ECLI:NL:RBDHA:2019:11290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
NL19.19882
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de afwijzing van een asielaanvraag en de beoordeling van psychische problematiek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 oktober 2019, wordt de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiseres, een vrouw van Zaïrese afkomst, heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend, waarbij zij stelt dat haar eerdere aanvraag niet zorgvuldig is behandeld, mede vanwege haar psychische problematiek. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is, ondanks het rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) dat psychische klachten en trauma's aantoont die mogelijk invloed hebben gehad op haar verklaringen tijdens de eerdere asielprocedures. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris het iMMO-rapport niet adequaat heeft getoetst aan de criteria die zijn vastgesteld in eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en geeft de staatssecretaris de gelegenheid om het gebrek te herstellen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van psychische problematiek in asielprocedures en de noodzaak voor de staatssecretaris om een deugdelijke motivering te geven voor zijn standpunten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL19.19882 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer [nummer] , eiseres,

mede namens haar minderjarige kinderen,
[kind 1] ,v-nummer [nummer] ,
[kind 2], v-nummer [nummer] ,
(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde mr. S. Alberts).

ProcesverloopBij besluit van 22 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond en haar een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL19.19883, plaatsgevonden op 24 september 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Zaïrese (Democratische Republiek Congo) nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1993.
2. Eiseres heeft eerder een asielaanvraag ingediend. Ter beoordeling van die aanvraag heeft verweerder advies ingewonnen bij MediFirst. In een advies van 27 januari 2012 heeft MediFirst geconcludeerd dat er medische beperkingen zijn die van invloed zijn op het horen. Het eerste gehoor heeft vervolgens plaatsgevonden op 16 maart 2012. Het nader gehoor heeft plaatsgevonden op 1 juni 2012.
Eiseres heeft aan die aanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat haar vader en twee broers om het leven zijn gebracht in 1998 tijdens een aanval en dat haar broertje en moeder tijdens het vluchten zijn omgekomen. Eiseres is met haar zussen bij haar tante gaan wonen. Nadat eiseres meerdere malen is mishandeld tijdens en na school, is ze niet meer naar school geweest. In juni 2011 zijn er mensen bij eiseres thuis gekomen en zij hebben haar tante mishandeld, verkracht en de koeien gestolen. Eiseres heeft samen met haar zus geprobeerd de koeien terug te halen. Zij zijn toen verkracht. Eiseres is op enig moment bij haar zus gaan wonen. Vier maanden later zijn er mensen bij eiseres thuis gekomen en is ze door deze mensen verkracht.
Bij besluit van 12 maart 2015 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gebeurtenissen in 1998 en tijdens haar schooltijd voor eiseres geen aanleiding hebben gevormd om haar land te verlaten. Haar verklaringen over wat haar in 2011 zou zijn gebeurd werd door verweerder ongeloofwaardig geacht. Haar verklaring over de door haar gestelde verkrachting in juni 2011 werd onder meer ongeloofwaardig geacht omdat deze verklaring summier en niet nader geconcretiseerd werd bevonden, terwijl dit gelet op de ernst van de gebeurtenis wel van eiseres gevergd kon worden.
3. Aan onderhavige – opvolgende – aanvraag heeft eiseres ten grondslag gelegd dat uit het rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) van 3 juni 2019 blijkt dat het maar zeer de vraag is of eiseres tijdens de gehoren in haar eerste procedure goed heeft kunnen verklaren. Verder is niet duidelijk in hoeverre bij de beoordeling van haar aanvraag destijds rekening is gehouden met haar psychische problematiek. Het is zeer wel mogelijk dat op onjuiste gronden tot ongeloofwaardigheid van haar asielrelaas is geconcludeerd.
4. Verweerder heeft deze opvolgende aanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder ziet in het iMMO-rapport en in de psychische klachten van eiseres geen aanleiding om het eerdere besluit te herzien. Het bestreden besluit is gebaseerd op het volgende.
Eiseres heeft in de vorige procedure geen melding gemaakt van psychische klachten, terwijl daarvoor wel voldoende gelegenheid is geweest. Deze klachten blijken ook niet uit het toen uitgebrachte rapport van MediFirst. Er is niet gebleken van concrete aanknopingspunten dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen die door MediFirst zijn gesignaleerd.
