ECLI:NL:RBDHA:2019:12130
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2019 uitspraak gedaan in een beroep van een Nigeriaanse asielzoeker tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser voerde aan dat hij een reëel risico liep op onmenselijke of vernederende behandeling in Italië, onder andere vanwege zijn kwetsbare situatie als slachtoffer van mensenhandel en de dreiging van zijn neef, die lid is van een maffia-achtige organisatie.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris in beginsel mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat ervan uitgegaan mag worden dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van ernstige tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure die een risico op onmenselijke behandeling zouden rechtvaardigen. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat er geen registertolk was gebruikt tijdens het aanmeldgehoor, maar concludeerde dat dit gebrek niet had geleid tot benadeling van de eiser.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.024. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om substantiële bewijsvoering te leveren als zij zich beroepen op risico's in het land van herkomst, en bevestigt de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening.