In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een uitkering ontvangt op grond van de Ioaw, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had verzocht om toestemming om met behoud van uitkering voor drie maanden in Turkije te verblijven, onder andere voor medische behandeling. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen en het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Na beroep heeft verweerder het bezwaar alsnog inhoudelijk beoordeeld, maar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 1 mei 2018, waarin de afwijzing werd medegedeeld, een besluit is in de zin van de Awb, omdat het rechtsgevolgen met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht aansluiting heeft gezocht bij de Participatiewet voor de maximale verblijfsduur in het buitenland, die op vier weken is vastgesteld. Aangezien eiser zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit bezit, kon hij geen aanspraak maken op een verlenging van de verblijfsduur op basis van het buitenwettelijk begunstigend beleid van verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.