ECLI:NL:RBDHA:2018:9465

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
6 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.11230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een opvolgende asielaanvraag van een Tamil uit Sri Lanka met betrekking tot medisch steunbewijs en geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak gaat het om de opvolgende asielaanvraag van een Tamil uit Sri Lanka, die eerder in verschillende procedures zijn asielrelaas heeft ingediend. De rechtbank heeft te oordelen over de afwijzing van de aanvraag door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die deze als kennelijk ongegrond heeft bestempeld. Eiser heeft in eerdere procedures te maken gehad met ongeloofwaardigheid van zijn asielrelaas, maar heeft nu een iMMO-rapport overgelegd dat zijn littekens en psychische klachten in verband brengt met zijn asielverhaal. De rechtbank oordeelt dat de IND onvoldoende gemotiveerd is in haar standpunt dat het iMMO-rapport niet leidt tot een ander geloofwaardigheidsoordeel. De rechtbank verwijst naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin het toetsingskader voor medisch steunbewijs is verduidelijkt. De rechtbank concludeert dat de IND niet zonder nader medisch onderzoek aan de conclusies van het iMMO-rapport kan voorbijgaan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de IND op een nieuw besluit te nemen, waarbij ook het verzoek tot vergoeding van de kosten van het iMMO-onderzoek in overweging moet worden genomen. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 1.002,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.11230

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [v-nummer] ,
van Sri Lankaanse nationaliteit,
eiser
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 8 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. Bozkurt.

Overwegingen

1.1 Eiser heeft op 20 oktober 2010 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft daaraan, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser werd door de ‘Liberation Tigers of Tamil Eelam’ (LTTE) gedwongen werkzaamheden voor hen te verrichten en geld aan hen te doneren. Eiser en zijn gezin zijn vervolgens in een detentiekamp voor vluchtelingen in [plaatsnaam] terechtgekomen. Gedurende het verblijf in dit kamp van de autoriteiten is eiser meerdere malen verhoord en zijn de autoriteiten er achter gekomen dat hij werkzaamheden voor de LTTE had verricht. Eiser is vervolgens door militairen meegenomen naar een onbekende locatie en opgesloten in een cel. Daarbij is eiser meerdere keren mishandeld. Later is eiser overgebracht naar een gevangenenkamp. Eiser kreeg vervolgens de mogelijkheid om te worden vrijgelaten, onder de voorwaarde dat hij het land zou verlaten.
1.2.
Bij besluit van 9 augustus 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Verweerder heeft het geloofwaardig geacht dat eiser een Tamil uit Sri Lanka is, dat hij door de LTTE gedwongen werd om werkzaamheden uit te voeren en dat hij in het kamp in [plaatsnaam] heeft verbleven. Verweerder heeft het echter niet geloofwaardig geacht dat eiser door de autoriteiten werd verdacht van banden met de LTTE, als gevolg waarvan eiser in detentie zou hebben gezeten. Het door eiser tegen dit besluit ingestelde beroep is door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 1 februari 2012, AWB 11/28660, ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld.
1.3.
Bij besluit van 29 maart 2012 is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Het door eiser daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 31 augustus 2012, AWB 12/11216, gegrond verklaard met instandlating van de rechtsgevolgen.
1.4.
Op 10 april 2012 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij deze aanvraag heeft eiser diverse documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Bij besluit van 14 januari 2014 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat deze documenten niet maken dat het asielrelaas wel geloofwaardig moet worden geacht. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, bij uitspraak van 10 juli 2014, AWB 14/3257, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 augustus 2014, nummer 201405983/1/V2, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het door eiser ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van 5 augustus 2014 bevestigd.
1.5.
Op 24 september 2015 heeft eiser zijn derde asielaanvraag ingediend. Eiser heeft opnieuw documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Tevens heeft eiser aangevoerd dat, in tegenstelling tot hetgeen hij eerder heeft verklaard, hij wèl actief is geweest voor de LTTE. Eiser stelt een administratieve functie bij de LTTE te hebben bekleed. Bij besluit van 28 september 2015 is deze aanvraag afgewezen als niet-ontvankelijk, waarbij verweerder hetgeen eiser heeft aangedragen niet heeft aangemerkt als relevante nieuwe feiten of omstandigheden. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 26 oktober 2015, AWB 15/17859, ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
2.1. Aan zijn huidige, vierde asielaanvraag, ingediend op 7 februari 2017, heeft eiser, kortgezegd, het navolgende ten grondslag gelegd. Eiser blijft bij het asielrelaas zoals hij in zijn eerdere procedures heeft verklaard. Eiser betoogt daartoe dat verweerder in de eerste asielprocedure onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische omstandigheden. Ter onderbouwing overlegt hij een medische rapportage van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO). Verder stelt eiser dat zijn echtgenote nog steeds door de autoriteiten wordt ondervraagd over zijn activiteiten voor de LTTE. Ter staving daarvan overlegt eiser een brief van ‘Human Rights Organization of Sri Lanka’. Eiser vreest -nog immer- bij terugkeer naar Sri Lanka door de autoriteiten te worden opgepakt vanwege zijn (vermeende) banden met de LTTE.
