ECLI:NL:RBDHA:2018:13386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
NL18.17241
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Georgische nationaliteit met beroep op veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een eiser van Georgische nationaliteit, die zijn aanvraag had ingediend op 19 oktober 2015. De eiser heeft een beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn aanvraag op 26 januari 2018 had afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in Georgië is mishandeld en onterecht is veroordeeld vanwege zijn politieke activiteiten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom Georgië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt voor de eiser, gezien zijn specifieke omstandigheden. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 22 februari 2018 in herinnering gebracht, waarin de rechtbank al had geoordeeld dat de asielaanvraag van de eiser gegrond was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris de gebreken uit de eerdere uitspraak niet heeft hersteld en dat de afwijzing van de asielaanvraag ten onrechte is gedaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.17241

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. Y. Tamer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 september 2018 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.17242, plaatsgevonden op 18 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Totosashvili. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is van Georgische nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Op 19 oktober 2015 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij - samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. In de jaren 2005 - 2007 heeft eiser ongeveer 10 keer deelgenomen aan demonstraties tegen de politie. Ook publiceerde hij artikelen op internet waarin hij het optreden van de politie bekritiseerde en uitte hij kritiek op de autoriteiten tijdens zijn optredens als rapper. Op een gegeven moment werden eiser en zijn neef aangesproken door twee politieagenten, die wilden dat zij drugs verkochten aan door hen aangewezen personen. Eisers neef heeft de drugs aangepakt en weggegooid, later werd hij opgepakt en aangehouden. Eiser begon toen actiever deel te nemen aan acties tegen de regering. Op een dag werd eiser opgewacht en zwaar mishandeld door politieagenten.
In 2007 werd eiser bij verstek veroordeeld voor het plegen van een roofoverval. Eiser heeft geen overval gepleegd en stelt dat hij vanwege zijn politieke activiteiten ten onrechte is veroordeeld. Hij heeft van 6 juli 2008 tot 12 september 2014 gedetineerd gezeten en is tijdens deze detentie ernstig mishandeld en verkracht. Na zijn vrijlating wilde eiser zijn onterechte veroordeling aanvechten bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Hij heeft zijn strafdossier opgevraagd en dat bij zijn advocaat gebracht. Verder wist hij dat de moeder van zijn toenmalige medeverdachte in het bezit was van materiaal waarmee eiser zijn onschuld kon bewijzen. Nadat hij dit materiaal had opgehaald, werd hij opgewacht door vier mannen die hem in een auto hebben gezet en hebben meegenomen naar een begraafplaats. Daar werd het bewijsmateriaal van eiser afgenomen en werd hij zwaar mishandeld. De mannen hebben eiser vervolgens voor dood achtergelaten op de begraafplaats. Eiser werd daar aangetroffen door een voorbijganger en is naar het ziekenhuis gebracht. Na zijn ontslag uit het ziekenhuis heeft eiser ondergedoken gezeten tot zijn vertrek naar Nederland op 14 oktober 2015. Bij terugkeer vreest eiser door de Georgische autoriteiten gedood te worden, omdat zij niet willen dat hij zijn onterechte veroordeling aanvecht bij het EHRM.
Bij besluit van 26 januari 2018 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij uitspraak van 22 februari 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, eisers beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 januari 2018 vernietigd. Eiser is vervolgens aanvullend gehoord op 17 april 2018 en 7 juni 2018.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Tevens is daarbij, in afwachting van een beslissing over de ambtshalve toepassing van artikel 64 van de Vw, aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Eiser heeft allereerst aangevoerd dat hij de manier waarop hij aanvullend is gehoord, uiterst onzorgvuldig vindt. Op 17 april 2018 is hij aanvullend gehoord en heeft hij tot in detail uitgelegd waarom hij naar Nederland is gevlucht en wat hem in Georgië allemaal is overkomen. Dit was voor hem erg zwaar, hij heeft daarna last gehad van paniekaanvallen. Vervolgens bleek dat het rapport van het gehoor door een technische storing verloren was gegaan. De gehoorambtenaar heeft daarom een rapport opgesteld waarin zij op basis van de aantekeningen van de tolk en haar herinneringen heeft geprobeerd het gehoor zo goed mogelijk te reconstrueren. Vervolgens is eiser - op zijn verzoek - op 7 juni 2018 opnieuw gehoord. Tijdens dat gehoor is volgens eiser ten onrechte geen gebruik gemaakt van een registertolk. Eiser kon de tolk niet goed verstaan en zag zich daarom genoodzaakt zijn verhaal in het Nederlands te doen.
