ECLI:NL:RBDHA:2019:2591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
C/09/538024 / HA ZA 17-880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op intellectuele eigendomsrechten door dealer na beëindiging overeenkomst

In deze zaak vorderden Hyundai Motor Company en Hyundai Motor Netherlands B.V. (samen Hyundai c.s.) dat [BV I] en [BV II] (samen [BV I c.s.]) zouden worden verboden om gebruik te maken van de Hyundai-merken en om nieuwe Hyundai-voertuigen te verkopen, na de beëindiging van hun dealer- en reparateurovereenkomst op 31 maart 2016. Hyundai c.s. stelde dat [BV I c.s.] inbreuk maakte op hun merkrechten door het gebruik van de Hyundai-merken in hun uitingen en door het aanbieden van nieuwe voertuigen. De rechtbank oordeelde dat [BV I c.s.] inderdaad inbreuk maakte op de merkrechten van Hyundai c.s. door het gebruik van de merken en het wekken van de indruk dat zij nog deel uitmaakten van het Hyundai-dealer netwerk. De rechtbank legde [BV I c.s.] een dwangsom op voor elke dag dat zij in strijd handelden met het vonnis. Daarnaast werden [BV I] en [BV II] veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 54.000,- en € 60.000,- aan boetes voor de overtredingen. In reconventie vorderde [BV I c.s.] erkenning als erkend reparateur en betaling van een bonus, maar deze vorderingen werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de dealer- en reparateurovereenkomst op 31 maart 2016 was geëindigd en dat er geen verplichting was voor HMNL om een nieuwe overeenkomst aan te gaan met [BV I c.s.].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/538024 / HA ZA 17-880
Vonnis van 13 maart 2019
in het incident en in de hoofdzaak in de zaak van

1.de rechtspersoon naar vreemd recht HYUNDAI MOTOR COMPANY

te Seoul (republiek Korea),
2.
HYUNDAI MOTOR NETHERLANDS B.V.te Sassenheim,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
verweersters in het incident,
advocaat mr. W.B.J. van Overbeek te Amsterdam,
tegen

1.[BV I] te [plaats 1] ,

2.
[BV II]te [plaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. M.G. Jansen te Haarlem.
Partijen zullen hierna respectievelijk HMC en HMNL, gezamenlijk Hyundai c.s. (enkelvoud), en [BV I] en [BV II] , gezamenlijk [BV I c.s.] (enkelvoud), genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van Hyundai c.s. van 26 en 27 juli 2017 met producties 1 t/m 46;
  • de incidentele conclusie houdende vordering tot overlegging en afgifte van bescheiden op grond van artikel 843a Rv van [BV I c.s.] van 8 november 2017, met producties 1 t/m 6;
  • de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, tevens akte houdende verzoek inzage, afgifte en deponering ter griffie van stukken ex. artikel 85 Rv van [BV I c.s.] van 20 december 2017, met producties 1 t/m 3;
  • het tussenvonnis van 31 januari 2018 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de brief namens [BV I c.s.] van 8 mei 2018 met productie 7;
  • de brief namens [BV I c.s.] van 23 mei 2018 met productie 8;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte in het geding brengen nadere producties van Hyundai c.s. van 24 mei 2018, met producties 47 en 48;
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 mei 2018;
  • de antwoordakte betreffende reconventionele vorderingen op grond van artikelen 843a en 85 Rv, tevens akte in het geding brengen nadere producties van Hyundai c.s. van 11 juli 2018, met producties 49 t/m 59;
  • de antwoordakte van [BV I c.s.] van 8 augustus 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten in de hoofdzaak en het incident

2.1.
HMC is een fabrikant van personenauto’s en lichte bedrijfswagens die wereldwijd op de markt worden gebracht. Zij is houdster van onder meer de volgende merken:
a. a) het Benelux-woord-/beeldmerk HYUNDAI met nummer 614575, ingeschreven op 14 juli 1976 voor waren en diensten in klasse 12 (vervoermiddelen);
b) het hierna weergegeven Benelux-beeldmerk met nummer 486877, ingeschreven op 14 augustus 1990 voor waren en diensten in klasse 12 (personenwagens, vrachtwagens en bussen);
c) de hierna weergegeven Benelux-woord-/beeldmerken met nummers 877896 en 877897, ingeschreven op 1 maart 2010 voor waren en diensten in klasse 35 respectievelijk 11;
d) het hierna weergegeven internationale woord-/beeldmerk met gelding in de Benelux met nummer 864525, ingeschreven op 9 maart 2005 voor waren en diensten in klasse 12 (onder meer sportauto’s en passagiersvoertuigen);
e) het hierna weergegeven internationale woord-/beeldmerk met gelding in de Benelux, met nummer 1068746, ingeschreven op 5 november 2010 voor waren en diensten in klasse 12 (onder meer personenwagens, vrachtwagens en bussen);
De hiervoor weergegeven merken zullen hierna gezamenlijk ook worden aangeduid als de HMC-merken.
2.2.
HMNL is een dochtervennootschap van HMC. Zij is houdster van het hierna weergegeven Benelux-beeldmerk met nummer 0725846, ingeschreven op 8 mei 2002 voor waren en diensten in klasse 12 (vervoermiddelen);
Dit merk zal hierna ook worden aangeduid als het HMNL-merk. De HMC-merken en het HMNL-merk gezamenlijk zullen hierna ook worden aangeduid als de Hyundai-merken.
2.3.
[BV I] exploiteert een garagebedrijf in [plaats 1] (nabij Hoorn) en [BV II] doet datzelfde in [plaats 2] . Van zowel [BV I] als [BV II] is [BV III] directeur en enig aandeelhouder. [BV I c.s.] maakt gezamenlijk gebruik van de website [de website] .
2.4.
Voor de verkoop van motorvoertuigen, reserveonderdelen en accessoires binnen de Europese Economische Ruimte (EER) maken HMC en Hyundai Motor Europe GmbH (HME) gebruik van een zogenoemd selectief distributiestelsel. In Nederland stellen zij binnen dit stelsel een importeur aan die via een gesloten distributienetwerk van erkende dealers en reparateurs door HMC vervaardigde motorvoertuigen, reserveonderdelen en accessoires op de markt brengt (hierna: het Hyundai dealer- en reparatienetwerk). Deze erkende dealers en reparateurs moeten aan bepaalde voorwaarden en verplichtingen voldoen en mogen onder bepaalde voorwaarden van de intellectuele eigendomsrechten van HMC gebruik maken.
2.5.
Greenib Car B.V. (hierna: GNC) was de Nederlandse importeur van Hyundai motorvoertuigen. Zij heeft dealerovereenkomsten en reparateurovereenkomsten met betrekking tot Hyundai motorvoertuigen gesloten met onder meer [BV I c.s.] Tussen GNC enerzijds en [BV I c.s.] anderzijds is in september 2013 een (nieuwe) dealerovereenkomst (hierna: de dealerovereenkomst) en een (nieuwe) reparateurovereenkomst (hierna: de reparateurovereenkomst) gesloten. De dealerovereenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
DEFINITIES
(…)
Hyundai Motorvoertuig
Een door of voor HMC of een met haar Verbonden Onderneming binnen de EER op de markt gebrachte nieuwe personenauto of lichte bedrijfswagen die vervaardigd is door of voor HMC of een met haar Verbonden Onderneming, voorzien is van een Handelsmerk, met een maximaal toelaatbaar totaalgewicht van minder dan of gelijk aan 3,5t alsmede alle vergelijkbare door of voor HMC of een met haar Verbonden Onderneming vervaardigde en binnen de EER op de markt gebrachte motorvoertuigen welke qua aandrijflijn, chassis en motortype identiek zijn aan voornoemde voertuigen, en die voorkomt op Bijlage 3 bij deze Overeenkomst. Een motorvoertuig wordt niet beschouwd als zijnde niet nieuw vanwege het enkele feit dat het op enig moment gekentekend is, of omdat er 1.000 kilometer of minder op de kilometerteller staat.
(…)
Intellectuele Eigendomsrechten
Octrooien, bedrijfsmodellen, verbeteringen, gedeponeerde ontwerpen, gedeponeerde modellen, handelsmerken, auteursrechten, technische en commerciële kennis (met inbegrip van alle daarmee verwante toepassingen), waarvan de inhoud vervat is in of betrekking heeft op Hyundai Producten en die eigendom zijn van of waarvoor een licentie verstrekt is aan HMC of een met haar Verbonden Onderneming.
(…)
B. HYUNDAI PRODUCTEN