In de vorige procedure is in rechte vast komen te staan dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiseres ten aanzien van de problemen die zij in 2011 zou hebben ondervonden ongeloofwaardig is. Niet valt in te zien waarom op basis van de rapportage van het iMMO tot een ander oordeel moet worden gekomen. Het is namelijk niet gebleken dat eiseres een dergelijk rapport niet eerder heeft kunnen laten opstellen en overleggen. Ook is er sprake van een erg groot tijdsverloop tussen de vorige aanvraag en het opmaken van de rapportage. Bovendien zijn de psychische klachten die eiseres schijnt te hebben, volgens het iMMO ontstaan door zaken die in het verleden in het land van herkomst zijn voorgevallen in combinatie met alles wat na vertrek uit haar land van herkomst is gebeurd. Daarbij wijken bepaalde delen van het relaas verteld door eiseres tijdens het onderzoek door iMMO af van het relaas zoals zij dat heeft verteld tijdens de eerste asielprocedure. Ook zijn er nieuwe gebeurtenissen toegevoegd. In het iMMO rapport wordt de suggestie gewekt dat het bijzijn van een mannelijke tolk tijdens de gehoren mogelijk van invloed kan zijn geweest op de wijze van verklaren door eiseres. Toch heeft eiseres in de eerste procedure nooit geklaagd over de aanwezigheid van een mannelijke tolk. Dat het iMMO de geconstateerde littekens op het lichaam van eiseres consistent of typerend noemt, leidt niet tot een ander oordeel omdat deze zijn ontstaan in de periode dat eiseres naar school ging en in de vorige procedure is overwogen dat de gebeurtenissen uit die tijd voor haar geen reden zijn geweest om haar land te verlaten en om die reden geen aanleiding vormen om haar een verblijfsvergunning asiel te verstrekken. Uit het iMMO-rapport blijkt verder niet op welke onderdelen van het asielrelaas precies de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Verweerder ziet in de conclusies dan ook geen reden om nogmaals een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren.
Ter zitting is in aanvulling hierop naar voren gebracht dat de rapportage van het iMMO getoetst is aan de uitspraken van 27 juni 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] . Verweerder stelt zich op het standpunt dat de conclusie in de rapportage niet concludent en inzichtelijk is. Het gaat er om dat de conclusies in het iMMO-rapport zijn gebaseerd op alle door eiseres genoemde gebeurtenissen. Het is niet duidelijk in hoeverre de psychische klachten van eiseres worden gelinkt aan de gestelde gebeurtenissen in het land van herkomst en in hoeverre aan wat in Nederland is gebeurd. Bovendien mag het iMMO zijn conclusies niet baseren op de aanname dat de gebeurtenissen waarover is verklaard, hebben plaatsgevonden. Dat heeft het iMMO in deze zaak wel gedaan.
5. Eiseres voert allereerst aan dat de vorige procedure niet zorgvuldig is geweest. Zij heeft in die procedure namelijk van meet af aan gewag gemaakt van haar psychische problematiek. Deze blijken al uit de rapportage van MediFirst. Daarnaast is op 8 februari 2012 een vroegsignaleringslijst opgesteld door of voor het Meldpunt Asielzoekers met Psychische Problemen (MAPP). Tijdens het nader gehoor heeft eiseres aangegeven dat haar "herinnering een puzzel" is, dat het heel moeilijk voor haar is om zich alles te herinneren en dat sommige dingen "niet helder in haar hoofd kwamen". Met de vaststelling dat eiseres volgens Medifirst in staat was om gehoord te worden, miskent verweerder dat zij gehoord kon worden in de zin dat zij antwoord kon geven op vragen omdat zij was beperkt bij het verklaren als gevolg van haar psychische problematiek en omdat er geen vrouwelijke tolk was ingeschakeld. Deze beperkingen zijn toen niet bij de beslissing betrokken.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres in de vorige procedure geen melding heeft gemaakt van psychische klachten en dat deze ook niet blijken uit het rapport van MediFirst. In dat rapport staat vermeld dat eiseres moeite heeft met data omdat ze nooit naar school is geweest, dat het mogelijk is dat ze emotioneel wordt wanneer ze over haar problemen moet vertellen of dat zij door duizeligheid wel eens op de grond valt. Anders dan namens eiseres wordt gesteld, blijkt hieruit niet dat zij psychische problemen had. Gesteld noch gebleken is dat deze rapportage niet vakkundig of zorgvuldig tot stand is gekomen. De door eiseres genoemde passages uit de gehoren, zijn ook niet van dien aard dat verweerder had moeten vermoeden dat eiseres mogelijk niet in staat was haar hele relaas goed en volledig voor het voetlicht te brengen of bepaalde vragen te beantwoorden. In de correcties en aanvullingen noch in de processtukken van haar toenmalige gemachtigde wordt er melding gemaakt van psychische problemen van eiseres.
Bij de stukken van het oude dossier bevindt zich een vroegsignaleringslijst van 8 februari 2012 die is opgesteld door het MAPP. Hierin wordt aangegeven dat er sterke aanwijzingen zijn dat eiseres PTSS heeft en dat er sprake is van forse herbelevingen. Het is onduidelijk hoe en wanneer dit document in het dossier terecht is gekomen. Ter zitting konden noch de gemachtigde van eiseres noch de gemachtigde verweerder hier helderheid over verschaffen. In geen van de stukken die betrekking hebben op de vorige procedure, wordt van dit document melding gemaakt. De rechtbank houdt het er daarom voor dat dit document niet bij partijen bekend was en dus ook niet in de vorige procedure is betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat, bezien in het licht van de informatie die toen bekend was, niet geoordeeld kan worden dat de vorige procedure onzorgvuldig is geweest. Dat er nu informatie beschikbaar is waaruit zou kunnen blijken dat eiseres ten tijde van de gehoren wel psychi(atri)sche problemen had waardoor zij – achteraf bezien – mogelijk beperkt was in haar vermogen om consistent en coherent te verklaren, maakt dit niet anders. Die informatie kan betrokken worden in de onderhavige procedure. De beroepsgrond faalt.
6. Eiseres voert verder aan dat uit het iMMO-rapport blijkt dat zij ten tijde van de gehoren psychische problemen had waardoor zij beperkt was in haar vermogen om consistent en coherent te verklaren. Dit is relevant omdat haar relaas ongeloofwaardig is geacht. Ten onrechte meent verweerder dat een contra-expertise niet nodig is omdat haar relaas, zoals zij dat tijdens het iMMO-onderzoek heeft verteld, op punten tegenstrijdig is aan wat eiseres eerder heeft verklaard en dat er ook sprake is van nieuwe elementen. Haar relaas wijkt af van haar eerdere relaas omdat, zoals uit het iMMO-rapport blijkt, zij onder meer vanwege haar psychische klachten en omdat zij werd bijgestaan door een mannelijke tolk tijdens het nader gehoor in de eerste procedure niet in staat was om consistent, coherent en volledig te verklaren. Er is een goede verklaring voor de vermeende ongeloofwaardige en bevreemdingwekkende verklaringen. Het iMMO is van mening dat ondanks het tijdsverloop er wel degelijk valide conclusies kunnen worden getrokken. Het iMMO-rapport is een deskundigenrapport dat, volgens eiseres, voldoet aan de door de Afdeling geformuleerde eisen. Verweerder kan dan ook niet zonder contra-expertise stellen dat de conclusie van het iMMO-rapport niet maakt dat ten aanzien van de vorige procedure tot een ander oordeel zou moeten worden gekomen. Eiseres heeft in beroep een brief van 29 augustus 2019 van het iMMO in het geding gebracht, waarin gereageerd wordt op het standpunt van verweerder.
6.1.
In het rapport van 3 juni 2019 concludeert het iMMO op de pagina’s 19 en 20 dat bij het lichamelijk onderzoek een vijftal littekens/huidafwijkingen zijn gezien. Drie verwondingen zijn beoordeeld als consistent met de verklaring van eiseres qua aspect, toedracht en lokalisatie en patroon, één litteken als consistent en het litteken op haar buik is typerend geacht voor het gestelde geweldsrelaas. Ook zijn de psychische klachten, die gerapporteerd en geobjectiveerd zijn bij de anamnese, typerend voor het gestelde asielrelaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag. Volgens het iMMO is het zeer waarschijnlijk dat de geconstateerde psychische en lichamelijke klachten hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet en consistent te verklaren ten tijde van eerdere asielverhoren.
