ECLI:NL:RBDHA:2018:2100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
17 11338
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en contra-indicaties in het bestuursrecht

In deze zaak hebben eisers, allen van Azerbeidzjaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij hun aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op grond van de Regeling langdurig in Nederland verblijvende kinderen is afgewezen. De rechtbank heeft op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. A. Kurt-Geçoğlu. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. T.L. Schuitemaker. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers sinds 17 januari 2011 in Nederland verblijven en eerder asielaanvragen hebben ingediend die zijn afgewezen. De afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning was gebaseerd op contra-indicaties, waaronder het niet kunnen aantonen van identiteit en nationaliteit, en het niet meewerken aan hun vertrek. De rechtbank heeft overwogen dat eisers onvoldoende hebben meegewerkt aan hun vertrek, ondanks dat zij in het verleden uitstel van vertrek hadden gekregen. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de psychische problemen van eiser 2, niet gevolgd en geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet hebben voldaan aan de voorwaarden van de Regeling. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/11338
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 februari 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] , eiser 1 en tevens hoofdpersoon,

[naam 2], vader van eiser 1, geboren op [geboortedatum 2] , eiser 2,
[naam 3], moeder van eiser 1, geboren op [geboortedatum 3] , eiseres 1, en
[naam 4], zus van eiser 1, geboren op [geboortedatum 4] , eiseres 2
(hierna allen te noemen: eisers)
gemachtigde: mr. A. Kurt-Geçoğlu,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie(en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
gemachtigde: mr. T.L. Schuitemaker.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 mei 2017 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 januari 2018. Eiseres 1 is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig I. Celik, tolk.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Azerbeidzjaanse nationaliteit. Eiser 1 en 2 en eiseres 1 verblijven sinds 17 januari 2011 in Nederland. Zij hebben elk een tweetal asielaanvragen ingediend op 10 februari 2011 en 10 januari 2013 welke aanvragen bij besluiten van respectievelijk 18 februari 2011 en 27 februari 2015 zijn afgewezen. De afwijzing van de asielaanvragen staat in rechte vast. Aan eiseres 1 is eenmaal uitstel van vertrek verleend in verband met zwangerschap. Op 9 maart 2016 hebben eisers een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier op grond van de Regeling langdurig in Nederland verblijvende kinderen (de Regeling).
2. Bij besluit van 25 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 31 januari 2017 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat volgens hem sprake is van contra-indicaties, genoemd onder (d) en (e) van de Regeling, opgenomen in onderdeel B9/6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Om een succesvol beroep op de Regeling te kunnen doen, is vereist dat eisers al bij hun eerste asielaanvraag hun identiteit en nationaliteit met documenten hebben aangetoond, dan wel daarover naar waarheid en consistent hebben verklaard en dat zij hebben meegewerkt aan hun vertrek. Verweerder verwijst naar de adviezen van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) van 10 augustus 2016 en 24 april 2017, waarin staat dat eisers niet hebben meegewerkt aan hun vertrek. Omdat eisers niet voldoen aan de voorwaarden van de Regeling, is de aanvraag afgewezen wegens het niet voldoen aan het vereiste dat zij beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
4. Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De Regeling vindt zijn grondslag in de bevoegdheid van verweerder tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en het beleid van verweerder, neergelegd in onderdeel B9/6 van de Vc.
6. Op grond van artikel 16 van de Vw en artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) geldt het vereiste van een geldige mvv. Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb, wordt de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zou zijn, van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld. Ingevolge artikel 3.71, derde lid, van het Vb kan Onze Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
7. Volgens onderdeel B9/6.2 van de Vc, voor zover van belang, wordt de verblijfsvergunning niet verleend als bij de hoofdpersoon of een gezinslid sprake is van contra-indicaties (a t/m f). Contra-indicatie (d) houdt in dat de vreemdeling de identiteit of nationaliteit niet heeft kunnen aantonen door onder meer het overleggen van documenten of consistent en naar waarheid verklaren en antwoorden; contra-indicatie (e) houdt in dat de vreemdeling niet heeft meegewerkt aan zijn vertrek. De IND neemt aan dat de vreemdeling heeft meegewerkt aan zijn vertrek als hij aannemelijk maakt dat hij zich, met het oog op zijn vertrek, heeft gewend tot:
1. de vertegenwoordiging van de eigen autoriteiten of die van een ander land waartoe toegang kan worden verkregen;
2. de IOM en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek te realiseren om redenen gelegen buiten de invloedssfeer van de vreemdeling; en
3. de DT&V ten behoeve van facilitering bij het verkrijgen van de vereiste (reis)documenten en deze dienst heeft aangegeven dat dit niet is geslaagd om redenen gelegen buiten de invloedssfeer van de vreemdeling.
Volgens onderdeel B9/6.3, voor zover hier van belang, wordt het ontbreken van een geldige mvv niet tegengeworpen, mits aan alle andere voorwaarden wordt voldaan.
8. Eerst in het bestreden besluit heeft verweerder aan eisers ook de contra-indicatie onder (d) tegengeworpen. In beroep hebben eisers gesteld dat de identiteit en nationaliteit van eiser 2 alsnog aannemelijk is gemaakt, nu aan eiseres 1 en eiser 2 een laissez-passer is verstrekt door de autoriteiten van Azerbeidzjan. Verweerder heeft daarover ter zitting geen expliciet standpunt ingenomen. De rechtbank zal om proceseconomische redenen eerst beoordelen of de contra-indicatie onder (e) terecht aan eisers is tegengeworpen.
9. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zij onvoldoende hebben meegewerkt aan hun vertrek. Zij betogen dat zij tijdens hun opvolgende asielaanvraag en hangende het verleende uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw, niet mee hoefden te werken aan hun terugkeer. Ook heeft eiser 2 ernstige psychische problemen, waarvoor een behandeling in gang was gezet. Eisers vinden dat hen niet kan worden tegengeworpen dat zij in die periode geen stappen hebben ondernomen.
10. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 29 juni 2015 drie uitspraken gedaan (ECLI:NL:RVS:2015:2095, ECLI:NL:RVS:2015:2098 en ECLI:NL:RVS:2015:2099) en vervolgens op 9 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3566), over de uitleg en toepassing van de contra-indicatie (e): het niet meewerken aan vertrek. Gelet op deze rechtspraak van de Afdeling geldt het volgende.
11. De Regeling behelst begunstigend beleid tot het voeren waarvan verweerder niet op grond van enige internationale of wettelijke verplichting was gehouden. Bij het vaststellen van dat beleid heeft verweerder dan ook veel beleidsvrijheid. In het licht hiervan zijn de cumulatieve voorwaarden die door verweerder zijn vastgesteld ter beoordeling van de vraag of vreemdelingen, die een beroep doen op de Regeling, in redelijkheid de stappen hebben ondernomen om invulling te geven aan hun vertrekplicht in de periodes dat dat van hen kon worden verlangd, niet kennelijk onredelijk.
12. Voorts heeft verweerder het beleid in redelijkheid, onder verwijzing naar artikel 61, tweede lid, van de Vw, zo kunnen uitleggen dat van vreemdelingen in periodes waarin zij rechtmatig in Nederland verblijven hangende het beroep tegen de afwijzing van hun eerste asielaanvraag of tegen de intrekking van hun verblijfsvergunning, of omdat aan hen met toepassing van artikel 64 van de Vw uitstel van vertrek is verleend, weliswaar niet zelfstandig en uit eigen initiatief, maar wel desgevorderd medewerking mag worden verwacht ter voorbereiding van het vertrek. Bij het voorgaande wordt in aanmerking genomen dat met het vereiste van meewerken aan vertrek tevens is beoogd langdurig verblijf zonder daartoe verleende titel zoveel mogelijk te voorkomen.