1.Verkoop van Hyundai Motorvoertuigen en Hyundai Accessoires

(…)
1.2
Dealer mag uitsluitend Hyundai Motorvoertuigen en Hyundai Accessoires leveren in de
EER aan afnemers die woonachtig zijn in de EER. Hyundai Producten mogen door
Dealer uitsluitend worden verkocht en geleverd aan een wederverkoper indien bedoelde
wederverkoper een Hyundai Importeur of een Hyundai Dealer of Hyundai Subdealer
binnen de EER is. Evenzo is het Dealer niet toegestaan Hyundai Producten te kopen van
anderen dan HMC of met haar Verbonden Ondernemingen, Hyundai lmporteurs, Hyundai
Dealers of Hyundai Subdealers. Om twijfel te voorkomen dient een leasebedrijf niet
beschouwd te worden als wederverkoper, tenzij de leasecontracten die het leasebedrijf
hanteert, voorzien in een overdracht van het eigendom, of een optie om het Hyundai
Motorvoertuig te kopen voordat het leasecontract afloopt. Alvorens tot verkoop of
aankoop over te gaan zal Dealer zich inspannen om te verifiëren dat de verkoop of
aankoop van Hyundai Producten daadwerkelijk niet geschiedt aan of van niet-erkende
wederverkopers. Tot het moment dat Importeur anders bericht worden alle leasebedrijven
die lid zijn van de VNA geacht geen niet-erkende wederverkoper te zijn. In het geval
Dealer in strijd met het voorgaande Hyundai Producten verkoopt aan of aankoopt van
niet-erkende wederverkopers is Importeur gerechtigd hem een boete op te leggen ter
hoogte van 20% van de prijs waarvoor Importeur deze Hyundai Producten ten verkoop
aanbiedt aan Hyundai Dealers, zulks onverminderd de overige rechten die Importeur
heeft op basis van het gestelde in deze Overeenkomst.
(…)
L. LOOPTIJD EN BEËINDIGING
(…)
2.4
Indien de overeenkomst tussen HME/HMC en Importeur eindigt, is Importeur gehouden Dealer daarvan bij aangetekende brief onmiddellijk in kennis te stellen onder opgaaf van redenen en zal vanaf het moment dat de Importeursovereenkomst is geëindigd de onderhavige Overeenkomst tussen Partijen als beëindigd worden beschouwd. Partijen zullen alsdan mede in het verband van de Hyundai-dealervereniging redelijk Overleg voeren over de wijze van praktische afwikkeling van de relatie, waarbij zoveel als redelijkerwijze nog mogelijk zal warden gehandeld conform (de strekking van) het bepaalde in deze Overeenkomst
(…)
4.5
Dealer dient na afloop van deze Overeenkomst elk ongeoorloofd gebruik van Intellectuele Eigendomsrechten te staken. Daarnaast dient Dealer terstond alle borden waarop hij wordt voorgesteld als Dealer van Hyundai Motorvoertuigen en Hyundai Accessoires te verwijderen van het Bedrijfsterrein waar hij zaken doet, dan wel de bevoegde vertegenwoordigers van lmporteur toegang te verschaffen tot dat Bedrijfsterrein om bedoelde borden te verwijderen, en dient hij zich niet langer te presenteren op welke manier dan ook als Hyundai Dealer of als relatie op welke manier dan ook van lmporteur (of HMC en/of HME). Voor elk geval van schending van deze bepalingen dat plaatsvindt na 14 dagen vanaf het feitelijke einde van deze Overeenkomst verplicht Dealer zich om lmporteur voor elke afzonderlijke schending een contractuele - niet voor rechterlijke matiging vatbare - boete te betalen ten bedrage van € 6.000, zulks onverminderd het recht van lmporteur om volledige schadevergoeding te eisen. lmporteur zal in voorkomend geval specificeren welke schendingen zij heeft geconstateerd.
(…)
4.7
Dealer zal zich, zolang Hyundai Motorvoertuigen binnen de EER selectief worden gedistribueerd, ook na afloop van deze Overeenkomst onthouden van het aan- of wederverkopen van Hyundai Motorvoertuigen. Het voorgaande laat onverlet het recht van
Dealer alsdan Hyundai Motorvoertuigen op basis van een volmacht te kopen in naam en
voor rekening van een geïdentificeerde eindgebruiker (vgl. artikel B.1.2). Voorts blijft
Dealer gerechtigd de Hyundai Motorvoertuigen die hij op voorraad had op het moment
waarop deze Overeenkomst feitelijk eindigde en die lmporteur niet heeft teruggekocht te
wederverkopen, zulks onverminderd het gestelde in artikel L.4.5.
(…)
M. ALGEMENE BEPALINGEN

1.Toepasselijk recht en regeling van geschillen

1.1
Op deze Overeenkomst is Nederlands recht van toepassing. De bevoegde rechter te Den Haag is bij uitsluiting bevoegd van eventuele geschillen die tussen Partijen ontstaan naar aanleiding van deze Overeenkomst of de tenuitvoerlegging ervan.
2.6.
De reparateurovereenkomst bevat ook de hiervoor weergeven definities en de bepalingen L 2.4, L 4.5 en M 1.1, met dien verstande dat in plaats van “Dealer”, “Reparateur” is opgenomen. Daarnaast bevat de reparateurovereenkomst onder meer de volgende bepaling:
D. VERKOOPDOELEN EN PRIJSSTELLING

1.Verkoop van Hyundai Reserveonderdelen en Hyundai Accessoires

1.1
Reparateur dient ernaar te streven om zo veel mogelijk Hyundai Reserveonderdelen en Hyundai Accessoires te verkopen en dient met Importeur een verkoopdoelstelling overeen te komen ter zake van aantallen en soorten Hyundai Reserveonderdelen en Hyundai Accessoires, gedurende een periode vastgesteld door Importeur.
1.2
Importeur stelt uiterlijk op 31 december van elk kalenderjaar met Reparateur een verkoopdoelstelling vast ter zake van de aantallen en soorten Hyundai Reserveonderdelen en Hyundai Accessoires voor het volgende kalenderjaar. Indien Dealer zich niet met deze minimum aantallen kan verenigen, staat het Dealer vrij om zijn visie en bezwaren kenbaar te maken bij Importeur. Importeur legt Reparateur geen verplichting op om minimum aantallen en soorten specifieke Hyundai Reserveonderdelen en Hyundai Accessoires te verkopen in het geval dat Importeur niet in staat is, gedurende de periode waarvoor een dergelijke verplichting geldt, om te voorzien in de bestellingen van Reparateur voor de specifieke Hyundai Reserveonderdelen en Hyundai Accessoires waarvoor het minimum verkoopdoel geldt.
2.7.
Een brief van HMC en HME aan GNC van 5 december 2013 houdt onder meer in:
RE: Termination of the Wholesaler Sales Agreement dated 29 June 2004
Dear Sir/Madam,
We refer to the Wholesaler Sales Agreement entered into by and among Hyundai Motor Company,
Hyundai Motor Europe GmbH and Greenib Car B.V. en 29 June 2004 (the “Agreement”).
Clause 18.02.1 of the Agreement provides that:
“The Agreement may be terminated by either party giving 24 months notice.”,
We formally inform you that, in accordance with this clause 18.02.1 of the Agreement, each of
Hyundai Motor Company and Hyundai Motor Europe GmbH hereby terminates the Agreement
effective as of Mar. 31, 2016.
(…)
For the similar reasons, in order to stay competitive in the market, It will be necessary for us to promptly reorganise our distribution system in the Dutch market in a similar way as recently done in the UK, Italy, Spain, Germany and France.
For these reasons and other significant reasons, we hereby provide this official termination notice.
2.8.
Een brief van 27 maart 2014 van GNC aan alle Hyundai dealers en reparateurs (waaronder [BV I c.s.] ) luidt onder meer:
Met referte aan artikel L 2.4 van het Hyundai Contract voor Officiële Dealers, artikel L 2.4 van het
Hyundai Contract voor Officiële Reparateurs en artikel L 2.4 van het Hyundai Contract voor
Officiële subdealers, informeren wij hierbij alle leden van het Hyundai Distributiesysteem (Sales en
Aftersales, eerste en tweede lijn) dat de distributieovereenkomst tussen Greenib Car B.V, en
Hyundai Motor Europe GmbH / Hyundai Motor Company formeel zal eindigen op 31 maart 2016.
Dientengevolge zullen alle Hyundai dealercontracten, subdealercontracten en reparateurcontracten
automatisch ook eindigen op deze datum.
Ondanks de formele overgangsdatum van 1 april 2016, is Greenib Car B.V. op dit moment in
gesprek met Hyundai Motor Europe GmbH / Hyundai Motor Company om de overgang naar de
nieuwe lmportorganisatie eerder te laten plaatsvinden.
Uit deze gesprekken is gebleken dat Hyundai Motor Europe GmbH / Hyundai Motor Company de
intentie heeft om te blijven investeren in het merk Hyundai in Nederland. In de komende tijd zullen
wij u, op basis van de uitkomst van deze gesprekken, samen met Hyundai Motor Europe GmbH /
Hyundai Motor Company informeren over de volgende stappen.
2.9.
Een overeenkomst getiteld “Asset Purchase Agreement” van 30 september 2014 tussen HMNL, GNC en haar moedermaatschappij AutoBinck Holding N.V. houdt onder meer in:
THIS AGREEMENT (“AGREEMENT”) IS MADE BY AND BETWEEN:
I. Hyundai Motor Netherlands B.V. (…) (the “Purchaser”);
II. Greenib Car B.V. (…) (the “Seller”);
III. AutoBinck Holding N.V. (…) ( “AutoBinck”).
(…)

2.SALE, PURCHASE AND TRANSFER OF THE BUSINESS ASSETS

2.1
Business Assets. Subject to the terms and conditions set out in this Agreement and with effect as of the Effective Date, the Seller hereby sells and assigns to the Purchaser and the Purchaser hereby purchases and assumes free and clear of any Encumbrances with effect as of the Effective Date the following assets and properties whether or not existing or hereafter acquired which relate to, or are used or held for use in connection with, the Business (collectively, the “Business Assets”), and no other assets:
a. HMC Group Receivables;
b. Inventory;
c. Fixed Assets;
d. Contracts;
e. Employment Contracts;
f. Commitments;
g. Administration;
h. Intellectual Property Rights;
i. Leased Real Property;
j. Permits (to the extent assignable) which are held by the Seller and required for the conduct of the Business as currently conducted or for the ownership and use of the Business Assets, including without limitation, those listed on Schedule 2;
k. all rights to any Action of any nature available to, or being pursued by, the Seller to
the extent related to the Business Assets or the Assumed Liabilities, whether arising by way of counterclaim or otherwise; and
l. all goodwill and the going concern value of the Business.
(…)
2.4
Subject to Clause 5 (and in particular subject to Clause 5.3), the Parties agree that the Business Assets to be transferred to the Purchaser at the Completion Date shall (1) exclude any Business Assets which have been disposed of (including Contracts and Commitments that have been terminated) in the ordinary course of business prior to Completion and (ii) include any assets and liabilities acquired (including contracts and commitments entered into) in relation to the Business by the Seller in the ordinary course of business prior to Completion. Such Business Assets shall be included in the Completion Statement, which shall be subject to reasonable review and approval by the Purchaser prior to Completion, and shall, as of execution of the Completion Statement, form part of the Business Assets (and of the relevant definitions forming part thereof) as defined in this Agreement.
(…)

5.PRE-COMPLETION COVENANTS

(…)
5.6.
Distribution of Contract Assignment Letters. The Purchaser and the Seller shall execute the Contract Assignment Letters as soon as reasonably practicable, but in any event within fifteen (15) Business Days, after the Signing Date, and the Seller shall promptly send the Contract Assignment Letters to each relevant counterparty to the Contracts, including, without limitation, to the Authorized Dealers and the Authorized Workshops. The Seller and AutoBinck shall use their respective reasonable efforts to obtain the consent(s) to the Contract Assignment Letters from each relevant counterparty (including the Authorized Dealers) to the Contracts as promptly as possible and keep the Purchaser reasonably informed as to the progress. The Purchaser shall provide its reasonable cooperation in obtaining the aforementioned consent(s).

