ECLI:NL:RBDHA:2018:4253
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Schorsing rijbewijs en onderzoek geschiktheid na alcoholgebruik
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 april 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) was geschorst. De schorsing was gebaseerd op een vermoeden van ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig, na een incident op 8 december 2017 waarbij de verzoeker betrokken was. Tijdens dit incident was de verzoeker betrokken bij een aanrijding en bleek hij een bloedalcoholgehalte van 1,99 promille te hebben. De verzoeker had tegen de schorsing bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter stelde vast dat de politie op 9 december 2017 een vermoeden had geuit dat de verzoeker niet meer over de vereiste geschiktheid beschikte. De verzoeker had eerder zijn rijbewijs teruggekregen, maar de rechter oordeelde dat dit niet betekende dat er geen onderzoek meer kon worden opgelegd. De voorzieningenrechter concludeerde dat het CBR bevoegd was om een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen, gezien de omstandigheden en de wetgeving.
Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, in aanwezigheid van griffier mr. H.G. Egter van Wissekerke, en is openbaar uitgesproken op 12 april 2018. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.