2.2.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat hetgeen eiser heeft aangevoerd niet tot de conclusie leidt dat het asielrelaas nu wel geloofwaardig moet worden geacht. Eiser heeft al eerder een vergelijkbare brief van ‘Human Rights Organization of Sri Lanka’ overgelegd die niet tot een ander oordeel heeft geleid, onder andere omdat de brief niet afkomstig is van een onafhankelijke en objectieve bron. Ook de rapportage van iMMO leidt niet tot het door eiser gewenste resultaat, omdat hetgeen daarin staat vermeld niet afdoet aan de geloofwaardigheidsbeoordeling in de eerdere procedures. Verweerder wijst daarom de asielaanvraag af. Omdat het een opvolgende aanvraag betreft welke niet wordt afgewezen als niet-ontvankelijk, wijst verweerder de aanvraag af als kennelijk ongegrond.
2.3.
Eiser is het hier niet mee eens. Op wat hij aanvoert zal de rechtbank in het navolgende ingaan.
De rechtbank overweegt het volgende.
3.1. Niet in geschil is dat het iMMO-rapport als een deskundigenrapport moet worden aangemerkt. Evenmin is in geschil dat dit rapport concludent en inzichtelijk is. Het door eiser overgelegde iMMO-rapport van 7 december 2016 vermeldt, kort gezegd, de volgende conclusies:
de littekens/fysieke klachten van eiser zijn consistent tot zeer consistent met zijn asielrelaas;
de psychische klachten van eiser zijn typerend voor de kern van het asielrelaas;
het is zeker dat de psychische klachten van eiser op dit moment interfereren met het doen van een compleet, coherent en consistent asielrelaas;
het is zeker dat de psychische klachten van eiser ten tijde van de asielgehoren interfereerden met het doen van een compleet, coherent en consistent asielrelaas.
3.2.
Op 27 juni 2018 heeft de Afdeling drie uitspraken gedaan in zaken waar door de vreemdeling in het kader van een opvolgende asielaanvraag een iMMO-rapportage was overgelegd (ECLI:NL:RVS:2018:2084, ECLI:NL:RVS:2018:2085 en ECLI:NL:RVS:2018:2086). In deze uitspraken heeft de Afdeling het toetsingskader met betrekking tot medisch steunbewijs bevestigd en verduidelijkt en het toetsingskader met betrekking tot het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren aangepast.
Het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren
4.1. De Afdeling overweegt in zijn uitspraken van 26 juni 2018 dat het toetsingskader met betrekking tot het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren, als volgt wordt aangepast. Verweerder wordt niet langer gevolgd in zijn standpunt dat aan de in een iMMO-rapport opgenomen conclusie daarover geen waarde toekomt reeds wegens het tijdsverloop tussen de gehouden gehoren en het moment waarop het iMMO het onderzoek heeft verricht. Indien in het iMMO-rapport op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren, kan verweerder hieraan niet voorbijgaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daartoe is wel vereist dat uit het iMMO-rapport blijkt op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld. Het iMMO-rapport moet daartoe vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en of het onderzoeksformulier van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) daar deel van uitmaakte. Verder moet uit het iMMO-rapport blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Voorts is vereist dat uit het rapport blijkt dat de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Als verweerder geen medisch deskundige inschakelt, en de in het iMMO-rapport neergelegde conclusie aldus niet bestrijdt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het medisch advies van MediFirst (de voorganger van FMMU) inzichtelijk en concludent is en dat tijdens de gehoren rekening is gehouden met de in dit advies genoemde beperkingen. Daarom mag in beginsel van de door eiser tijdens het gehoor afgelegde verklaringen uitgegaan. Verweerder stelt voorts dat het gewijzigde toetsingskader ruimte laat om ook zonder eigen medisch onderzoek vast te houden aan het eerdere geloofwaardigheidsoordeel. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze ruimte er in het geval van eiser ook is, omdat uit het iMMO-rapport niet blijkt op welk onderdeel van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren ziet. Volgens verweerder blijkt verder uit de bij het rapport gevoegde leeswijzer dat de conclusie van het iMMO ziet op het vermogen van eiser om over details te verklaren. Verweerder heeft in eerdere besluiten echter tegengeworpen dat eiser op hoofdlijnen niet geloofwaardig heeft verklaard. De conclusie van het iMMO luidt bovendien niet dat eiser in het geheel niet in staat is geweest om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren, waardoor geen enkele tegenstrijdigheid meer kan worden tegengeworpen, aldus verweerder. Verweerder acht het dan ook niet nodig om nader (medisch) onderzoek te verrichten. Het iMMO-rapport leidt niet tot een ander geloofwaardigheidsoordeel ten aanzien van eisers asielrelaas.