7.COMPLETION

(…)
7.2.
Transfer.On the Completion Date, the Seller shall, subject to Clause 6, transfer to the Purchaser the Business Assets and the Assumed Liabilities as follows and in accordance with any other legal requirement under any applicable law:
(…)
b. the Contracts shall, subject to execution of the Completion Statement, be assigned by way of assignment of contract (contractsoverneming), provided that:
ii) the Contract Assignment Letter shall be sent to the relevant counterparties in which the cooperation of such counterparty for the assignment of the relevant Contract to the Purchaser shall be requested; and
(ii) the provisions of Clause 13.4 shall apply with respect to any Contracts that are not capable of being assigned to the Purchaser.
(…)
SCHEDULE 1 - DEFINITIONS
(…)
Contracta letter in which the cooperation (medewerking) of counterparties to
Assignment Lettertransferred Contracts is requested, a draft of which is attached to this Agreement as
Schedule 12;
Contractsthe contracts to be transferred by the Seller to the Purchaser under this Agreement, provided that an overview of the Contracts as at the Reference Date is included in
Schedule 13, which overview shall be updated pursuant to the Completion Statement;
(…)
SCHEDULE 13 - CONTRACTS
Counterparty Content Notice Period Copy
(…)
Hyundai Motor Company, Wholesaler Sales Agreement 24 months notice period v
Hyundai Motor Europe GmbH
(…)
Autobedrijf [BV II] Filiaal 2 years v
[BV II]
[BV I] Dealer 2 years v
2.10.
Een brief van 15 oktober 2014 van GNC aan alle Hyundai dealers en reparateurs (waaronder [BV I c.s.] ) houdt - in de als bijlage daarbij gevoegde Nederlandse vertaling - onder meer in:
Betreft: Verkoop en overdracht Hyundai distributeurschap van Greenib Car B.V. ("Greenib") naar ("Hyundai”).
We zijn blij u te informeren dat Greenib en Hyundai op 30 september 2014 overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden van de verkoop en overdracht van alle activa en passiva die betrekking hebben op het Hyundai distributeurschap van Greenib (de business) rnet ingang van 2 januari 2015 (de "Overdrachtsdatum"). Hyundai neemt de lopende onderneming over en is van plan om het bedrijf uit te oefenen vanaf dezelfde locatie als waar Greenib momenteel haar kantoor houdt.
Een onderdeel van de verkoop en overdracht van de onderneming zijn de contracten tussen Greenib en uw bedrijf en alle dealerverplichtingen die daarmee verband houden (de "Contracten"). Hyundai zal zich inzetten om de contractuele relatie met alle contractspartners op basis van de bestaande voorwaarden voort te zetten en zal alle rechten en plichten op zich nemen vanaf de Overdrachtsdatum. Hyundai hecht grote waarde aan de relatie met al haar klanten en zakelijke partners.
Door middel van deze brief, verzoeken wij u om uw medewerking (als bedoeld in artikel 6:159 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek) te verlenen aan de overdracht van de Contracten door Greenib aan Hyundai, met ingang van 2 januari 2015. Op grond van deze overdracht zullen alle rechten en verplichtingen uit hoofde van de Contracten, voor zover die gelden in de periode vanaf de Overdrachtsdatum, worden overgenomen door Hyundai.
Wij stellen het zeer op prijs als u deze brief, als een bevestiging dat u meewerkt aan de overdracht van de Contracten aan Hyundai, zoals hierboven toegelicht, wilt ondertekenen.
Wanneer wij binnen 3 weken na dagtekening van deze brief
geenreactie van u hebben
ontvangen, gaan wij er vanuit dat u instemt met de voornoemde overdracht en toewijzing van
de contracten.
Wanneer u de brief ondertekent, bevestigt u hierbij voor en ten behoeve van de [naam wederpartij] in te stemmen met, en mee te werken aan, de overdracht per Overdrachtsdatum, waarnaar hierboven wordt verwezen.
Deze brief bevat (in de Engelse taal) dezelfde tekst als de als bijlage (Schedule 12) bij de APA gevoegde “Assignment Letter” (zie hiervoor onder 2.9).
2.11.
De onder 2.10 bedoelde brief is namens [BV I c.s.] op 16 oktober 2014 ondertekend en retour gezonden.
2.12.
Een brief van HMNL aan [BV I] van 30 april 2015 luidt onder meer als volgt:
Onze contractuele banden zijn bij brief van 27 maart 2014 opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van twee jaar, tegen 31 maart 2016.
Door middel van deze brief delen wij u mee dat wij op dit moment nog niet met zekerheid kunnen aangeven of wij met u na 31 maart 2016 een nieuw contract zullen aangaan. Wij verwachten daarover de komende maanden meer duidelijkheid te krijgen en zullen met u de mogelijkheden zo snel mogelijk gaan bespreken. In de tussentijd kunnen wij niet anders dan u adviseren er in uw bedrijfsvoering rekening mee te houden dat onze relatie op 31 maart 2016 wellicht toch eindigt. Dit betekent dat het verstandig is dat u alvorens majeure investeringen te doen (van, zeg, meer dan EUR 50.000) daarover met ons contact opneemt.
Wij wijzen u erop dat u gedurende de resterende opzegtermijn gehouden bent te blijven voldoen aan alle uit de contracten voortvloeiende verplichtingen. Hetzelfde geldt uiteraard voor ons.
2.13.
Op 30 oktober 2015 is in een gesprek tussen medewerkers van HMNL en [BV I c.s.] namens HMNL medegedeeld dat [BV I c.s.] geen nieuwe contracten zouden worden aangeboden. Dit is bij brief van 5 november 2015 schriftelijk aan [BV I c.s.] bevestigd.
2.14.
Bij vonnis in kort geding van 3 maart 2016 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag de vorderingen van [BV I c.s.] (en [BV III] ) strekkende tot nakoming na 31 maart 2016 door HMNL van de dealer- en reparateurovereenkomst, dan wel tot het sluiten van nieuwe dealer- en reparateurovereenkomsten afgewezen. Bij arrest van 28 maart 2017 is dit vonnis door het Gerechtshof Den Haag bekrachtigd.
2.15.
Bij brief van 29 maart 2016 heeft HMNL [BV I c.s.] onder meer bericht:
(…)
Wij herinneren u eraan dat alle Hyundai CI [Corporate Indentity, rechtbank] binnen 14 dagen na 31 maart 2016 dient te zijn verwijderd, bij gebreke waarvan wij aanspraak maken op de contractuele boete bedoeld in artikel L 4.5 van de Hyundai Dealerovereenkomst. (…)
2.16.
In een brief van 4 april 2016 van de advocaat van Hyundai c.s. aan [BV I c.s.] is onder meer opgenomen:
Vanwege het feit dat u sinds 1 april jl. geen deel meer uitmaakt van het Hyundai sales en/of servicenetwerk is het u sindsdien ook niet meer toegestaan gebruik te maken van het Hyundai logo. Ingevolge artikel F.2 van de Hyundai Dealerovereenkomst en de Hyundai Erkend Reparateurovereenkomst diende u per 31 maart terstond alle maatregelen te nemen om aan dat gebruik een einde te maken. Ingevolge artikel L 4.5 van diezelfde overeenkomsten dient u ook alle bebording, vlaggen e.d. te verwijderen, alsmede alle verwijzingen naar het feit dat u deel uitmaakt van het Hyundai distributienetwerk, ook voor wat betreft uw website.