6.2.
In de hiervoor genoemde uitspraken van 27 juni 2018 heeft de Afdeling het toetsingskader voor zaken waarin als medisch steunbewijs een iMMO-rapportage is overgelegd aangepast. Verweerder wordt niet langer gevolgd in zijn standpunt dat aan de in een iMMO-rapport opgenomen conclusie geen waarde toekomt vanwege het tijdsverloop tussen de gehouden gehoren en het moment waarop het iMMO het onderzoek heeft verricht. Als in het iMMO-rapport op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren, kan verweerder hieraan niet voorbijgaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daartoe is wel vereist dat het iMMO‑rapport aan een aantal vereisten voldoet. Uit het rapport moet blijken:
op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld. Het iMMO-rapport moet daartoe vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en/of het onderzoeksformulier van de FMMU daar deel van uitmaakte;
op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad en
dat de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
Als verweerder geen medisch deskundige inschakelt, en de in het iMMO-rapport neergelegde conclusie aldus niet bestrijdt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is, aldus de Afdeling.
6.3.
Op basis van de rapportage van het iMMO staat vast dat eiseres kampt met psychische problemen. Ook staat vast dat zij na haar aankomst in Nederland diverse heftige gebeurtenissen heeft meegemaakt, waaronder een abortus en een verkrachting. Deze feiten zijn door verweerder niet (gemotiveerd) betwist.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het iMMO-rapport in het bestreden besluit niet (voldoende) kenbaar getoetst aan de uitspraken van de Afdeling. Alleen het tweede vereiste, het zogenoemde ‘onderdelenvereiste’, komt daarin aan de orde en daarover wordt gesteld dat aan dat vereiste niet is voldaan. Mede in het licht van de rapportage en de daarbij behorende leeswijzer, is dit standpunt onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank komt daar op terug onder 10.2. Naast dit argument, is de conclusie van verweerder dat het rapport niet leidt tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van (een deel van) het asielrelaas van eiseres, gebaseerd op twee andere argumenten. Ten eerste gaat het om het tijdsverloop tussen de gehoren van eiseres en het onderzoek. De Afdeling heeft evenwel geoordeeld dat aan dat tijdsverloop geen waarde toekomt. Ten tweede wijst verweerder erop dat het relaas van eiseres bij het iMMO afwijkt van het relaas zoals zij dat heeft afgelegd tijdens de gehoren in de asielprocedure. In het iMMO-rapport worden daarvoor een aantal verklaringen geven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet, dan wel onvoldoende, gemotiveerd waarom de door het iMMO gegeven verklaringen niet afdoende zijn om die verschillen te verklaren. Hierbij is van belang dat de iMMO-rapportage een deskundigenbericht is en dat verweerder zich in het besluit, anders dan op zitting, niet op het standpunt heeft gesteld dat het iMMO-rapport niet inzichtelijk en concludent zou zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
7. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
8. Ter zitting heeft verweerder het besluit nader gemotiveerd. Naar voren is gebracht dat het iMMO-rapport niet voldoet aan de eisen die de Afdeling stelt en (daarom) niet inzichtelijk en concludent is. De vraag of verweerder dit standpunt voldoende heeft gemotiveerd, zal de rechtbank beantwoorden aan de hand van het toetsingskader van de Afdeling.
9. Verweerder stelt zich allereerst op het standpunt dat niet duidelijk is in hoeverre de psychische klachten van eiseres worden gelinkt aan de gestelde gebeurtenissen in het land van herkomst en in hoeverre aan wat in Nederland is gebeurd. Dit standpunt zal de rechtbank beoordelen in het kader van het eerste onder 6.2. genoemde vereiste.
