ECLI:NL:RBDHA:2019:14897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herwaardering van functie en gelijkheidsbeginsel in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, sergeant-majoor bij de Koninklijke Marine, en de Staatssecretaris van Defensie. De eiser had verzocht om herwaardering van zijn functie tot adjudant-onderofficier (AOO), na een eerdere afwijzing van zijn verzoek door de Staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet voldoende had onderzocht of er sprake was van gelijke gevallen, zoals door eiser aangevoerd. Eiser had zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar collega’s die in dezelfde functie waren bevorderd tot AOO. De rechtbank stelde vast dat de Staatssecretaris niet had aangetoond dat de bevordering van deze collega’s op een fout berustte en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de bevordering van andere collega’s. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijke motivering ontbeerde. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7014 MAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.B. van der Kleij),
en

de Staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. van Vredendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om terug te komen van het besluit van 5 juli 2017, inhoudende dat zijn functie niet wordt geherwaardeerd in de rang van adjudant-onderofficier (AOO), met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 29 juni 2015 is aan eiser, sergeant-majoor (SMJR) bij de Koninklijke
Marine (KM), met ingang van 16 augustus 2015 de functie van plaatsvervangend Hoofd Dienstploeg Defensie Operatie Centrum (Plv. Hfd Dienstploeg DOC) toegewezen.
1.2.1.
Bij besluit van 5 juli 2017 is eisers rekest van 26 mei 2017 met het verzoek om zijn
functie ter herwaardering voor te leggen afgewezen. Daaraan ligt ten grondslag dat de onderofficiersrangen van het Commando Zeesstrijdkrachten (CZSK) zijn gedifferentieerd ten opzichte van de andere operationele commando’s (OPCO’s). Harmonisatie heeft niet plaatsgevonden. De somscore van 34 is gelijk aan SM/OW voor CLAS, CLSK en KMar en gelijk aan SGT/SGTMARNS voor CZSK. Voor deze functie wordt de beleidsruimte toegepast, inhoudende dat indien de functiewaardering in een overlappende rangbracket valt, de functie vastgesteld kan worden conform de overlap. Daarnaast kan maximaal 1 rang afgeweken worden van de rangindicatie door toepassing van de beleidsfactor. Daardoor komt de rang voor deze functie met een CLAS, CLSK en KMar label uit op AOO en voor CZSK komt de rang daarmee uit op SMJR/SMJMARNS. Derhalve kent de functie geen wijziging in de rang met het label CZSK.
1.2.2.
Eiser heeft bij brief van 17 augustus 2017, aangevuld bij brief van 18 september 2017, bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Voorts heeft eiser met een beroep op het gelijkheidsbeginsel verzocht te bepalen dat zijn rang wordt gesteld op AOO. Eiser heeft verwezen naar vijf collega’s (zijn directe voorganger Klok, Kreukniet, Segaar, Van Rooijen en De Man), die allen afkomstig zijn van de KM en die bij toewijzing van de functie zijn bevorderd tot AOO.
1.2.3.
Bij besluit van 11 december 2017 is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar geacht. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.1.
Verweerder heeft het bezwaar van 17 augustus 2017, aangevuld bij brief van
18 september 2017, voor zover eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft gedaan, aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het (in rechte vaststaande) besluit van
5 juli 2017.
1.3.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser om terug te komen van het besluit van 5 juli 2017 met toepassing van artikel 4:6 van de Awb en onder verwijzing naar het besluit van 5 juli 2017 afgewezen. Er is geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, maar van nieuwe argumenten. De situatie van eisers collega’s was reeds bekend en had eerder in het proces naar voren gebracht moeten worden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire
besluit ongegrond verklaard. Daarbij is vermeld dat bij het primaire besluit abusievelijk niet is onderkend dat sprake is van een duuraanspraak en dat eiser zich in zijn verzoek van
17 augustus 2017 beroept op het gelijkheidsbeginsel, onder vergelijking van zijn situatie met die van enkele collega’s die de functie van Plv. Hfd Dienstploeg DOC in de rang van AOO hebben vervuld.
