In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de verzekering onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser, die in Israël woont, was eerder verzekerd in Nederland, maar kreeg te horen dat zijn verzekering per 14 september 2017 was beëindigd omdat hij niet meer in Nederland woonachtig zou zijn. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de SVB verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 9 oktober 2018 heeft eiser aangevoerd dat de SVB ten onrechte zijn intentie om te emigreren als doorslaggevend heeft beschouwd en dat er andere relevante feiten zijn die zijn ingezetenschap in Nederland bevestigen, zoals het bezit van een woning en het betalen van belasting in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB een onjuist besluit heeft genomen met betrekking tot de AOW, en dat eiser, ondanks zijn intentie om naar Israël te verhuizen, nog steeds een duurzame band met Nederland heeft. De rechtbank oordeelde dat de SVB onvoldoende rekening heeft gehouden met de onzekerheid van de emigratie en de feitelijke omstandigheden van eiser.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is de SVB veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van alle relevante omstandigheden bij de beoordeling van ingezetenschap in het kader van de Wlz.