ECLI:NL:RBDHA:2019:1695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
NL17.4783
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake asielaanvraag en motiveringsgebrek

Op 4 februari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn asielaanvraag had afgewezen. De rechtbank had eerder, op 21 augustus 2018, een tussenuitspraak gedaan waarin een motiveringsgebrek in het bestreden besluit werd vastgesteld. De staatssecretaris kreeg de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. In een brief van 4 oktober 2018 heeft de staatssecretaris aanvullende motivering gegeven, waarop de eiser niet heeft gereageerd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het motiveringsgebrek heeft hersteld en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was. De rechtbank oordeelt dat de eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de afwijzing zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.024,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4783

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F.E. Verdonck).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 juli 2017, waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen (het bestreden besluit).
Bij tussenuitspraak van 21 augustus 2018 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 4 oktober 2018 aan de rechtbank een aanvullende motivering van het bestreden besluit kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft vervolgens eiser in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft daarop bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden die van belang zijn in deze zaak en een overzicht van het procesverloop, verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om terug te komen op de door haar in de tussenuitspraak zonder voorbehoud gegeven oordelen.
In r.o. 8 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 juni 2018 en het iMMO-rapport [1] van 8 maart 2016, verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken dat eiser niet in staat was om zijn opvolgende asielaanvraag persoonlijk toe te lichten.
3. Verweerder heeft er in zijn brief van 4 oktober 2018 op gewezen dat uit één van de uitspraken van 27 juni 2018 – ECLI:NL:RVS:2018:2086 – volgt dat uit het iMMO-rapport moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren invloed heeft gehad. Hiervan blijkt echter niet uit het rapport, noch uit de aanvullende brief van iMMO van 7 augustus 2017. Bovendien volgt uit de uitspraak met nummer ECLI:NL:RVS:2018:2085 dat de in het iMMO-rapport opgenomen conclusie over het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren ziet op het vermogen van de vreemdeling om over details te verklaren. Dat neemt niet weg dat de vreemdeling geacht moet worden op hoofdlijnen aannemelijke verklaringen te kunnen afleggen. Gelet op wat eiser in hoofdlijnen heeft verklaard en het feit dat hij een valse verklaring heeft overgelegd, stelt verweerder zich op het standpunt dat hij heeft kunnen concluderen dat de opvolgende aanvraag geen ander licht werpt op het in rechte vaststaande besluit.
4. De rechtbank stelt vast dat dit standpunt in lijn is met de genoemde Afdelingsuitspraken van 27 juni 2018. Nu eiser hierop geen zienswijze heeft ingediend, is de rechtbank van oordeel dat verweerder hiermee het in r.o. 8 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld.
5. In r.o. 9 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerders standpunt dat het iMMO-rapport niet kan dienen als medisch steunbewijs en dat verweerder om die reden niet gehouden was om nader medisch onderzoek te laten verrichten zonder nadere motivering geen stand kan houden, gelet op de Afdelingsuitspraken van 27 juni 2018. Uit die uitspraken volgt namelijk dat, indien het iMMO-rapport een sterke aanwijzing vormt dat de door een vreemdeling gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst het letsel heeft veroorzaakt, het enkele feit dat het iMMO-rapport ruimte laat voor een andere dan de door de vreemdeling gestelde oorzaak van het letsel, onvoldoende is om verweerder van zijn onderzoeksplicht te ontslaan.
6. In de brief van 4 oktober 2018 heeft verweerder er allereerst op gewezen dat het asielrelaas ongeloofwaardig is bevonden en dat deze beoordeling de rechterlijke toets heeft doorstaan. Gelet op wat hiervoor onder 4. is overwogen, kan de rechtbank verweerder hierin volgen. Daarbij is van belang dat eiser vaag heeft verklaard over een aanval in 2007, waarbij hij zijn pols zou hebben gebroken, en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn ontvoering op 14 januari 2012, waarbij hij zijn hoofd zou hebben gestoten en hij opgesloten zou hebben gezeten in de kofferbak van een auto. Daarnaast wijst verweerder erop dat het iMMO de kwalificaties “consistent” en “zeer consistent” gebruikt. Dit zijn lage kwalificaties die veel ruimte laten voor een andere dan de door eiser gestelde oorzaak. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat de Afdelingsuitspraken niet tot een ander oordeel leiden en dat het iMMO-rapport niet als medisch steunbewijs kan dienen. Ook deze toelichting acht de rechtbank in lijn met de Afdelingsuitspraken. Nu eiser ook hierop niet heeft gereageerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook het in r.o. 9 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld.
7. In de tussenuitspraak is tot slot vastgesteld dat verweerder geen standpunt had ingenomen over twee door eiser ingebrachte documenten: een politierapport van 5 augustus 2014 van de politie in Freetown en een rapportage van Benjamin N. Lawrance, Ph.D. van de Universiteit van Arizona van 18 september 2017. In de brief van 4 oktober 2018 heeft verweerder hierover alsnog een standpunt ingenomen, dat kort samengevat als volgt luidt. Omdat sprake is van een opvolgende aanvraag, is het aan eiser om de authenticiteit van door hem ingebrachte documenten aan te tonen. Omdat hij de authenticiteit van het politierapport niet heeft aangetoond, kan dit document niet afdoen aan het bestreden besluit. Ten aanzien van het rapport van Lawrence merkt verweerder op dat onduidelijk is op basis van welke stukken het onderzoek is verricht en dat Lawrence is uitgegaan van de geloofwaardigheid van eisers relaas. Om die reden kan ook dit document niet afdoen aan het bestreden besluit. Nu eiser op dit standpunt van verweerder niet heeft gereageerd, is de rechtbank van oordeel dat ook dit motiveringsgebrek is hersteld.
8. Omdat in de tussenuitspraak een gebrek is geconstateerd, is het beroep gegrond. Gelet op wat hiervoor en in de tussenuitspraak is overwogen, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Dat betekent dat verweerder de opvolgende aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw heeft verweerder verder kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw was verweerder vervolgens gehouden aan eiser een inreisverbod op te leggen. Dit betekent dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zal laten.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Het verzoek om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport, de contra-expertise van het Nederlands Forensisch Onderzoeksbureau en het rapport van Benjamin N. Lawrance wordt afgewezen, omdat deze rapporten niet tot de gegrondverklaring van het beroep hebben geleid.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,- (duizendvierentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek