ECLI:NL:RBDHA:2018:9721
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met terugkeerbesluit en inreisverbod
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar heeft ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker, geboren op [geboortedatum] en van Israëlische nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist. De rechtbank heeft het beroep aangehouden in verband met prejudiciële vragen die zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het enkele feit dat de verzoeker moet wachten op een uitspraak in verband met de prejudiciële vragen, niet maakt dat het rechtsmiddel ineffectief is. Het belang bij een effectief rechtsmiddel hangt samen met het persoonlijke belang dat men beoogt te beschermen. In dit geval zijn de persoonlijke belangen van de verzoeker, zoals het bijwonen van voetbalwedstrijden, niet sterk genoeg om de werking van het inreisverbod op te schorten. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het belang van de verzoeker bij opschorting van het inreisverbod niet zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij handhaving van het besluit.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.