9.1
Op de pagina’s 1 en 2 van het IMMO-rapport is vermeld welke stukken het iMMO bij het onderzoek heeft betrokken. Het gaat onder meer over het advies van het FMMU/MediFirst van 27 januari 2012 en het dossier van de huisarts/GZA/GCA in de periode van 22 maart 2013 tot en met 18 mei 2015. Het onderzoek is verder gebaseerd op de door eiseres gegeven achtergrond en de anamnese en een onderzoek naar de lichamelijke en psychische problematiek. In paragraaf 2.4 staat het volgende:
“Vanaf haar aankomst in Nederland is betrokkene veelvuldig gezien door de medische dienst van het GCA (zie uitgebreide medische dossier M04). Opvallend zijn de vele consulten voor buik- en urogenitale klachten. Betrokkene had van 2012 tot 2018 meerdere urineweginfecties en onderzoeken, mede op haar verzoek, op seksueel overdraagbare aandoeningen. (…) Op 24-11-2013 werd een verkrachting vermeld. Met name na deze gebeurtenis is er een toename van consulten voor psychische klachten (met name nachtmerries, erg van streek zijn, veel huilen en suïcidale gedachten, bang dat mensen haar willen vermoorden). Er spelen ook angsten voor seksueel overdraagbare aandoeningen en buikklachten en verminderde eetlust. (…)
Tijdens de periode van 2012 tot 2018 heeft betrokkene met regelmaat slaapmedicatie gekregen. Er is een duidelijke toename in registratie van de psychische klachten met de loop van de tijd. Tevens wordt meerdere malen aangeven in 2015 dat betrokkene niet kan praten met een man over de gebeurtenissen en een vrouwelijke behandelaar vraagt.”
Uit het voorgaande blijkt dat het iMMO bij het onderzoek (onder meer) de medische gegevens van eiseres heeft betrokken uit de periode van de gehoren. Het medisch dossier van eiseres omvat relevante informatie vanaf 22 maart 2012. De gehoren van eiseres hebben plaatsgevonden op 16 maart 2012 en 1 juni 2012.
9.2
Voor de onderbouwing van de conclusie, dat het zeer waarschijnlijk is dat de geconstateerde psychische en lichamelijke klachten hebben geïnterfereerd met het vermogen van eiseres om compleet en consistent te verklaren ten tijde van eerdere asielverhoren, heeft het iMMO verwezen naar hoofdstuk 7. In hoofdstuk 7 (“Medische problematiek bij verklaren”) staat op pagina 18 het volgende:
“Het Medifirst Advies (M01) dd 27-01-2012, waarin geen uitgebreid psychiatrisch onderzoek is opgenomen, geeft weer dat betrokkene moeite heeft met data aangezien nooit naar school is geweest. Daarnaast is er kans op duizeligheid en kan ze mogelijk emotioneel worden. Op 22-03-2012 meldt betrokkene zich bij het GCA met veel buikklachten en matige eetlust. Ze wordt erg emotioneel wanneer ze over haar zus praat. Op 26-07-2012 meldt ze verdrietig in het verleden meerdere keren verkracht te zijn geweest. Zij heeft angst voor SOA en HIV. Ook in de maanden daarna meldt zij zich regelmatig met bij het GCA met maagklachten en angst voor SOA en HIV. Ze oogt vermoeid, gespannen, timide.
Het eerste aangemeld verhoor (J01) vindt plaats op 16-03-2012 (aankomst in Nederland op 17-12-2011). Opvallend zijn de korte antwoorden en moeite met het duiden van plaatsnamen en noemen van data.
Het nader gehoor (J03) vindt plaats op 1-06-2012. (…) Door de ernst en de grote hoeveelheid van de traumatiserende gebeurtenissen, dissociatieve verschijnselen en vanwege het gegeven dat vele traumata op jonge leeftijd zijn overkomen, is het zeer verklaarbaar dat verhalen in elkaar neigen over te lopen en de chronologie lastiger is vast te houden. Tevens kan het lastig zijn details, zoals toedoen van het lichamelijk letsel, van traumatische
ervaringen weer te geven door activatie van beschermende afweermechanismen zoals vermijding, in de vorm van dissociatie, en ontkenning. Het is bekend dat verstoorde herinnering optreedt door rumineren na gebeurtenissen en door een verstoorde executieve controle. Intrusies en een verminderde concentratie en het feit dat het in kaart brengen van traumatische gebeurtenissen een reactief proces is dat invloed kan hebben op het ophalen en rapporteren van gebeurtenissen speelt eveneens een rol Betrokkene herkent zich hier ook in. In het licht van de gestelde levensgeschiedenis van betrokkene is dit een plausibele verklaring.
