ECLI:NL:RBDHA:2018:15160
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod van een Turkse vreemdeling in het kader van Besluit 1/80
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Turkse vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en het opgelegde inreisverbod. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling en zijn referente een inlichtingenplicht hebben, die voortvloeit uit wijzigingen in hun situatie na de beslissing van de verweerder op de aanvraag. De rechtbank stelde vast dat de referente, die op dat moment twee arbeidsovereenkomsten had, niet tijdig melding had gemaakt van het beëindigen van een van deze overeenkomsten, wat leidde tot de conclusie dat de vreemdeling onjuiste gegevens had verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht niet in strijd was met Besluit 1/80, maar dat het inreisverbod wel als een nieuwe beperking werd gekwalificeerd die in strijd was met dit besluit. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het gericht was tegen het inreisverbod, vernietigde het bestreden besluit in dat opzicht en herstelde de situatie door het bezwaar van eiser tegen het inreisverbod gegrond te verklaren. De rechtbank veroordeelde de verweerder tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.