HMNL heeft geconstateerd dat u in verschillende opzichten de hiervoor kort genoemde verplichtingen schendt.
1. Bij brief van 1 april 2016 heeft u uw klantenbestand aangeschreven. Het onderwerp van
de brief luidt: "wijziging netwerk naar specialist in Hyundai en méér voordeel voor u". Deze
brief bevat enkele onjuiste elementen:
a. De brief is afgedrukt op officieel Hyundai-briefpapier, met vermelding van het
Hyundai-logo. Dat is niet toegestaan.
b. Het staat u vrij ook in de toekomst Hyundai-voertuigen te onderhouden en te repareren.
In verband daarmee kunt u zich ook als specialist op dat terrein voordoen.
Het staat u echter niet vrij de indruk te wekken dat u ook garantiereparaties
verricht c.q. in verband met onderhoudsbeurten een mobiliteitspas uit te
reiken. Uitsluitend de Hyundai Erkend Reparateurs kunnen dat. Indien u het garantiewerk
door een Hyundai Erkend Reparateur laat uitvoeren zult u daarvan
melding moeten maken, aangezien u aldus het publiek misleidt omtrent uw status.
De uitreiking van een mobiliteitspas via een Hyundai Erkend Reparateur is
zelfs in het geheel niet mogelijk.
c. U stelt in de brief toestemming van HMNL gekregen te hebben om als 'aankoopagent'
nieuwe Hyundai-voertuigen te leveren. Een dergelijke toestemming heeft
u van HMNL niet gekregen, waarmee overigens niet gezegd is dat u niet als
aankoopagent zou kunnen optreden. Feit is dat u in feite een relatie met HMNL
suggereert die er niet is. En overigens kan een 'aankoopagent' hoe dan ook
nooit een nieuw Hyundai-voertuig leveren. Zij bemiddelt immers uitsluitend bij de
aankoop van een nieuwe voertuig, niet bij de verkoop daarvan.
2. Op de website [de website] komt nog steeds het Hyundai-logo voor, terwijl er
ook foto's op staan die betrekking hadden op de periode dat u nog deel uitmaakte van
het Hyundai distributienetwerk. Ook de foto van uw bedrijfspand bevat nog alle gebruikelijke
Hyundai CI-elementen en vlaggen met Hyundai-logo’s.
Ten aanzien van de vraag hoe uw bedrijfspand er op dit moment feitelijk uit ziet behoud ik mij alle
rechten voor. Ik constateer in elk geval dat u - ten onrechte - geweigerd heeft HMNL toe te
staan alle Hyundai CI-elementen rond het pand te (laten) verwijderen.
2.17.
Per 1 april 2016 zijn Autobedrijf [Autobedrijf] en [BV X] als erkend Hyundai-dealer en -reparateur in [plaats 1] en [plaats 2] aangesteld. Zij hebben al hun vorderingen op [BV I c.s.] gecedeerd aan HMNL.
2.18.
Op 5 en 6 april 2016 hebben deurwaarders in opdracht van HMNL de website en de bedrijven van [BV I] en [BV II] bezocht. Zij hebben geconstateerd dat daar op meerdere plaatsen de Hyundai-merken zichtbaar waren. Processen-verbaal van hun bevindingen zijn op 8 april 2016 aan [BV I] en [BV II] betekend.
2.19.
Vervolgens hebben deurwaarders in opdracht van HMNL processen-verbaal van bevindingen opgemaakt op 18 april 2016, 29 juli 2016, 1 augustus 2016, 8 augustus 2016, 12 augustus 2016, 22 augustus 2016, 30 augustus 2016 en 15 november 2016. Deze processen-verbaal zijn aan [BV I] en [BV II] betekend, waarbij is aangezegd dat zij krachtens artikel L 4.5 van de dealer- en reparateurovereenkomst dwangsommen verbeuren. Op 21 november 2016 hebben medewerkers van [BV Q] in opdracht van de advocaat van Hyundai c.s. de bedrijven van [BV I] en [BV II] bezocht en van hun bevindingen een rapport opgemaakt.
2.20.
Een brief van de advocaat van Hyundai c.s. aan [BV I c.s.] van 9 november 2016 houdt onder meer in:
Ik heb u op 4 april jl. namens cliënte aangeschreven omdat u ondanks het feit dat u sinds 1 april jl. geen deel meer uitmaakt van het Hyundai sales en servicenetwerk toch op allerlei wijzen bij het publiek nog een andere indruk wekt. Relevant in dit opzicht is dat u contractueel gehouden bent alle maatregelen te nemen die zo’n indruk voorkomen. Ik wijs u nog maar eens op artikel L 4.5 van de betrokken overeenkomsten:
(…)
Mijn brief had tot doel u op deze plichten te wijzen en te voorkomen dat u deze zou gaan schenden. U had 14 dagen de tijd (te rekenen vanaf 1 april jl.) om al uw uitingen aan te passen.
U heeft zich aanvankelijk weinig van mijn sommatie aangetrokken, hetgeen is gebleken uit de constateringen die verschillende deurwaarders in de afgelopen maanden hebben gedaan. In totaal is daarom inmiddels een bedrag van € 180.000,= aan dwangsommen verbeurd. (…)
Inmiddels is gebleken dat u zich in tweeërlei opzicht schuldig maakt aan nieuwe onrechtmatige gedragingen. Het gaat om:
- uw recente winterinspectie-actie;
- uw nieuwe website (
[de website]).
(…)
Door middel van deze brief sommeer ik u:
(…)
4. mij te bevestigen dat u binnen vijf dagen alle kosten verband houdend met de tijd die ik aan deze kwestie heb moeten besteden, t.w. € 1.500,= zult overmaken naar (…)
Ten aanzien van de inmiddels verbeurde dwangsommen (in totaal € 180.000,=), te vermeerderen met de dwangsommen die u in aanvulling daarop verschuldigd bent gegeven de inhoud van deze brief, behoud ik mij uitdrukkelijk alle rechten voor.
2.21.
Een brief van een medewerker van DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. aan HMNL van 24 november 2016, verzonden naar aanleiding van een weigering van HMNL om een reparatie aan het Hyundai-voertuig van een klant van [BV I c.s.] onder een garantie te laten vallen, houdt onder meer in:
(…)
Cliënt betwist uitdrukkelijk op de hoogte te zijn geweest dat [BV I c.s.] niet meer tot uw netwerk zou behoren. Uit de door cliënt overgelegde aanvullende stukken, maak ik echter op dat cliënt redelijkerwijs mocht veronderstellen dat [BV I c.s.] weldegelijk een officiële Hyundai-dealer betreft. In het onderhoudsboekje van het voertuig van cliënt staan immers de naam en het logo van Hyundai nadrukkelijk vermeld. Zelfs de laatste reparatie van 1 augustus 2016 is geregistreerd met een stempel van Hyundai. Op grond van deze stukken mocht cliënt ervan uit gaan dat zijn auto werd onderhouden door een Hyundai-dealer. Een kopie van het onderhoudsboekje treft u in de bijlage aan.
Kortom, het voertuig van cliënt is altijd in onderhoud geweest bij een officiële Hyundai-dealer en cliënt voldoet hiermee aan de door u gestelde voorwaarden voor coulance. Vooralsnog blijkt nergens uit dat [BV I c.s.] geen officiële Hyundai-dealer was. Momenteel loopt er immers nog een hoger beroep procedure over uw opzegging van het dealercontract met [BV I c.s.] Groep.
(…)