Hier bovenop treedt bij betrokkene het verschijnsel op zoals beschreven door Janoff en Herman en veel wordt gezien bij slachtoffers van herhaalde traumatisering. De wijze van rapporteren is gedistantieerd om eigen gevoel buiten te houden wat in het contact met de toehoorder versterkt leidt tot gevoelens van ongeloofwaardigheid die toch al de neiging hebben om te ontstaan bij een toehoorden van zo veel gruwelijkheid. Dit is een normaal proces wat bij deze vrouw bij beide onderzoekers en de tolk opgetreden is, zoals uit stukken (M04) ook naar grote waarschijnlijkheid bij de GCA heeft gespeeld. Het is voor te stellen dat dit ook heeft gespeeld tijdens de asielgehoren.
Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat de geconstateerde psychische en lichamelijke klachten
hebben geïnterfereerd het vermogen om compleet en consistent te verklaren ten tijde van eerdere asielgehoren.”
Uit deze passage blijkt dat het iMMO – op basis van het medisch dossier en het rapport van MediFirst – de beperkingen van het vermogen van eiseres om te verklaren toeschrijft aan vele traumata die haar op jonge leeftijd – te weten ruim vóór eiseresses aankomst in Nederland – zijn overkomen. Aangegeven wordt dat het om die reden, en de (daarmee verband houdende) dissociatieve verschijnselen zeer verklaarbaar is dat verhalen in elkaar neigen over te lopen, de chronologie lastiger is vast te houden en het lastig kan zijn details van traumatische ervaringen weer te geven. De conclusie van het iMMO is gelet daarop duidelijk en inzichtelijk, mede wanneer dit wordt gelezen in samenhang met pagina 4 van de bijbehorende leeswijzer over de opslag van traumatische gebeurtenissen en vermogen om (niet) te vertellen.
Er bestaat er geen aanleiding om te veronderstellen dat de conclusie mede is gebaseerd op (het effect van) de gebeurtenissen die eiseres in Nederland heeft meegemaakt omdat die gebeurtenissen hier niet bij betrokken zijn. Dat die gebeurtenissen elders wel worden betrokken bij de beoordeling, leidt niet tot een ander oordeel omdat de conclusie uitsluitend op dit hoofdstuk is gebaseerd. Naar andere passages wordt immers niet verwezen. Het iMMO schrijft in zijn brief van 29 augustus 2019 ook uitdrukkelijk:
“Het oordeel omtrent het interfereren van mogelijke beperkingen ten tijde van de gehoren moet niet verward worden met de onderbouwing van de causale relatie tussen medische bevindingen en gesteld geweldsrelaas onder 6.2 van de iMMO-rapportage.”
Het voorgaande betekent dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het iMMO-rapport de conclusie, dat het zeer waarschijnlijk is dat de geconstateerde psychische en lichamelijke klachten hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet en consistent te verklaren ten tijde van eerdere asielgehoren, mede baseert op de ervaringen van eiseres in Nederland. Als verweerder twijfelt aan de mogelijkheid van het iMMO om een onderbouwde uitspraak op dit punt te doen omdat het onderzoek is gedaan in juni 2019 en zich tussen het onderzoek en gehoren gebeurtenissen hebben voorgedaan die ook hun weerslag hebben gehad op eiseres en de uitkomsten mogelijk hebben ‘vertroebeld’, had het op de weg van verweerder geleden om een medisch deskundige in te schakelen. Nu dat niet is gebeurd, moet van de juistheid van het deskundigenoordeel van het iMMO worden uitgegaan.
9.3
De rechtbank is, gezien het voorgaande, van oordeel dat de rapportage voldoet aan het eerste, in de uitspraken van de Afdeling genoemde, vereiste.