De rechtbank stelt vast dat de manier waarop het verslag van het aanvullend gehoor op 17 april 2018 tot stand is gekomen onvoldoende zorgvuldig is. Dit is door verweerder ook erkend en daarom is eiser op 7 juni 2018 in de gelegenheid gesteld om zijn verklaringen toe te lichten en waar nodig aan te vullen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit op deze manier goed opgelost. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiser belastend was om nog een keer zijn verhaal te moeten doen, is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Daarbij is van doorslaggevend belang dat verweerder eisers verklaringen als geloofwaardig heeft aangemerkt.
Voor wat betreft het gebruik maken van een niet-registertolk, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 28, derde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) kan, in afwijking van het eerste lid, worden gebruikgemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is, indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is. Op grond van het vierde lid wordt, indien van het eerste lid wordt afgeweken, dit met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd. Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2014 [1] volgt dat artikel 28, derde en vierde lid, van de Wbtv wat betreft de motivering geen andere eis stelt dan dat verweerder de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden een van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voornemen uitgebreid heeft toegelicht waarom er tijdens het aanvullend gehoor van 7 juni 2018 gebruik is gemaakt van een niet-registertolk. Daarmee heeft verweerder voldaan aan voornoemde motiveringsplicht en eiser heeft daar geen inhoudelijke beroepsgronden tegen gericht. Bovendien is ook in dit verband niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad omdat, zoals hiervoor is overwogen, verweerder eisers verklaringen geloofwaardig heeft geacht.
8. Tussen partijen is vervolgens in geschil of Georgië in het algemeen kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst.
9. De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling op 7 juli 2017 heeft geoordeeld dat de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst voldoet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten. [2] Eisers stelling dat Georgië nooit als veilig land van herkomst aangemerkt had mogen worden, faalt daarom. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder bij brief van 11 juni 2018 aan de Tweede Kamer heeft laten weten dat een herbeoordeling heeft plaatsgevonden en dat de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst kan worden doorgezet. [3] Anders dan eiser heeft betoogd, is daarbij wel degelijk onderzoek gedaan naar alle in de brief genoemde criteria. Voor zover eiser heeft betoogd dat er ten aanzien van één of meer van deze criteria sprake is van achteruitgang, stelt de rechtbank vast dat dit niet volgt uit de door eiser overgelegde landeninformatie. [4]
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Georgië in het algemeen kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Dit betekent dat er een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit dat land geen bescherming nodig hebben. Het is vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dat land in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat het vragen van bescherming bij de autoriteiten of andere geëigende instanties in zijn land van herkomst gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is. Uit jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat daarbij een hoge drempel geldt. Dit laat echter onverlet dat verweerder hetgeen de vreemdeling aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat het betreffende land voor die vreemdeling niet veilig is. [5]
11. In haar uitspraak van 22 februari 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht,
- voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze gebeurtenis(lees: de mishandeling op de begraafplaats)
als relevant element bij de beoordeling van de asielaanvraag had moeten betrekken. Eiser heeft immers verklaard tijdens het nader gehoor dat deze gebeurtenis de aanleiding was om zijn land van herkomst te verlaten. Verweerder heeft deze gebeurtenis in het bestreden besluit ten onrechte niet als relevant element aangemerkt en beoordeeld. Dit is eveneens relevant nu verweerder wel overweegt dat indien eiser meent dat hij ten onrechte is veroordeeld, hij een procedure had kunnen aanspannen bij het EHRM en deze gebeurtenis nu juist verband houdt met de verzameling van bewijs voor die procedure. Ook dit is een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Deze beroepsgrond slaagt ook.17. Gelet op wat hiervoor is overwogen kan verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nadere motivering op het standpunt stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er, indien er zich problemen voordoen in Georgië, voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen in de huidige situatie de bescherming van de autoriteiten in te roepen. Verweerder zal wat eiser heeft aangevoerd over zijn specifieke individuele omstandigheden immers moeten onderzoeken en verweerder zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat Georgië voor eiser niet veilig is.