3.Het geschil

In de hoofdzaak in conventie

3.1.
Hyundai c.s. vordert in conventie om:
1. [BV I c.s.] te veroordelen:
a. elk gebruik in de Benelux van de Hyundai merken, of een daarmee overeenstemmend teken, te
staken en gestaakt te houden, indien en voorzover daardoor de indruk wordt gewekt dat [BV I c.s.] nog steeds deel uitmaakt van het Hyundai dealer- en/of erkend reparatienetwerk, of een speciale band
onderhoudt met HMC en/of HMNL, en meer in het bijzonder [BV I c.s.] te veroordelen tot het staken en gestaakt houden van de in par. 4.7 van de dagvaarding vermelde constateringen, indien en
voorzover zij nog voortduren, zulks op straffe van een dwangsom van € 6.000,= per geconstateerde
overtreding van een schending van dit gebod, zulks nadat vijf werkdagen zijn verstreken nadat het
ten deze te wijzen vonnis aan [BV I c.s.] zal zijn betekend;
b. de aan- en wederverkoop van nieuwe Hyundai voertuigen te staken en gestaakt te houden zolang
deze voertuigen binnen de EER selectief worden gedistribueerd, waarbij:
- als een nieuw voertuig in vorenbedoelde wordt beschouwd elk voertuig waarbij geen economische minderwaarde is opgetreden vanwege achteruitgang als gevolg van daadwerkelijk gebruik en/of slijtage;
- een voertuig niet zal worden beschouwd als niet nieuw (gebruikt) in vorenbedoelde zin louter en alleen vanwege het feit dat het gekentekend is, of omdat er 1.000 km of minder mee gereden is;
c. elke externe uiting waarin [BV I c.s.] stelt, of de indruk wekt, erkende Hyundai dealer of erkende
Hyundai reparateur te zijn te staken en gestaakt te houden;
d. met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis het openbaar maken en verveelvoudigden van
(i) de auteursrechtelijk beschermde brochure HYUNDAI Winterinspectie-dagen; (ii) de auteursrechtelijk beschermde HYUNDAI garantiestickers; en (ii) de auteursrechtelijk beschermde
foto's op de verkoopbrochures te staken en gestaakt te houden;
2. [BV I] te veroordelen tot betaling van de verbeurde contractuele boete van € 138.000,= en [BV II] te veroordelen tot betaling van de verbeurde contractuele boete van € 162.000,= alsmede [BV I c.s.] elk hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de verbeurde contractuele boete van € 12.000, des dat de één laatstbedoeld bedrag betaald hebbende, de ander zal zijn gekweten, althans een door de rechtbank in goede justitie te betalen verbeurde boete, zulks aan HMNL, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag van betaling;
3. [BV I c.s.] te veroordelen tot betaling van de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten van dit geding overeenkomstig artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot en met de dag van dagvaarden van (75%, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte van de) in totaal € 39.250,- (excl. BTW), te vermeerderen met de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten tot en met de dag van de zitting, welke kosten Hyundai c.s. tijdig voor de zitting nader zal specificeren, alsmede de kosten van constatering van de door [BV I c.s.] gepleegde overtredingen (deurwaarderskosten en kosten bedrijfsrechercheur) van in totaal € 5.764,43 (incl. BTW) en de nakosten ten belope van € 131,- zonder betekening, dan wel € 199,- in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen die termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis,
een en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
Hyundai c.s. legt aan haar vorderingen, verkort weergegeven, het volgende ten grondslag.
De dealerovereenkomst en de reparateurovereenkomst met [BV I c.s.] zijn op 31 maart 2016 geëindigd. [BV I c.s.] handelt in strijd met haar postcontractuele verplichtingen op grond van L 4.5 van die overeenkomsten. Hierdoor is zij contractuele boetes verschuldigd. [BV I c.s.] maakt door het gebruik van de Hyundai-merken op onder meer borden, vlaggen, zuilen, websites, brochures en een stempel inbreuk op de merkrechten van Hyundai c.s. Zij wekt de indruk van een bijzondere band met Hyundai dan wel dat zij deel uitmaakt van het Hyundai-dealer- en servicenetwerk. Door het gebruik van teksten van de website van HMNL, brochures en een garantiesticker van Hyundai c.s. maakt [BV I c.s.] inbreuk op de auteursrechten van Hyundai c.s. daarop. Door het gebruik van brochures van Hyundai c.s. en een stempel maakt [BV I c.s.] voorts misleidende reclame.
Door het aan- en wederverkopen van nieuwe Hyundai voertuigen handelt [BV I c.s.] in strijd met haar postcontractuele verplichting op grond van artikel L 4.7 van de dealerovereenkomst. Bovendien wekken deze handelingen de indruk dat [BV I c.s.] nog een Hyundai-dealer is, zodat ook sprake is van strijd met artikel L 4.5 van de dealerovereenkomst.
3.3.
[BV I c.s.] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Hyundai c.s., met veroordeling van Hyundai c.s. is de proceskosten, voor zover deze vallen onder het bereik van artikel 1019h Rv met toepassing van de Indicatietarieven in IE-zaken. Zij voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan.
De postcontractuele verplichtingen van de artikelen L 4.5 en L 4.7 van de dealer- en reparateurovereenkomst zijn niet van toepassing. Deze overeenkomsten zijn niet geëindigd op 31 maart 2016. HMNL heeft alle activiteiten van GNC als importeur overgenomen, waardoor de overeenkomsten niet van rechtswege zijn geëindigd. De overeenkomsten zijn niet door GNC dan wel HMNL opgezegd. Ook overigens is geen sprake van (het verbeuren van boetes als gevolg van) overtreding van de artikelen L 4.5 en L 4.7, dan wel van inbreuk op merk- en auteursrechten van Hyundai c.s. [BV I c.s.] wekt niet de indruk dat zij Hyundai-dealer is, alleen dat zij reeds in het verkeer gebrachte Hyundai motorvoertuigen repareert en verkoopt. In dat kader mag [BV I c.s.] het woordmerk HYUNDAI gebruiken. Dat is in overeenstemming met het arrest HvJ 23 februari 1999 (BMW/Deenik). [BV I c.s.] wijkt in haar uitingen voldoende af van de huisstijl van Hyundai c.s. Zij misleidt haar klanten niet en treedt niet op als verkoper van nieuwe Hyundai-voertuigen. Het is aan Hyundai c.s. zelf te wijten dat onduidelijkheid is ontstaan over wat wel en niet is toegestaan. Hyundai c.s. heeft niet redelijk gehandeld zoals voorgeschreven in artikel L 2.4 van de dealer- en reparateurovereenkomst. Voor zover [BV I c.s.] boetes verschuldigd is, dienen deze te worden gematigd.
3.4.
Op de stellingen van partijen in de hoofdzaak in conventie zal hierna voor zover van belang nader worden ingegaan.
In de hoofdzaak in reconventie
3.5.
[BV I c.s.] heeft een vordering in reconventie ingesteld tegen HMNL. Zij vordert:
I. Primair:
Voor recht te verklaren dat de contractuele relatie tussen [BV I c.s.] en HMNL voor onbepaalde tijd voortduurt, in ieder geval voor zover het geldt het reparateurschap op basis van de reparateurovereenkomst;
Subsidiair:
Althans, HMNL te veroordelen [BV I c.s.] op non-discriminatoire wijze als erkend reparateur te erkennen totdat de contractuele relatie met hen rechtsgeldig is geëindigd, en in dat kader HMNL te gebieden [BV I c.s.] te erkennen als Hyundai erkend reparateur en al het nodige te verrichten, waaronder, voor zover mogelijk, het formaliseren van de afspraken in een overeenkomst, welke vergelijkbaar is met de reparateurovereenkomst;
Meer Subsidiair:
Althans, het verzoek van [BV I c.s.] om te worden erkend tot Hyundai erkend reparateur in behandeling te nemen en binnen twee weken van het betekenen van het in deze te wijzen vonnis vast te stellen of zij aan de vingerende kwalitatieve Hyundai selectiecriteria voldoen en, wanneer zulks het geval mocht blijken te zijn, aan te stellen als Hyundai erkend reparateur, en voorts, hen op non-discriminatoire wijze te behandelen als erkend reparateur;
II. [door [BV I c.s.] genummerd als vordering III]
HMNL te veroordelen tot uitkering van de aan [BV I] en [BV II] verschuldigde bonus in het kader van hun aftersalesactiviteiten op basis van de erkend reparateursovereenkomst in het eerste kwartaal 2016 voor een bedrag van € 9.856,49, zulks te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover vanaf 1 april 2016 tot op de dag van algehele voldoening;
III. [door [BV I c.s.] genummerd als vordering IV]
HMNL te veroordelen tot vergoeding van de door [BV I] en [BV II] geleden schade als gevolg van het feit dat zij vanaf 1 april 2016 niet op basis van een erkend reparateursovereenkomst werkzaamheden in de aftersalesmarkt voor Hyundai hebben kunnen verrichten en derhalve omzet en winst zijn misgelopen, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en dient te worden vereffend volgens de wet, en voor het overige de procedure door te verwijzen naar de schadestaatprocedure;
één en ander met veroordeling van Hyundai c.s. in de kosten van de procedure.
3.6.
[BV I c.s.] voert daartoe, in aanvulling op haar stellingen in conventie, het volgende aan.
HMNL is gehouden met [BV I c.s.] een reparateurovereenkomst aan te gaan conform de standaard Hyundai-reparateurovereenkomst voor het plegen van reparatie en onderhoud aan Hyundai voertuigen en voor verkoop van reserveonderdelen. [BV I c.s.] heeft bij HMNL een aanvraag ingediend voor een erkend reparateurschap. Het staat een leverancier in de automotivebranche niet vrij om een aanvraag voor een erkend reparateurschap zonder meer te weigeren. De vrije toegang tot de aftersalesmarkt (reparatie- en onderhoudsmarkt) binnen de automotivebranche is op Europees niveau geregeld in de EG-Verordening 461/2010. [BV I c.s.] voldoet als ex-dealer aan alle voorwaarden om onderdeel uit te maken van het erkend reparateursnetwerk van Hyundai c.s.. Er bestaat geen geldige reden om [BV I c.s.] te weigeren.
Ten aanzien van de gevorderde bonus heeft [BV I c.s.] aangevoerd dat zij uit hoofde van de reparateurovereenkomst aanspraak heeft op een aftersalesbonus gebaseerd op de doelstellingen en de gerealiseerde verkoop van Hyundai c.s. onderdelen en accessoires. [BV I c.s.] heeft in het eerste kwartaal van 2016 de door HMNL als importeur gestelde doelstellingen behaald. Dit betekent dat hen een bedrag toekomt van € 9.856,49.
3.7.
HMNL concludeert tot afwijzing van de vorderingen in reconventie, met (hoofdelijke) veroordeling van [BV I c.s.] in de kosten van het geding. Zij stelt dat het haar vrijstaat om geen reparateurovereenkomst met [BV I c.s.] aan te gaan. De Europese groepsvrijstellingsverordening heeft geen contracteerplicht tot gevolg en schending daarvan is niet onrechtmatig, aldus HMNL.
Ten aanzien van de bonus heeft HMNL aangevoerd dat zij op het gebied van aftersales uitsluitend jaardoelstellingen kent. [BV I c.s.] is met de jaardoelstelling 2016 niet akkoord gegaan. Bovendien heeft [BV I c.s.] deze jaardoelstelling niet behaald, zodat zij geen recht heeft op een bonus.
3.8.
Op de stellingen van partijen in de hoofdzaak in reconventie zal hierna voor zover van belang nader worden ingegaan.
In het incident
3.9.
Bij incidentele conclusie heeft [BV I c.s.] op grond van artikel 843a Rv [1] gevorderd dat Hyundai c.s. stukken in het geding brengt en afschrift daarvan aan [BV I c.s.] verstrekt. Dit betreft:
  • de overnameovereenkomst (APA) inclusief alle bijlagen;
  • de brief waarmee HME (mede namens HMC) het importeurscontract met GNC heeft opgezegd per 1 april 2016.
[BV I c.s.] heeft daartoe aangevoerd dat zij recht heeft op en belang heeft bij overlegging van deze stukken voor het voeren van bewijs van haar standpunt dat de dealer- en reparateurovereenkomst niet met ingang van 1 april 2016 zijn geëindigd. De APA is de akte van contractsoverneming betreffende de overneming van HMNL van GNC van de contracten met [BV I c.s.] Uit geobjectiveerde uitleg van de inhoud en letterlijke tekst van de akte moet blijken waaraan [BV I c.s.] haar medewerking heeft verleend, aldus [BV I c.s.]
Ten aanzien van de brief van HME/HMC stelt [BV I c.s.] dat deze aanleiding is geweest voor de brief van GNC aan [BV I c.s.] van 27 maart 2014 met alle daaruit voortvloeiende rechtgevolgen voor [BV I c.s.] wil nagaan of de opzegging van de importeursovereenkomst met GNC verband hield met reorganisatie van het dealernetwerk, zoals HMC telkens heeft aangegeven.
3.10.
Hyundai c.s. voert verweer. Zij voert aan dat [BV I c.s.] geen rechtmatig belang heeft bij overlegging van de stukken, dat [BV I c.s.] geen partij is bij deze stukken en dat Hyundai c.s. tegenover derden geheimhouding is overeengekomen.
3.11.
Hyundai c.s. heeft bij haar akte van 11 juli 2018 wel een afschrift van de hiervoor onder 2.7 bedoelde brief in het geding gebracht, alsmede een afschrift van de hiervoor onder 2.9 bedoelde overeenkomst (APA), met de bijbehorende Schedules 1, 10, 12 en 13. Hyundai c.s. heeft in de APA en de overgelegde Schedules onderdelen onleesbaar gemaakt en heeft de overige Schedules niet overgelegd. Zij heeft hierbij gesteld dat deze passages [BV I c.s.] niet aangaan dan wel dat deze niet relevant zijn. [BV I c.s.] heeft bij haar antwoordakte gesteld dat zij (nog steeds) belang heeft bij overlegging en afgifte van de gehele overeenkomst, inclusief alle bijlagen.
3.12.
Op de stellingen van partijen in het incident zal hierna voor zover van belang nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak en het incident

