ECLI:NL:RBDHA:2018:10624
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraakse vreemdeling wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en geen reëel risico op onmenselijke behandeling in Bagdad
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraakse vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, die in januari/februari 2015 een winkel huurde, stelde dat hij bedreigd werd door de Badr militie na een conflict met zijn verhuurder. Hij voerde aan dat zijn broer was vermoord door deze militie en dat hij zelf was gearresteerd en gevangen gehouden in Koerdistan. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zijn asielrelaas geloofwaardig was. De rechtbank vond de verklaringen over de bedreigingen en de moord op zijn broer ongeloofwaardig, evenals de omstandigheden van zijn arrestatie in Koerdistan. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet als vluchteling kon worden aangemerkt en dat hij geen reëel risico liep op onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Bagdad, waar soennieten niet systematisch worden blootgesteld aan dergelijke praktijken. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.