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/9807

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Brouwer),
en

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. I.M. Groen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2016 (primair besluit I) heeft verweerder het recht op uitkering van eiseres met terugwerkende kracht van 1 juni 2014 tot en met 31 januari 2016 herzien en een bedrag van € 8464,99 als onverschuldigd betaald teruggevorderd.
Bij besluit van 24 juni 2016 (primair besluit II) heeft verweerder de terugvordering gebruteerd naar € 10.343,20.
Bij besluit van 7 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 28 oktober 2011 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande met een toeslag van 20%. Zij werkt als beheerster bij [B.V. X] Dit is bekend bij verweerder. Op 11 november 2015 heeft verweerder van het Haagse Economische Interventie Team (hierna: HEIT) een melding ontvangen dat eiseres bij een bestuurlijke controle werkzaam is aangetroffen. Verweerder is daarop een onderzoek gestart. Op basis van de uitkomsten daarvan heeft verweerder primair besluit I en primair besluit II genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder primair besluit I en het primair besluit II gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder heeft het recht op bijstand over juni 2014 en december 2015 herzien en het te veel betaalde teruggevorderd. Over de perioden 1 augustus 2014 tot en met 31 maart 2015, 1 mei 2015 tot en met 31 oktober 2015 en 1 januari 2016 tot en met 31 januari 2016 is het recht op bijstand niet vast te stellen. Daarom heeft verweerder over deze perioden de bijstandsuitkering ingetrokken en geheel teruggevorderd.
3. Eiseres vindt de herziening, intrekking en de terugvordering van haar uitkering, en daarmee ook de brutering, onterecht. Verweerder wist dat eiseres werkt, desondanks is er een onderzoek opgestart. Zij geeft aan dat zij vrijwel niets te besteden heeft en diverse schulden heeft. Zij heeft daarom geld moeten lenen van haar vriend en een vriendin. Deze laatste heeft de lening schriftelijk bevestigd. Op haar verjaardagen krijgt ze geld om boodschappen van te doen. Daarnaast doet haar dochter regelmatig boodschappen voor haar. Zij leeft heel zuinig. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder diverse (reken)fouten heeft gemaakt in de vergelijking tussen de salarisadministratie van eiseres en haar salarisstroken. De door verweerder gestelde urendiscrepantie is daardoor onjuist.
4. Volgens verweerder is er sprake van een combinatie van factoren waardoor verweerder het recht op bijstand over de perioden 1 augustus 2014 tot en met 31 maart 2015, 1 mei 2015 tot en met 31 oktober 2015 en 1 januari 2016 tot en met 31 januari 2016 niet kon vaststellen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres onvolledige, onjuiste of te laat inlichtingen heeft verstrekt. De bankafschriften van eiseres laten diverse bijschrijvingen en kasstortingen zien, die eiseres niet heeft gemeld en die zij niet objectief en verifieerbaar heeft kunnen verklaren. Verweerder heeft daarom het recht op bijstand over juni 2014 en december 2015 herzien. De bankafschriften laten daarnaast zien dat eiseres zeer weinig uitgaf aan levensonderhoud. Gemiddeld besteedde zij € 122,85 per maand, terwijl de NIBUD-norm ligt op € 194,70 per maand. Eiseres heeft niet objectief en verifieerbaar kunnen verklaren hoe zij in haar levensonderhoud voorzag. Verweerder vindt het opmerkelijk dat eiseres op niet-werkdagen toch in de buurt van haar werk geld pinde. Ook bestaat er een discrepantie tussen de eigen urenadministratie van eiseres en haar salarisstroken.
5.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB, zie onder meer zijn uitspraak van 23 september 2014 ECLI:NL:CRVB:2014:3242) levert schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor herziening van de bijstand, als daardoor te veel bijstand is verstrekt. Volgens eveneens vaste rechtspraak (CRvB 25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3872 en CRvB 7 maart 2017, ECLI:NL CRVB2017:1055) worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31 lid 1 van de Participatiewet beschouwd. Het maakt daarbij niet uit of de kasstortingen en bijschrijvingen leningen zijn. Een geldlening is in artikel 31 lid 2 van de Participatiewet niet uitgesloten van het middelenbegrip.
5.2
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat verweerder op grond van artikel 53a lid 6 van de Participatiewet een onderzoek naar de situatie van eiseres mocht verrichten.
5.3
Uit dat onderzoek is gebleken dat eiseres gegevens niet had gemeld die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. Zo hebben er kasstortingen en bijschrijvingen op rekening van eiseres plaatsgevonden die zij niet aan verweerder heeft gemeld. Nu eiseres niet in afwachting van de toekenning van een bijstandsuitkering was, maar bestendig een uitkering ontving, was zij niet aangewezen op geldleningen om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud. Of eiseres door schulden extra geld nodig had, naast de aan haar verleende bijstand, maakt dit niet anders (vergelijk CRvB 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2580). Eén of meerdere betalingen aan een bijstandontvanger kunnen als inkomen worden aangemerkt, als deze kunnen worden aangewend voor het levensonderhoud. Verweerder heeft daarom terecht overwogen dat de ontvangen bedragen in juni 2014 en december 2015 in mindering mogen worden gebracht op de bijstandsuitkering van eiseres. Verweerder mocht het recht op bijstand over juni 2014 en december 2015 dan ook herzien en het te veel betaalde terugvorderen.
5.3
Ten aanzien van de herziening en terugvordering van het recht op bijstand over de perioden 1 augustus 2014 tot en met 31 maart 2015, 1 mei 2015 tot en met 31 oktober 2015 en 1 januari 2016 tot en met 31 januari 2016 overweegt de rechtbank als volgt. Het is aan eiseres om inlichtingen te verstrekken over de wijze waarop zij concreet in haar levensonderhoud voorziet. Uit haar bankafschriften blijkt dat de uitgaven die eiseres heeft gedaan om in haar eten en drinken te voorzien in deze maanden onder de NIBUD-norm liggen, soms aanzienlijk. Het was aan eiseres om in dat kader een concrete, verifieerbare verklaring daarover te verstrekken. Dat is niet gebeurd. Daarnaast heeft zij verklaard regelmatig giften in geld of etenswaren te hebben ontvangen. Deze heeft zij niet gemeld aan verweerder. Eiseres heeft ook achteraf onvoldoende inzage in haar financiële situatie gegeven, bijvoorbeeld wat betreft de leningen en ontvangen giften, als gevolg waarvan niet kan worden vastgesteld of er in genoemde periodes (aanvullend) recht op bijstand bestaat. Volgens vaste rechtspraak (vergelijk CRvB 22 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2142) levert een dergelijke schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van S.V. de Bart-van der Vegte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.