Bevoegdheid
4.1.
Voor zover de vorderingen van Hyundai c.s. in conventie, en de de vorderingen van [BV I c.s.] in reconventie, zijn gegrond op de dealer- en reparateurovereenkomst, is de rechtbank bevoegd om daarvan kennis te nemen op grond van artikel 25 lid 1 Brussel I
bis-Vo [2] nu in artikel M 1.1 van die overeenkomsten een forumkeuze voor deze rechtbank is opgenomen. De rechtbank is bevoegd om van de overige vorderingen in reconventie kennis te nemen op grond van artikel 8 lid 3 Brussel I
bis-Vo.
4.2.
Voor zover Hyundai c.s. haar vorderingen grondt op merkinbreuk is de rechtbank bevoegd om daarvan kennis te nemen op grond van artikel 4.6 lid 1 BVIE [3] , nu een deel van de gestelde merkinbreuken heeft plaatsgevonden via internet en derhalve ook in dit arrondissement.
4.3.
Voor zover Hyundai c.s. haar vorderingen grondt op auteursrechtinbreuk is de rechtbank bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen, reeds omdat [BV I c.s.] in de procedure is verschenen en die bevoegdheid niet heeft betwist (artikel 26 Brussel I
bis-Vo en artikel 110 Rv).
Dealer- en reparateurovereenkomst
4.4.
Omdat enerzijds HMNL zich in conventie beroept op nakoming van postcontractuele verplichtingen en anderzijds [BV I c.s.] zich in reconventie (vordering I) beroept op het voortduren van de contractuele relatie, dient te worden vastgesteld of de dealer- reparateursovereenkomst al dan niet zijn geëindigd. Ook de incidentele vordering van [BV I c.s.] heeft betrekking op deze vraag. Tussen partijen is niet in geschil dat HMNL als gevolg van contractsoverneming partij is geworden bij deze overeenkomsten. Partijen verschillen echter van mening over de vraag wat de gevolgen zijn van die contractsoverneming voor (de duur van) die overeenkomsten.
4.5.
Vast staat dat HMC en HME de importeurovereenkomst met GNC hebben opgezegd per 31 maart 2016. GNC heeft [BV I c.s.] overeenkomstig artikel L 2.4 van de dealer- en reparateurovereenkomst hiervan bij de hiervoor onder 2.8 genoemde brief van 27 maart 2014 in kennis gesteld. In artikel L 2.4 is bepaald dat in dat geval de dealer- en reparateurovereenkomst als beëindigd zal worden beschouwd vanaf het moment dat de importeurovereenkomst is geëindigd. In de brief van 27 maart 2014 is in dat verband opgenomen dat de dealer- en reparateursovereenkomst “automatisch” zullen eindigen.
4.6.
Bij brief van 15 oktober 2014 (zie hiervoor onder 2.10) heeft GNC [BV I c.s.] verzocht om in te stemmen met overneming van de tussen hen geldende dealer- en reparateurovereenkomst door HMNL. [BV I c.s.] heeft dit op 16 oktober 2014 gedaan. Tussen partijen is niet in geschil dat hiermee sprake is van contractsoverneming als bedoeld in artikel 6:159 BW [4] . Dit artikel is ook in de brief van 15 oktober 2014 genoemd.
4.7.
Op grond van artikel 6:159 BW kan een partij bij een overeenkomst haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte. Hierdoor gaan alle rechten en verplichtingen over op de derde, voor zover niet ten aanzien van bijkomstige of reeds opeisbaar geworden rechten of verplichtingen anders is bepaald (6:159 lid 2 BW). Partijen zij het erover eens dat de hiervoor onder 2.9 bedoelde APA (onder meer) de op grond van artikel 6:159 BW vereiste akte van contractsoverneming tussen GNC en HMNL van de dealer- en reparateurovereenkomst met [BV I c.s.] inhoudt en dat die contractsoverneming, na de medewerking van [BV I c.s.] op 16 oktober 2014, op 2 januari 2015 heeft plaatsgevonden.
4.8.
Het gevolg van contractsoverneming is dat de gehele rechtsverhouding tussen de overdragende partij en de wederpartij overgaat op de derde. Dit betekent dat GNC slechts aan HMNL kon overdragen de rechtsverhouding tussen haar en [BV I c.s.] zoals die op het moment van contractsoverneming gold. Als gevolg van opzegging van de importeursovereenkomst met GNC door HMC en de toepassing van artikel L 2.4, hield die rechtsverhouding de per 31 maart 2016 eindigende dealer- en reparateurovereenkomst in. Dat HMNL wel de hoedanigheid van importeur had dan wel kreeg - zoals [BV I c.s.] heeft aangevoerd - betekent niet dat GNC een andere rechtsverhouding kon overdragen dan die waar zij zelf partij bij was. Indien er geen contractsoverneming zou hebben plaatsgevonden, zouden de overeenkomsten tussen GNC en [BV I c.s.] immers per 31 maart 2016 zijn geëindigd.
4.9.
[BV I c.s.] stelt dat het (mogelijk) wel de bedoeling van GNC en HMNL is geweest om doorlopende - en niet eindigende - overeenkomsten over te dragen. Zij stelt dat de bedoeling van de partijen bij de APA dient te worden vastgesteld door middel van geobjectiveerde uitleg van de inhoud en letterlijke tekst daarvan. Zij wenst in dat verband inzage in de gehele APA inclusief alle bijlagen. Deze stelling van [BV I c.s.] kan echter al niet slagen omdat het rechtskarakter van contractsoverneming zich verzet tegen een overeenkomst tussen de overdragende en ontvangende partij, waarbij er een andere rechtsverhouding dan de op dat moment tussen de overdragende partij en zijn wederpartij geldende rechtsverhouding wordt overgedragen. De duur van de over te dragen overeenkomst is niet aan te merken als bijkomstige of reeds opeisbaar geworden rechten of verplichtingen, waarvan artikel 6:159 lid 2 BW bepaalt dat die (wel) van de overgang kunnen worden uitgezonderd.
4.10.
Het voorgaande brengt mee dat, nu vast staat dat op grond van de APA de tussen GNC en [BV I c.s.] geldende dealer- en reparateurovereenkomst werden overgedragen aan HMNL, eveneens vast staat dat dit per 31 maart 2016 eindigende overeenkomsten betrof. Dat in (Schedule 13 bij) de APA bij de aanduiding van die overeenkomsten de in die overeenkomsten bepaalde termijn voor opzegging van twee jaar genoemd staat betekent, anders dan [BV I c.s.] stelt, niet dat in afwijking van het hiervoor overwogene toch overeenkomsten voor onbepaalde tijd konden worden overgedragen die uitsluitend door opzegging zouden kunnen eindigen. Ook de verwijzingen door [BV I c.s.] naar overige bepalingen in de APA, betreffende reeds beëindigde contracten die niet werden overgedragen en de (door Hyundai c.s. niet overgelegde) “
Completion Statement”, stuiten reeds af op het gegeven dat GNC geen andere rechtsverhouding kon overdragen dan die waar zij zelf partij bij was.
4.11.
HMNL heeft ook in lijn met het voorgaande gehandeld, zo blijkt onder meer uit haar brief aan [BV I c.s.] van 30 april 2015 (zie hiervoor onder 2.12). Daarin schrijft zij immers dat de contractuele relatie - weliswaar met gebruik van de term “opgezegd” - als gevolg van de brief van 27 maart 2014 eindigt per 31 maart 2016.
4.12.
[BV I c.s.] beroept zich er tevens op dat zij er op grond van de brieven van GNC van 27 maart 2014 en 15 oktober 2014 op mocht vertrouwen dat haar dealer- en reparateurschap voor onbepaalde tijd zou worden voortgezet. Daargelaten of zij zich jegens HMNL op eventueel door GNC gewekt vertrouwen kan beroepen, kan dit standpunt van [BV I c.s.] al niet slagen op grond van het volgende. Wat betreft de brief van 27 maart 2014 beroept [BV I c.s.] zich erop dat daarin is opgenomen dat GNC “ondanks de formele overgangsdatum van 1 april 2016” in gesprek is met HME en HMC om de overgang naar de nieuwe importorganisatie eerder te laten plaatsvinden en dat uit deze gesprekken is gebleken dat HME en HMC de intentie hebben om te blijven investeren in het merk Hyundai in Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [BV I c.s.] aan deze bewoordingen in redelijkheid niet de verwachting kunnen ontlenen dat haar contracten, ondanks het einde van het importeurschap van GNC, voor onbepaalde tijd zouden worden voortgezet. Dat geldt ook voor de passages in de brief van 15 oktober 2015 luidende “Hyundai zal zich inzetten om de contractuele relatie met alle contractspartners op basis van de bestaande voorwaarden voort te zetten en zal alle rechten en plichten op zich nemen vanaf de Overdrachtsdatum” en “Op grond van deze overdracht zullen alle rechten en verplichtingen uit hoofde van de Contracten, voor zover die gelden in de periode vanaf de Overdrachtsdatum, worden overgenomen door Hyundai.” Hierin is immers juist opgenomen dat het gaat om het overnemen van de verplichtingen op grond van de
bestaande voorwaarden,
voor zover geldendin de periode vanaf de overgangsdatum. In elk geval geldt dat het [BV I c.s.] vanaf de brief van 30 april 2015 duidelijk moet zijn geweest dat de bestaande overeenkomsten met HMNL op 31 maart 2016 zouden eindigen. Aan uitlatingen van anderen dan GNC dan wel HMNL, zoals de door [BV I c.s.] geciteerde
persverklaring van de voorzitter van de Hyundai Dealervereniging, kon [BV I c.s.] evenmin enige verwachting ontlenen, alleen al omdat uitlatingen van derden GNC dan wel HMNL niet kunnen binden.
4.13.
Voor zover [BV I c.s.] zich er met haar stelling dat sprake is van “ongeïnformeerde” medewerking aan de contractsoverneming op heeft willen beroepen dat zij die medewerking niet had willen verlenen indien zij zou hebben geweten dat de overneming eindigende contracten betrof, kan dit reeds niet slagen nu [BV I c.s.] geen beroep heeft gedaan op vernietiging van haar medewerking. Dit nog daargelaten de vraag of die vernietiging haar zou kunnen baten, nu bij gebreke van een geldige contractsoverneming evenmin sprake zou zijn geweest van doorlopende overeenkomsten.
