ECLI:NL:RBDHA:2019:12045
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vernietiging van ontslag op staande voet van een personeelslid van de Ambassade van Sri Lanka
In deze zaak heeft [verzoeker] op 4 oktober 2018 een verzoek ingediend om het ontslag op staande voet, gegeven door de Ambassade van de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka, te vernietigen en om een schadevergoeding te ontvangen. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 januari 2019, maar werd verdaagd tot 17 september 2019 om de gemachtigde van de ambassade, mr. J. Dop, de gelegenheid te geven instructies te verkrijgen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Sri Lanka. Tijdens de behandeling op 17 september 2019 heeft mr. Dop verklaard dat hij enkel uit respect voor de Nederlandse rechter aanwezig was en dat zijn cliënt, de ambassade, geen rechtspersoonlijkheid bezit en zich beroept op immuniteit van rechtsmacht.
De kantonrechter heeft ambtshalve de bevoegdheid en ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld. De ambassade van Sri Lanka kan niet als procespartij optreden, omdat zij geen rechtspersoonlijkheid heeft. Daarnaast is er een beroep gedaan op immuniteit van rechtsmacht op basis van verschillende internationale verdragen en wetgeving. De kantonrechter concludeert dat [verzoeker] niet ontvankelijk is in zijn verzoek jegens de ambassade, omdat de ambassade niet op de juiste wijze is opgeroepen en er geen rechtsgrond is voor de ontvankelijkheid van het verzoek.
De beslissing van de kantonrechter is dat [verzoeker] niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek jegens de ambassade, zonder dat er een uitspraak over de proceskosten wordt gedaan, gezien de omstandigheden van de zaak.