4.3.
Het nieuwe toetsingskader zoals onder 3.1 weergegeven stelt aan iMMO-rapporten het nadere vereiste dat uit het rapport moet blijken:
  • op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld;
  • op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad; en
  • dat de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het door eiser overgelegde iMMO-rapport aan deze voorwaarden. Zo staat onder paragraaf 1.4 vermeld welke stukken zijn betrokken en staat daar het onderzoeksformulier van MediFirst ook bij vermeld. Op pagina’s 12 en 13 van het iMMO-rapport staat vermeld op welke onderdelen van het relaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, in ieder geval invloed heeft gehad, namelijk het verblijf in het kamp [plaatsnaam] en de mishandelingen van eiser en zijn echtgenote. Er zijn verder geen aanwijzingen voor het oordeel dat de conclusies mede zijn gebaseerd op de aanname dat het asielrelaas waar is. De rechtbank deelt dan ook niet verweerders standpunt, dat uit het iMMO-rapport niet blijkt op welk onderdeel van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren ziet.
4.4.1.
Omdat het iMMO-rapport aldus voldoet aan de in het toetsingskader gestelde vereisten en verweerder niet zelf een medisch deskundige heeft ingeschakeld om de in het iMMO-rapport neergelegde conclusie te bestrijden, zal verweerder nader moeten motiveren waarom hij het relaas desondanks toch ongeloofwaardig acht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit onvoldoende heeft gemotiveerd en overweegt daartoe het volgende.
4.4.2.
Het door eiser overgelegde iMMO-rapport van 7 december 2016 vermeldt op pagina’s 12 en 13 onder het kopje “7.2 Beoordeling van de mate van psychische beperkingen ten tijde van de eerdere asielprocedure” de conclusie dat het zeker is dat de psychische klachten van eiser ten tijde van de asielgehoren interfereerden met het doen van een compleet, coherent en consistent asielrelaas. Blijkens de leeswijzer betreft dit de sterkste gradatie voor de mate van interferentie, waarbij de psychische problemen van dien aard en ernst zijn dat ze zeker zullen interfereren.
4.4.3.
De omstandigheid dat verweerder tijdens de gehoren rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser is onvoldoende om de inconsistenties en incoherenties in het asielrelaas aan eiser tegen te werpen. Dat er voldoende voorzorgmaatregelen zijn genomen, maakt wellicht dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld, maar betekent nog niet dat eiser ook compleet, coherent en consistent heeft kunnen verklaren. Dat deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, in haar uitspraak van 1 februari 2012 heeft overwogen dat de inconsistenties en incoherenties in het asielrelaas om die reden wel konden worden tegengeworpen, maakt dit niet anders. Die uitspraak is immers gedaan zonder de huidige kennis van zaken zoals neergelegd in het iMMO-rapport.
4.4.4.