Terzake van de periode vóór 17 augustus 2019 is overwogen dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De situatie van de collega’s was reeds lang bekend ten tijde van het verzoek van
17 augustus 2017. Nieuwe jurisprudentie kan volgens vaste rechtspraak niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of omstandigheid. De door eiser genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 24 januari 2002 (ECLI:NL:CRVB:2002: AK6832) is bovendien geen nieuwe jurisprudentie, aangezien deze dateert van ver vóór
17 augustus 2017.
Terzake van de periode na 17 augustus 2017 is overwogen dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel slechts kan slagen indien sprake is van identieke gevallen. Het bestuursorgaan is niet gehouden om eerder gemaakte fouten te herhalen. De arbeidsplaats van eiser is een functie die gewaardeerd is op het niveau van SMJR bij het CZSK. Deze functie is ook vervuld door collega’s van andere OPCO’S. Voor overige OPCO’s is de arbeidsplaats terecht op het niveau van AOO gewaardeerd, en bevindt zich dus op het gelijke niveau van de rang van SMJR bij het CZSK. De vorige militair van het CZSK die de functie heeft vervuld is per abuis bevorderd tot AOO bij het CZSK. Dit betrof een fout en dit betekent niet dat daarom de verplichting bestaat om eiser te bevorderen tot AOO. Er is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
3. Eiser heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen het bestreden besluit gekeerd.
4. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank aanvaardt, dat het verzoek van eiser een verzoek was om terug te komen van het eerdere, in rechte onaantastbare besluit van
5 juli 2017.
5.1.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
5.2.
Voor de periode voorafgaande aan het verzoek van 17 augustus 2017 wordt als volgt geoordeeld.
Eiser heeft niet betwist dat hij bekend was met het feit dat collega’s in de rang van AOO waren ingeschaald. Eiser had dit in bezwaar tegen het besluit van 5 juli 2017 kunnen aanvoeren. Dat hij voor een beroep op het gelijkheidsbeginsel de nodige research wilde doen om de achtergronden van de plaatsing van zijn voorgangers van de KM in de rang van AOO te achterhalen, kan hier niet aan afdoen. Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden is derhalve geen sprake. Dit geldt ook voor de verwijzing naar de feiten vermeld in de uitspraak van de Raad van 24 januari 2002 in de zaak van een betrokkene die in dezelfde functie als eiser werkzaam was, waarin is vermeld dat de rang behorend bij die functie destijds was vastgesteld op AOO. Deze uitspraak (ECLI:NL:CRVB:2002:AK6832) is gepubliceerd in TAR 2002/71 en de betreffende feiten konden derhalve eerder worden aangevoerd. De weigering voor zover deze betrekking heeft op de periode vóór
17 augustus 2017 kan stand houden. In wat eiser over deze periode heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onredelijk is.
5.3.
Omdat het verzoek betrekking heeft op een zogenoemde duuraanspraak, diende verweerder ook te bezien of het beroep op het gelijkheidsbeginsel aanleiding kon zijn om eiser vanaf 17 augustus 2017 in aanmerking te brengen voor bevordering tot AOO.