Artikel 843a Rv
4.14.
[BV I c.s.] heeft in haar antwoordakte niet betwist dat de door Hyundai c.s. bij akte van 11 juli 2018 in het geding gebrachte brief de door haar bedoelde brief betreft waarmee het importeurscontact met GNC is opgezegd. Zij is uitsluitend nog ingegaan op inzage in de APA. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [BV I c.s.] bij de vordering ten aanzien van deze brief geen belang meer heeft, zodat deze zal worden afgewezen.
4.15.
[BV I c.s.] baseert haar incidentele vordering op artikel 843a Rv. Op grond van het eerste lid van dat artikel kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. [BV I c.s.] vordert
overlegging dan wel afgifte van de gehele APA, inclusief alle bijlagen, teneinde - kort gezegd - haar stelling te onderbouwen dat de dealer- en reparateurovereenkomst met [BV I c.s.] die HMNL van GNC heeft overgenomen, contracten voor onbepaalde tijd zijn.
4.16.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt evenwel dat de contractsoverneming tussen GNC en HMNL uitsluitend de per 31 maart 2016 eindigende dealer- en reparateurovereenkomst kan betreffen. Dit betekent dat [BV I c.s.] geen rechtmatig belang als bedoeld in artikel 843a Rv heeft bij kennisneming van de gedeelten van de APA die Hyundai c.s. niet heeft overgelegd. Hetgeen mogelijk in die gedeelten is opgenomen en de uitleg die zij daaraan zou willen geven, kan immers in geen geval meebrengen dat de contractsoverneming een ander gevolg zou hebben dan hiervoor omschreven. De vorderingen in het incident zullen dan ook worden afgewezen.
Artikel 85 Rv
4.17.
[BV I c.s.] heeft voorts bij haar conclusie van antwoord in de hoofdzaak een beroep gedaan op artikel 85 Rv. Zij heeft gevorderd dat de rechtbank op grond van dit artikel Hyundai c.s. beveelt een afschrift in het geding te brengen van dezelfde stukken als waarop haar beroep op artikel 843a Rv ziet. Nadat Hyundai c.s. bij akte een afschrift de APA in de hiervoor onder 3.10 omschreven vorm in het geding heeft gebracht, heeft [BV I c.s.] zich tevens beroepen op depot ter griffie van het stuk zelf op grond van artikel 85 lid 2 Rv.
4.18.
Ten aanzien van de brief van HME/HMC gaat de rechtbank er - evenals in het kader van de vordering op grond van 843a Rv - vanuit dat [BV I c.s.] niet langer belang heeft bij een bevel tot het in het geding brengen van een afschrift van deze brief.
4.19.
In artikel 85 lid 1 Rv is bepaald dat indien een partij zich in een processtuk op enig stuk beroept, zij verplicht is een afschrift van het stuk bij te voegen. Lid 2 van dat artikel houdt in dat indien de wederpartij verklaart inzage in het stuk zelf te verlangen, de partij die zich op het stuk beroept bovendien verplicht is dit ter griffie te deponeren.
4.20.
Het beroep van [BV I c.s.] op deze bepalingen slaagt niet. Zoals hiervoor in het kader van artikel 843a Rv is overwogen, heeft [BV I c.s.] gelet op haar stellingname geen (rechtmatig) belang bij inzage in of afschrift van de volledige APA. Anders dan artikel 843a Rv, biedt artikel 85 Rv een partij bovendien geen zelfstandig vorderingsrecht tot inzage of overlegging van stukken. Indien aan één van de voorschriften van artikel 85 Rv niet is voldaan, kan de rechter op grond van artikel 85 lid 4 Rv de wederpartij de gelegenheid geven zich alsnog over het stuk uit te laten, dan wel bij zijn beslissing met het stuk geen rekening houden ten nadele van de wederpartij. Met dit laatste is beoogd het beginsel van hoor en wederhoor te waarborgen [5] . In dit verband is van belang dat Hyundai c.s. verwijst naar de APA (uitsluitend) ter onderbouwing van haar stelling dat HMNL door contractsoverneming partij is geworden bij de dealer- en reparateurovereenkomst. Die stelling wordt door [BV I c.s.] niet betwist en de onderdelen van de APA waaruit dit volgens de stellingen van Hyundai c.s. volgt, zijn ook in het geding gebracht. Er bestaat derhalve geen aanleiding om nader hoor en wederhoor te laten plaatsvinden ten aanzien van de overige gedeelten van de APA, terwijl er evenmin sprake van is dat daarmee in het nadeel van [BV I c.s.] rekening wordt gehouden. Ten aanzien van het gevraagde depot ter griffie geldt bovendien dat enig belang van [BV I c.s.] bij inzage in het stuk
zelfis gesteld noch gebleken. Zij heeft immers niet gesteld dat kan worden getwijfeld aan de authenticiteit of geldigheid van het stuk. Het voorgaande brengt mee dat op grond van artikel 85 Rv geen aanleiding bestaat om [BV I c.s.] alsnog de gelegenheid te geven zich uit te laten over de volledige APA.
Verder in de hoofdzaak
4.21.
Tijdens de comparitie partijen is aan de orde geweest dat naar aanleiding van de (beslissing over) overlegging van de door [BV I c.s.] gevorderde bescheiden partijen zich eventueel nog schriftelijk zouden kunnen uitlaten. Nu uit de beslissingen op het beroep van [BV I c.s.] op de artikelen 843a en 85 Rv volgt dat Hyundai c.s. niet meer bescheiden behoeft over te leggen dan zij reeds bij akte van 11 juli 2018 heeft gedaan en partijen in hun aktes van 11 juli 2018 en 8 augustus 2018 ook reeds nader op de hoofdzaak zijn ingegaan, bestaat geen aanleiding voor een nadere schriftelijke ronde.
In conventie
Dealer- en reparateurovereenkomst
4.22.
In de verdere beoordeling zal, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, tot uitgangspunt worden genomen dat de dealer- en reparateurovereenkomst tussen HMNL en [BV I c.s.] op 31 maart 2016 zijn geëindigd. Hyundai c.s. baseert haar vorderingen in conventie primair op nakoming van de postcontractuele verplichtingen op grond van de artikelen L 4.5 en L 4.7 van de dealer- en reparateurovereenkomst. Gesteld noch gebleken is echter dat HMC partij is bij dan wel op andere wijze aanspraak kan maken op nakoming van die overeenkomsten. Voor zover de vorderingen van HMC zijn gegrond op de artikelen L 4.5 en L 4.7 van de dealer- en reparateurovereenkomst, dienen deze dan ook te worden afgewezen. Wel staat vast dat HMC houdster is van de hiervoor onder 2.1 genoemde merken. Hierna onder 4.68 zal nader worden ingegaan op de vorderingen van HMC.
Artikel L 4.5
4.23.
Hyundai c.s. beroept zich op overtreding door [BV I c.s.] van artikel
L 4.5 van de dealer- en reparateurovereenkomst door middel van het gebruik van borden, vlaggen, zuilen, brochures en - kort gezegd - ander promotiemateriaal. Genoemd artikel (van de dealerovereenkomst) luidt:
Dealer dient na afloop van deze Overeenkomst elk ongeoorloofd gebruik van Intellectuele Eigendomsrechten te staken. Daarnaast dient Dealer terstond alle borden waarop hij wordt voorgesteld als Dealer van Hyundai Motorvoertuigen en Hyundai Accessoires te verwijderen van het Bedrijfsterrein waar hij zaken doet, dan wel de bevoegde vertegenwoordigers van lmporteur toegang te verschaffen tot dat Bedrijfsterrein om bedoelde borden te verwijderen, en dient hij zich niet langer te presenteren op welke manier dan ook als Hyundai Dealer of als relatie op welke manier dan ook van lmporteur (of HMC en/of HME). (…)
Onder “Intellectuele Eigendomsrechten” in deze bepaling dient blijkens de definities in de overeenkomst te worden verstaan:
Octrooien, bedrijfsmodellen, verbeteringen, gedeponeerde ontwerpen, gedeponeerde modellen, handelsmerken, auteursrechten, technische en commerciële kennis (met inbegrip van alle daarmee verwante toepassingen), waarvan de inhoud vervat is in of betrekking heeft op Hyundai Producten en die eigendom zijn van of waarvoor een licentie verstrekt is aan HMC of een met haar Verbonden Onderneming.
Tussen partijen is niet in geschil dat hieronder in elk geval vallen de hiervoor onder 2.1 en 2.2 weergegeven Hyundai-merken die door HMC dan wel HMNL worden gehouden.
4.24.
Met Hyundai c.s. is de rechtbank van oordeel dat de term “ongeoorloofd gebruik” in artikel L 4.5 dient te worden uitgelegd aan de hand van het intellectuele eigendomsrecht. Behalve hetgeen bepaald in de tweede zin van het artikel - dat als nevengeschikt (“Daarnaast”) is aangemerkt -, bevat de overeenkomst immers geen aanknopingspunten voor het antwoord op de vraag welk gebruik al dan niet is toegestaan na het einde van de overeenkomst.
Merken
4.25.
Ten aanzien van het gebruik van de onder 2.1 en 2.2 weergegeven Hyundai-merken volgen de rechten van de merkhouder uit het BVIE. Op grond van artikel 2.20 lid 1, aanhef en onder a BVIE kan de merkhouder iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken verbieden wanneer het teken gelijk is aan het merk en in het economisch verkeer wordt gebruikt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven. Tussen partijen is niet in geschil dat [BV I c.s.] tekens gelijk aan de Hyundai-merken gebruikt voor dezelfde waren of diensten als waarvoor deze zijn ingeschreven.
4.26.