11. In het bestreden besluit heeft verweerder, anders dan in het besluit van 26 januari 2018, al eisers verklaringen als geloofwaardig aangemerkt. Verweerder acht dus geloofwaardig dat eiser ten onrechte strafrechtelijk is veroordeeld vanwege zijn politieke activiteiten, dat hij vervolgens ruim 6 jaar gedetineerd heeft gezeten en dat hij tijdens deze detentie is mishandeld en verkracht. Verweerder acht het daarom niet onaannemelijk dat eiser na zijn vrijlating alsnog zijn veroordeling wilde aanvechten. Ook wordt eiser gevolgd in zijn verklaring dat hij kort na zijn vrijlating is mishandeld en bedreigd door vier politieagenten, omdat hij zijn veroordeling wilde aanvechten bij het EHRM.
Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat Georgië in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Daartoe heeft verweerder allereerst overwogen dat niet is gebleken dat eiser vanwege zijn oppositionele activiteiten in 2005 - 2007 nog te vrezen heeft voor vervolging door de Georgische autoriteiten. Met betrekking tot de mishandeling en bedreiging door de politie na zijn vrijlating, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om de bescherming van de autoriteiten in te roepen. Eiser heeft geen aangifte gedaan en heeft verklaard dat hij geen heil zag in het inroepen van de bescherming van andere of hogere autoriteiten. Verweerder acht daarbij van belang dat eiser een advocaat had en na de mishandeling nog ruim een jaar in Georgië is gebleven. Hij had zijn problemen met zijn advocaat kunnen bespreken en waar nodig actie kunnen ondernemen tegen de politie. Verder is niet gebleken dat eiser problemen ondervond van andere autoriteiten dan de politie, zodat in redelijkheid niet valt in te zien dat eiser zich tot geen enkele instantie in zijn land van herkomst zou kunnen wenden om zijn beklag te doen. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat het inroepen van bescherming voor hem niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
11. De rechtbank stelt voorop dat eiser heeft geprobeerd om bewijsmateriaal te verzamelen om zo zijn onterechte veroordeling te kunnen aanvechten bij het EHRM, maar dat hij bij deze poging om zijn recht te halen is gedwarsboomd door de autoriteiten. Eiser is daarbij ernstig mishandeld en voor dood achtergelaten op een begraafplaats. Daaruit kan worden afgeleid dat het voor eiser gevaarlijk is gebleken om bescherming te vragen bij de autoriteiten of andere geëigende instanties – in dit geval het EHRM. Het standpunt van verweerder dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat Georgië in zijn geval niet kan worden beschouwd als veilig land van herkomst, acht de rechtbank dan ook ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank concludeert dat verweerder de gebreken die in de uitspraak van 22 februari 2018 door de rechtbank zijn geconstateerd niet heeft hersteld.
11. De aanvraag is dan ook ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,- (duizendtwee euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2014:600.
3.Kamerstukken II, 2017-2018, 19 637, nr. 2392.
4.Onder andere het Country Report on Human Rights Practices 2017 – Georgia van het US Department of State van april 2018 en het World Report 2018 – Georgia van Human Rights Watch van januari 2018.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474.