De rechtbank stelt vast dat verweerder, hoewel eiser vijf namen van zijn voorgangers heeft genoemd, zich beperkt heeft tot Klok, de collega die direct vóór eiser de functie heeft vervuld. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de bevordering van Klok tot AOO op een fout berust. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (uitspraak van 16 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1075) gaat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat een eenmaal ten aanzien van een ambtenaar bij de toepassing van regelgeving gemaakte fout, herhaald moet worden ten aanzien van een andere situatie. De rechtbank overweegt dat verweerder niet heeft aangetoond dat sprake is geweest van een gemaakte fout bij de bevordering van Klok tot AOO. Uit een zich onder de stukken bevindend e-mailbericht van 15 augustus 2018 van de formatieadviseur aan de gemachtigde van verweerder is inzake de bevordering van Klok tot AOO vermeld dat waarschijnlijk sprake is geweest van een fout. Ter zitting is van de kant van verweerder desgevraagd meegedeeld dat in de stukken niet is terug te vinden dat sprake is geweest van een fout. Voor wat betreft de overige door eiser genoemde collega’s van de KM heeft verweerder ter zitting meegedeeld dat het voorstelbaar is dat het vanwege de reorganisatie moeilijk is om de gegevens van die collega’s na te gaan. De rechtbank overweegt dat het wellicht moeilijk kunnen nagaan van personeelsgegevens door een reorganisatie geen reden kan vormen om onderzoek naar de overige door eiser genoemde collega’s achterwege te laten. Verweerder dient alsnog onderzoek te doen naar de bevordering van de overige door eiser genoemde collega’s tot AOO na toewijzing van de functie van Plv. Hfd Dienstploeg DOC.
Niet in geschil is dat de functie die door eiser wordt vervuld bij de verschillende krijgsmachtdelen wordt uitgeoefend. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet is ingegaan op zijn bezwaar, waarin naar voren is gebracht dat al hetgeen in zijn verzoek naar voren is gebracht als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Eiser heeft naar voren gebracht dat voor deze functie de beleidsruimte wordt toegepast, waardoor de rang van collega’s voor de functie is aangepast. Als beleidsfactoren worden onderkend de vereiste hiërarchieke verhoudingen, rangverhoudingen binnen internationale bevelsstellingen, het systeem van legervorming en het gesloten personeelssysteem. De beleidsfactor, meer specifiek de vereiste hiërarchieke verhoudingen, is noodzakelijkerwijs toegepast om zijn collega’s te bevorderen tot AOO. Voor hem geldt eenzelfde hiërarchieke verhouding jegens (dezelfde) anderen als zijn collega’s van de andere krijgsmachtdelen. Eiser heeft verwezen naar punt 1, onder c, ten tweede, van de P&O I instructie 2, waarin is aangegeven dat, nadat de rang is vastgesteld overeenkomstig “de overlap” daarnaast maximaal 1 rang kan worden afgeweken van de rangindicatie door toepassing van de beleidsfactor. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat gewerkt wordt in een dienstploeg met één stoel, waarop tegelijkertijd ongeveer zes collega’s zitten. Deze stoel rouleert om de zoveel uur, waarbij men de collega’s van de diverse krijgsmachtdelen aflost. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet is ingegaan op hetgeen eiser heeft aangevoerd. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Raad van 21 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1520), waarin, vergelijkend met de uitspraak van de Raad van 6 augustus 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2649), is geoordeeld dat het feit dat de functies bij verschillende krijgsmachtonderdelen worden uitgeoefend niet doorslaggevend is, omdat vergelijkbare gevallen, zich voordoende in verschillende onderdelen in een en hetzelfde bestuursorgaan niet gevrijwaard zijn van onderlinge toetsing aan het gelijkheidsbeginsel.
Verweerder heeft ter zitting niet betwist dat meerdere functionarissen tegelijkertijd op één stoel functioneren. Verweerder heeft niet kunnen toelichten hoe de beleidsruimte is toegepast en hoe dit zich verhoudt tot de toepassing van beleidsfactoren. Verweerder dient deze grond van eiser alsnog te beoordelen en daarbij genoemde jurisprudentie van de Raad van 21 april 2016 te betrekken.
De rechtbank is, gelet op al het vorenstaande, van oordeel dat het bestreden besluit niet met de daartoe vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert.
6. Het beroep dient gegrond te worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Voor definitieve geschilbeslechting ziet de rechtbank geen mogelijkheden. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Eiser heeft verzocht om vergoeding van de reiskosten voor het bijwonen van de zitting. De rechtbank veroordeelt verweerder in deze kosten en stelt deze vast op € 66,20 (op basis van de kosten van openbaar vervoer).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- te vergoeden;
  • veroordeeld verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.090,20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 september 2019.
De griffier is verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.