13. De rechtbank leidt hieruit af dat buiten de hiervoor genoemde periodes, dus nadat het beroep tegen de afwijzing van de eerste asielaanvraag ongegrond is verklaard, van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij actief meewerkt aan zijn vertrek, in die zin dat hij zich zelfstandig wendt tot de in de Regeling genoemde instanties.
14. Bij besluiten van 18 februari 2011 zijn de eerste asielaanvragen van eiser 2 en eiseres 1 afgewezen. De beroepen zijn bij uitspraak van 9 augustus 2012 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, ongegrond verklaard. Vanaf dat moment hadden eisers zich moeten wenden tot de IOM, de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), alsook tot de diplomatieke vertegenwoordiging van hun land. Ook tijdens het doorlopen van hun opvolgende asielaanvraag had verweerder van eisers een actieve houding mogen verwachten, gericht op het realiseren van hun vertrek. Het standpunt van eisers dat zij hangende de behandeling van hun opvolgende asielaanvraag niet hoefden mee te werken aan hun terugkeer, wordt dus niet gevolgd. Dat gedurende die periode de uitzetting van eisers was opgeschort, doet niet af aan de meewerkplicht van eisers. Tijdens het aan eisers verleend uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw was er weliswaar geen actieve meewerkplicht als hiervoor bedoeld, maar ook toen hadden eisers desgevraagd moeten meewerken aan hun vertrek. Dat hiervan sprake is geweest, blijkt niet uit het dossier. Eisers hebben zich pas op 1 juli 2016 gewend tot de IOM. De IOM heeft al op 14 juli 2016 laten weten de aanvraag te hebben beëindigd omdat onvoldoende medewerking werd verleend aan terugkeer. Uit de gesprekken met de DT&V blijkt dat eisers niet wensen mee te werken aan het realiseren van hun terugkeer naar hun land van herkomst. Dat eiser 2 psychische problemen heeft, heeft niet tot gevolg dat van eisers niet mag worden verlangd mee te werken aan hun terugkeer. Eisers hebben immers niet kunnen uitleggen waarom het voor eiser 2 en eiseres 1 onmogelijk zou zijn om de gevraagde inspanningen te verrichten. De rechtbank is gelet op voormelde feiten en omstandigheden van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet hebben meegewerkt aan hun vertrek, zodat deze contra-indicatie zich voordoet.
15. Of verweerder eisers daarnaast terecht de contra-indicatie onder (d) heeft tegengeworpen, laat de rechtbank in het midden, nu beantwoording van deze vraag niet tot een andere uitkomst leidt.
16. Eisers hebben verder aangevoerd dat het mvv-vereiste niet had mogen worden tegengeworpen. Daartoe hebben zij zich beroepen op het recht op respect voor het privéleven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, van eiser 1 en eiseres 2, alsmede op de hardheidsclausule. Overwogen wordt het volgende. In de Regeling staat dat het mvv-vereiste niet wordt tegengeworpen als wordt voldaan aan alle voorwaarden. Eisers voldoen niet aan alle voorwaarden van de Regeling. Dat betekent dat zelfs een succesvol beroep op vrijstelling van het mvv-vereiste voor eisers niet tot gevolg kan hebben dat zij alsnog in aanmerking komen voor de aangevraagde verblijfsvergunning op grond van de Regeling. Reeds daarom kunnen deze beroepsgronden geen doel treffen.
17. Voor zover eisers een beroep hebben gedaan op de discretionaire bevoegdheid van verweerder om eisers een verblijfsvergunning te geven met de beperking als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het Vb, wordt overwogen dat daartoe een afzonderlijke aanvraag moet worden ingediend. Het beroep op de discretionaire bevoegdheid kan in het kader van de aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van de Regeling geen doel treffen.
18. Het beroep is ongegrond.
19. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.