De rechtbank volgt verweerder ook niet in diens standpunt dat hij zonder nader onderzoek aan het iMMO-rapport voorbij kan gaan, omdat hij het asielrelaas van eiser op hoofdlijnen ongeloofwaardig heeft geacht, waarbij het niet louter gaat om enkele vaagheden en tegenstrijdigheden maar om vage, summiere en wisselende verklaringen ten aanzien van de kern van het asielrelaas en ongerijmde verklaringen op meerdere essentiële onderdelen. Het voornemen van 5 juli 2011 en het besluit van 9 augustus 2011 opgenomen geloofwaardigheidsbeoordeling rust op de volgende elementen:
dat niet valt in te zien dat eiser door de militairen meerdere keren ondervraagd werd, terwijl zij tijdens de ondervragingen zouden hebben gezegd al voldoende bewijs te hebben;
dat eiser na de ondervragingen nog een maand in het kamp zat voordat hij wordt gearresteerd;
dat eiser wisselend heeft verklaard over het aantal mensen dat hem uit de cel kwam ophalen en aanwezig was bij de daaropvolgende marteling;
at eiser wisselend verklaard heeft over of er in het gevangenenkamp wel of niet met elkaar gepraat mocht worden;
dat eiser niet alle details rondom zijn vrijlating kent.
Dat het asielrelaas op hoofdlijnen ongeloofwaardig is geacht, waardoor de conclusie van het iMMO niet relevant zou zijn, volgt de rechtbank niet. De hiervoor als b tot en met e genoemde elementen kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. Voor zover het als a genoemde element wel als ‘op hoofdlijnen’ kan worden aangemerkt, is dit op zichzelf onvoldoende om op grond daarvan zonder nader onderzoek aan het iMMO-rapport voorbij te gaan. Te meer nu verweerder andere delen van het asielrelaas die wel tot de hoofdlijnen behoren, namelijk de (gedwongen) werkzaamheden voor de LTTE en het verblijf in het kamp in [plaatsnaam] , wel geloofwaardig heeft geacht. Bovendien blijkt uit het voorgaande, dat verweerder zijn geloofwaardigheidsoordeel voornamelijk heeft gebaseerd op eisers verklaringen over het verblijf in het kamp in [plaatsnaam] en de mishandelingen (de hiervoor als a tot en met e genoemde elementen), waarvan onder 4.3 is vastgesteld dat dit juist de onderdelen zijn waarop de conclusie van het iMMO ziet.
Medisch steunbewijs
5.1. De Afdeling overweegt in zijn uitspraken van 27 juni 2018 dat het toetsingskader, zoals neergelegd in de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:600, dat van toepassing is als een vreemdeling ter staving van zijn asielrelaas een iMMO-rapport overlegt, waarin aan de hand van het Istanbul Protocol wordt vastgesteld in hoeverre aannemelijk is dat de medische problematiek waarmee een vreemdeling te maken heeft, kan zijn voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag, onveranderd blijft. Ter verduidelijking van dit toetsingskader overweegt de Afdeling in zijn uitspraken van 27 juni 2018 dat als een medisch rapport, zoals een iMMO-rapport, een sterke aanwijzing vormt dat de door een vreemdeling gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf het letsel heeft veroorzaakt, het, indien verweerder die gestelde onmenselijke behandeling desondanks niet aannemelijk acht, aan verweerder is om de twijfel weg te nemen over de oorzaak van het letsel. Hiertoe kan verweerder gehouden zijn nader medisch onderzoek te laten verrichten. Bij het beantwoorden van de vraag of een iMMO-rapport tot dergelijk onderzoek verplicht, is van belang in hoeverre de vreemdeling tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO-rapport heeft willen staven. Verder is van belang in hoeverre dat deel van het asielrelaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Daarbij is van belang hoe sterk de kwalificatie is die volgens het iMMO van toepassing is. Voor het ontstaan van de verplichting tot nader medisch onderzoek is echter niet vereist dat het iMMO-rapport geen ruimte laat voor een andere dan de door de vreemdeling gestelde oorzaak. Dat onderdelen van het asielrelaas ongeloofwaardig zijn, hoeft evenmin in de weg te staan aan het ontstaan van de verplichting tot medisch onderzoek.
5.2.
Op pagina’s 7 en 8 van het door eiser overgelegde iMMO-rapport van 7 december 2016 staan onder het kopje “4b Interpretatie bevindingen lichamelijk onderzoek” de conclusies vermeld ten aanzien van het medisch steunbewijs dat ziet op littekens en lichamelijke klachten. Deze conclusies komen er kort gezegd op neer dat de littekens en fysieke klachten van eiser consistent tot zeer consistent zijn met zijn asielrelaas.
Op pagina 10 van het iMMO-rapport staat onder het kopje “5b Interpretatie bevindingen onderzoek naar psychiatrische problematiek” de conclusie vermeld ten aanzien van het medisch steunbewijs dat ziet op psychische problematiek. Deze conclusie komt er kort gezegd neer dat de psychische klachten van eiser typerend zijn voor de kern van het asielrelaas.