10. Verweerder heeft ook aangevoerd dat de rapportage van het iMMO niet tot een andere conclusie over de geloofwaardigheid van het asielrelaas leidt omdat daar niet uit blijkt op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad. Het iMMO heeft op de zitting bij de Afdeling in de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van 27 juni 2018 aangegeven dat het gaat om het vermogen om over details te verklaren. De Afdeling heeft dit oordeel over het zogenoemde ‘onderdelenvereiste’ gehandhaafd in recente, door verweerder op zitting genoemde jurisprudentie. [2]
10.1
Geconstateerd moet worden dat in het iMMO-rapport niet staat aangegeven op welke onderdelen van het relaas de beperking van het vermogen om compleet, consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad. Uit de rapportage blijkt dat dat in dit geval ook niet kan.
Zowel op pagina 17 van het rapport als in de bijgevoegde leeswijzer van maart 2019, staat allereerst expliciet, en onder verwijzing naar wetenschappelijke literatuur, vermeld dat het vrijwel onmogelijk is om altijd aan te kunnen geven op welke onderdelen van het relaas de beperking van het vermogen om compleet, consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad. In de leeswijzer staat op pagina 5 onder meer het volgende:
“De invloed van psychische problematiek beperkt zich dus niet slechts tot bepaalde gedeelten van het geheugen maar tast het hele geheugen en het functioneren van een persoon aan. Wetenschappelijke artikelen laten zien dat fysieke en psychische klachten zowel het opslaan van informatie, als het terughalen van deze informatie beïnvloedt. Psychische problematiek kan dus leiden tot beperkingen die kunnen interfereren met compleet, coherent en consistent verklaren. Een standaard onderscheid maken tussen wat iemand wel of niet moet kunnen verklaren is wetenschappelijk onaanvaardbaar. Dit verschilt per individu. Dat betekent dat het vanuit wetenschappelijk oogpunt vrijwel onmogelijk is om te voldoen aan het vereiste van het nieuwe toetsingskader van de ABRvS, namelijk altijd aan kunnen geven op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad.”
De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat het onderdelenvereiste niet in alle gevallen tegengeworpen kan worden en dat van geval tot geval bekeken moet worden of iemand wel of niet moet kunnen verklaren over bepaalde onderdelen.
Uit het iMMO-rapport blijkt dat het onderdelenvereiste in het geval van eiseres niet gesteld kan worden. Op pagina 18 van het rapport wordt aangegeven dat het ‘zeer verklaarbaar is dat verhalen in elkaar neigen over te lopen en de chronologie lastiger is vast te houden’ en dat ‘het ook lastig kan zijn details van traumatische ervaringen weer te geven’. Ook kunnen ‘intrusies, een verminderde concentratie en het feit dat het in kaart brengen van traumatische gebeurtenissen een reactief proces is, invloed hebben op het ophalen en rapporteren van gebeurtenissen.’ Hieruit volgt dat de beperking van eiseresses vermogen om compleet, consistent en coherent te verklaren niet alleen de details betreffen en dat deze beperking invloed heeft op vele, zo niet alle onderdelen, van haar relaas.
10.2
Verweerder heeft, in het licht van het voorgaande, onvoldoende gemotiveerd waarom het onderdelenvereiste (in het geval van eiseres) gesteld kan worden. De verwijzing van verweerder naar recente uitspraken van de Afdeling, leidt niet tot een ander oordeel omdat deze dateren van vóór de leeswijzer van maart 2019.
11. Verweerder stelt zich tot slot op het standpunt dat de iMMO-rapportage is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waarover eiseres heeft verklaard, zich ook daadwerkelijk hebben voorgedaan.
11.1
In hoofdstuk 6 is de causaliteit tussen de medische problematiek van eiseres en de gestelde wijze van ontstaan daarvan als volgt beoordeeld.
Op pagina 16 wordt aangegeven dat tijdens het lichamelijk onderzoek vijf littekens zijn gesignaleerd die worden gerelateerd aan het relaas van eiseres. Het iMMO concludeert dat vier van de vijf littekens consistent zijn met het “gestelde geweldrelaas” en het vijfde, het litteken op de buik, typerend is met dit relaas.
Op de pagina’s 16 en 17 wordt ingegaan op de psychische problematiek:
“Betrokkene rapporteert slecht slapen met nachtelijk onrust, slaapwandelen en nachtmerries waarin zij met de dood wordt bedreigd, achtervolgd, verkracht en mishandeld. Overdag is er sprake van angst en emotionele labiliteit. Ze probeert gedachten aan alles wat vroeger is gebeurd zo veel mogelijk te vermijden. Bij het onderzoek wordt dit vermijden zichtbaar in een emotionele afstandelijkheid bij het spreken (…). De mate van emotionele afstandelijkheid is pathologisch. De klachten zijn van dien aard, dat het algehele functioneren in gedrang komt. Betrokkene scoort zeer slecht op concentratie en volgehouden aandacht. (…) De beschreven symptomen en het onderzoek zoals beschreven in 4.3 past bij de diagnose PTSS en de inhoud is passend bij het stelde asielrelaas. (…)
Het beschreven beloop van de posttraumatische stressstoornis laat zien aan de hand van de inhoud van de klachten (de nachtmerries, slecht slapen, nachtelijke onrust met dwalingen, en angsten) dat deze is begonnen na het verlies van haar familie op gewelddadige wijze en de vele verkrachtingen alsmede de continue bedreigende omstandigheden waarin betrokkene verkeerde. Tijdens haar jeugdjaren bleven de trauma-gerelateerde klachten bestaan, met periodieke toename van klachten bij het doormaken van nieuwe trauma’s. Dit is passend voor een chronische posttraumatische stressstoornis. De chroniciteit wordt ook beschreven in het uitgebreide medische dossier (M04). Hierin worden vanaf aankomst bij het AZC in 2012 psychische klachten in de vorm van nachtmerries, eenzaamheid, somberheid met suïcidaliteit en angstigheid vermeldt. (…)
Concluderend zijn alle symptoomclusters aanwezig van de DSM-diagnose posttraumatische
stressstoornis. (…) De klachten van PTSS (nachtmerries, herbelevingen, nachtelijk dwalen, vermijding, continue verhoogde angstniveau en verlaagde stemming met rouw) zijn wegens aard, inhoud en beloop typerend voor de kern van het asielrelaas van betrokkene namelijk stelselmatig blootgesteld te zijn aan verkrachtingen, continue dreiging, sociale uitsluiting en de vele verliezen.”
In paragraaf 6.3 wordt vervolgens geconcludeerd dat het “gestelde geweldsrelaas” door de anamnese, de bevindingen bij het lichamelijk, psychologisch en psychiatrisch onderzoek en de beschikbare documentatie medisch wordt onderbouwd. Het iMMO concludeert dus dat het geheel van bevindingen – in onderling verband en samenhang bezien –, passen bij het door eiseres gestelde asielrelaas. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het iMMO bij het onderzoek is uitgegaan van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres.
12. Uit wat hiervoor is overwogen onder 9 tot en met 11, volgt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het iMMO-rapport niet voldoet aan de door de Afdeling gestelde eisen en (daarom) niet inzichtelijk en concludent is.
Nu verweerder geen medisch deskundige heeft ingeschakeld, betekent dit, gelet op het onder 6.2. weergegeven toetsingskader, dat verweerder gehouden is om deugdelijk te motiveren waarom hij het asielrelaas van eiseres nog steeds ongeloofwaardig acht en in het rapport van het iMMO geen aanleiding ziet om het besluit dat in de vorige procedure is genomen te herzien. Het bestreden besluit is, zoals onder 6.4. overwogen, echter niet deugdelijk gemotiveerd. Er bestaat daarom geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
13. Het bestreden besluit levert strijd op met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek te herstellen. De rechtbank ziet aanleiding om dat in dit geval te doen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als verweerder meer tijd nodig heeft voor de herstelpoging, kan verweerder schriftelijk om een verlenging van deze termijn vragen.
14. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb de rechtbank binnen één week meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak doen op het beroep.
15. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die hierin zijn besproken, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
Beslissing
De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen één week de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak of plaatsing in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

2.Uitspraken van 21 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4295 en van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:662