Blijkens de bij het rapport gevoegde leeswijzer geldt voor de gradatie consistent dat het litteken of de klacht kan zijn veroorzaakt door de gebeurtenis zoals beschreven door eiser, maar dat er veel andere mogelijke oorzaken zijn; voor de gradatie zeer consistent dat het litteken of de klacht kan zijn veroorzaakt door de gebeurtenis zoals beschreven door eiser, en dat er een paar andere mogelijke oorzaken zijn; en voor de gradatie typerend dat deze verschijnselen meestal worden waargenomen bij dit type mishandeling of gebeurtenis, maar dat er andere mogelijke oorzaken zijn.
5.3.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de eerste aanvraag van eiser niet louter vanwege enkele vaagheden of tegenstrijdigheden is afgewezen, maar dat eiser niet heeft kunnen overtuigen op de kern, de essentie van het door hem naar voren gebrachte asielrelaas. Nu het asielrelaas van eiser reeds eerder ongeloofwaardig is geacht en hij dit relaas niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt, laten de in het iMMO-rapport vermelde conclusies ‘consistent’, ‘zeer consistent’ en ‘typerend’ de mogelijkheid open dat de lichamelijke klachten en littekens een andere oorzaak hebben dan de door de eiser gestelde gebeurtenissen. Verweerder verwijst in dit kader naar uitspraken van de Afdeling van 10 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:362), 7 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1839) en 7 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3053).
5.4.
De rechtbank stelt, onder verwijzing naar hetgeen onder 4 is overwogen, voorop dat niet vast staat dat verweerder de verklaringen van eiser ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Omdat verweerder in zijn standpunt ten aanzien van het medisch steunbewijs de ongeloofwaardigheid van eisers verklaringen als uitgangspunt neemt, is dit standpunt reeds daarom niet houdbaar. De rechtbank overweegt verder dat uit de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2085) volgt dat het enkele feit dat de conclusie van het iMMO ruimte open laat voor andere oorzaken op zichzelf onvoldoende is om geen nader onderzoek te hoeven verrichten. Verweerder zal dit nader moeten motiveren. Verweerder dient daarbij te betrekken in hoeverre eiser tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO-rapport heeft willen staven, in hoeverre dat deel van het asielrelaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst en hoe sterk de kwalificatie is die volgens het iMMO van toepassing is. Verweerder heeft noch in het bestreden besluit, noch in het verweerschrift aan deze nadere motiveringseis voldaan. Verweerder heeft immers de conclusies van het iMMO niet kenbaar gerelateerd aan het deel van het asielrelaas dat eiser met het iMMO-rapport heeft willen staven. Daarbij wijst de rechtbank er op dat verweerder de context waarin de door eiser gestelde detentie en mishandelingen hebben plaatsgevonden geloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft immers geloofwaardig geacht dat eiser (gedwongen) werkzaamheden voor de LTTE heeft verricht en dat hij en zijn echtgenote in het detentiekamp in [plaatsnaam] hebben gezeten. Voorts heeft verweerder nagelaten dit deel van het asielrelaas af te zetten tegen algemene informatie over Sri Lanka. Dit terwijl eiser in zijn zienswijze op het voornemen ter onderbouwing juist heeft verwezen naar dergelijke informatie. In dit kader is tot slot van belang dat waar het de psychische klachten van eiser betreft, het iMMO de op één na sterkste gradatie van toepassing heeft geacht. Ook om deze reden kan het standpunt van verweerder ten aanzien van het medisch steunbewijs geen stand houden.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat hij zonder nader (medisch) onderzoek aan de conclusies van het iMMO voorbij kan gaan, omdat deze conclusies niet leiden tot een ander geloofwaardigheidsoordeel ten aanzien van eisers asielrelaas.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder nu te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten voor het iMMO-rapport, zoals door eiser is verzocht. Verweerder moet immers een nieuw besluit nemen op de aanvraag van eiser. Verweerder is daarbij ook in de gelegenheid te beslissen over het verzoek tot vergoeding van deze kosten. Daartoe is mede van belang dat deze kosten niet zijn gemaakt hangende de procedure bij de rechtbank. Voor zover eiser dit verzoek heeft bedoeld als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht staat nog niet vast of het besluit van 9 augustus 2011, als gevolg waarvan eiser deze kosten heeft gemaakt, onrechtmatig is geweest. De rechtbank volstaat nu dan ook met het veroordelen van verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P.H. Evers, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.