Artikel 2:23 BVIE bevat een aantal beperkingen van het recht van de merkhouder om zich te verzetten tegen merkgebruik. Gezien de activiteiten van [BV I c.s.] in het kader waarvan zij de Hyundai-merken gebruikt, te weten verkoop, reparatie en onderhoud van Hyundai voertuigen, zijn de beperkingen opgenomen in artikel 2.23 lid 1 onder c en lid 3 BVIE relevant. Op grond van artikel 2.23 lid 1 onder c BVIE kan de merkhouder zich niet verzeten tegen gebruik van het merk, wanneer dit nodig is om de bestemming van een waar of dienst, met name als accessoire of onderdeel, aan te geven, voor zover er sprake is van een eerlijk gebruik in nijverheid en handel. Op grond van artikel 2:23 lid 3 BVIE kan de merkhouder zich niet verzetten tegen gebruik van het merk voor waren, die onder het merk door de houder of met diens toestemming in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte in het verkeer zijn gebracht, tenzij er voor de houder gegronde redenen zijn zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in het verkeer zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is. De wijze waarop deze beperkingen, voor zover in deze zaak van belang, dienen te worden uitgelegd volgt uit het arrest BMW/Deenik [6] . In dat arrest heeft het Hof van Justitie in verband met de verkoop, de reparatie en het onderhoud van auto’s ten aanzien van deze bepalingen [7] overwogen:
De artikelen 5 tot en met 7 van richtlijn 89/104 staan de merkhouder niet toe een derde te verbieden, van zijn merk gebruik te maken om bij het publiek aan te kondigen dat hij de reparatie en het onderhoud van waren voorzien van dit merk verricht die door dan wel met toestemming van de merkhouder onder het merk in de handel zijn gebracht, of dat hij gespecialiseerd dan wel specialist is in de verkoop of de reparatie en het onderhoud van die waren, tenzij het merk zo wordt gebruikt, dat de indruk kan worden gewekt, dat er een commerciële band tussen de derde onderneming en de merkhouder bestaat, en met name dat de onderneming van de wederverkoper tot het distributienet van de merkhouder behoort of dat een bijzondere relatie tussen de twee ondernemingen bestaat.
4.27.
Achtergrond van dit oordeel is blijkens het arrest dat een ondernemer die auto’s van een bepaald merk verkoopt dan wel daaraan onderhoud en reparatie verricht, deze informatie niet aan zijn klanten kan meedelen zonder daarbij het merk te gebruiken. Het gebruik van het merk in het kader van deze informatiefunctie brengt een loyaliteitsverplichting ten opzichte van de merkhouder mee, die in elk geval inhoudt dat voorkomen moet worden dat de indruk kan worden gewekt dat een commerciële band tussen de wederverkoper en de merkhouder bestaat. Of die indruk kan worden gewekt, moet volgens het Hof van Justitie op grond van de omstandigheden van elk concreet geval beantwoord worden.
4.28.
Bij de hiervoor bedoelde omstandigheden valt te denken aan de wijze, plaats, context en omvang van het gebruik van het merk en welk merkgebruik in de autobranche gebruikelijk is. Hierbij kan, anders dan Hyundai c.s. stelt - in elk geval waar het de verkoop van met toestemming van Hyundai c.s. in de EER op de markt gebrachte waren betreft - niet als algemeen uitgangspunt worden aangenomen dat in geen geval en op geen enkele wijze een beeldmerk mag worden gebruikt [8] . Afhankelijk van de manier waarop dit geschiedt, kan het gebruik van een beeldmerk wel aanleiding geven tot het oordeel dat de indruk van een commerciële band kan worden gewekt.
Auteursrecht
4.29.
Gelet op de definities in de dealer- en reparateurovereenkomst dienen onder “Intellectuele Eigendomsrechten” als bedoeld in artikel L 4.5 van de dealer- en reparateursovereenkomst tevens auteursrechten van HMNL dan wel HMC te worden verstaan. Op grond van artikel 1 Aw [9] is het auteursrecht het uitsluitend recht van de maker van een werk om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen. [BV I c.s.] heeft ten aanzien van het beroep van Hyundai c.s. op auteursrechten betreffende - voor zover van belang - (foto’s in) brochures en een garantiesticker uitsluitend betwist dat daarop auteursrechten rusten en dat Hyundai c.s. de maker is. Bij gebreke van enige onderbouwing zal die betwisting echter, gezien de gemotiveerde stellingen van Hyundai c.s., worden gepasseerd. In het navolgende zal er dan ook van worden uitgegaan dat er auteursrechten rusten op de (foto’s in) brochures en de garantiesticker en dat HMNL dan wel HMC daarop de rechthebbende is.
Gestelde overtredingen
4.30.
De rechtbank zal het bespreken van de door Hyundai c.s. gestelde overtredingen beperken tot die overtredingen ten aanzien waarvan ook aanspraak wordt gemaakt op de contractuele boete. Hieronder zullen per gestelde overtreding (door de advocaat van Hyundai c.s. gemaakte) uitsneden van bij de onder 2.19 genoemde processen-verbaal gevoegde foto’s (met rode omcirkeling door de advocaat van Hyundai c.s.) en van een kopie van het onder nummer 2.21 bedoelde onderhoudsboekje worden weergegeven. Bij de beoordeling baseert de rechtbank zich tevens op de processen-verbaal en de daarbij gevoegde (gehele) foto’s. Op de gestelde overtredingen die betrekking hebben op de verkoop van nieuwe auto’s, waarbij Hyundai c.s. (primair) een beroep doet op artikel L 4.7 van de dealerovereenkomst, zal hierna onder 4.49 en verder nader worden ingegaan.
Belettering, vlaggen en borden
4.31.
De door Hyundai c.s. in de dagvaarding als overtreding 4a aangeduide uiting betreft de hieronder afgebeelde plaatsing van de letters HYUNDAI op verticale wijze op een raam van de showroom van [BV II] . De letters komen in hoogte tot ongeveer 2/3 deel van het raam. Dit is op 15 april 2016 door de deurwaarder geconstateerd. De door Hyundai c.s. ook onder 4a genoemde constatering op 3 augustus 2016 zal hierna onder 4.32 worden besproken, nu dit dezelfde uiting als daar bedoeld betreft.
4.32.
De door Hyundai c.s. in de dagvaarding als overtreding 4b aangeduide uiting betreft eveneens verticale letters HYUNDAI op een raam van de showroom, met daarnaast in kleinere letters “specialist in”. Dit is bij [BV II] voor de eerste maal geconstateerd op 3 augustus 2016 en vervolgens op 10 augustus 2016 en 17 augustus 2016, derhalve bij drie bezoeken.
4.33.
De door Hyundai c.s. in de dagvaarding als overtreding 6 aangeduide uiting betreft de hieronder afgebeelde, aan de voorzijde van het bedrijfspand geplaatste, donker gekleurde vlag met daarop in witte letters verticaal HYUNDAI en daaronder horizontaal en in kleinere letters “occasions” en het logo van [BV I c.s.] Dit is - voor drie dezelfde, naast elkaar geplaatste vlaggen - voor het eerst geconstateerd bij [BV I] op 27 juli 2016 en vervolgens opnieuw op 3 augustus 2016, 10 augustus 2016, 17 augustus 2016,
25 augustus 2016, 10 november 2016, 21 november 2016 en 16 februari 2017, derhalve bij acht bezoeken. Bij [BV II] betreft het één vlag, waarbij de aanwezigheid daarvan voor de eerste maal is geconstateerd op 27 juli 2016, en vervolgens op 3 augustus 2016,
10 augustus 2016, 17 augustus 2016, 26 augustus 2016, 10 november 2016,
21 november 2016, en 16 februari 2017, derhalve bij acht bezoeken.
4.34.
De door Hyundai c.s. in de dagvaarding als overtreding 7a aangeduide uiting betreft een bij de entree van het bedrijfspand geplaatste zuil met daarop op een donker gekleurd bord in witte letters HYUNDAI en daaronder “service”. Deze is op 27 juli 2016 gezien bij [BV I] en op 3 augustus 2013 bij [BV II] .
4.35.
De door Hyundai c.s. in de dagvaarding als 7b aangeduide uiting betreft een naast de ingang van het bedrijfspand geplaatste zuil met daarop een donker gekleurd vlak met in witte letters HYUNDAI en daaronder “occassions” en onder dat vlak in witte letters op een grijze ondergrond “Receptie, Reparatie, Onderhoud, Schadeherstel”. Dit is bij [BV II] voor het eerst geconstateerd op 10 november 2016 en vervolgens nogmaals op
21 november 2016, derhalve bij twee bezoeken.
4.36.
De door Hyundai c.s. in de dagvaarding als 8a aangeduide uiting betreft een in de band boven de showroom geplaatst donker gekleurd bord met in witte letters HYUNDAI en daarvoor in kleinere letters “occasions”. Dit is bij [BV I] voor het eerst geconstateerd op 27 juli 2016 en daarna ook op 3 augustus 2016, 10 augustus 2013,
17 augustus 2013 en 25 augustus 2016, derhalve bij vijf bezoeken. Bij [BV II] is dit voor het eerst geconstateerd op 3 augustus 2016 en vervolgens op 10 augustus 2017,
17 augustus 2016, 26 augustus 2013, 10 november 2013, 21 november 2016 en 16 februari 2017, derhalve bij zeven bezoeken.
4.37.
De door Hyundai c.s. in de dagvaarding als 8b aangeduide uiting betreft twee in de band boven de showroom geplaatste donker gekleurde borden met in witte letters HYUNDAI, met daartussen een licht gekleurd bord met in kleinere letters “occasions”. Dit is bij [BV I] geconstateerd op 16 november 2016 en vervolgens nogmaals op
16 februari 2017, derhalve bij twee bezoeken. De door Hyundai c.s. genoemde constatering op 10 november 2016 volgt niet uit de bij het proces-verbaal van de deurwaarder (productie EP 28) gevoegde foto’s, terwijl uit het proces-vergbaal evenmin blijkt dat de deurwaarder aan het begin van de avond de showroom heeft bezocht, zoals Hyundai c.s. stelt. Deze constatering zal dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
4.38.
De door Hyundai c.s. in de dagvaarding als 10a aangeduide uiting betreft een aan de zijkant van het bedrijfspand bevestigd donker gekleurd bord met in witte letters HYUNDAI en daaronder in kleinere letters “Reparatie, Onderhoud, Schadeherstel”. Dit is geconstateerd bij [BV II] op 26 augustus 2016. De eveneens door Hyundai c.s. genoemde constatering op 21 november 2016 betreft een andere, te weten de in de dagvaarding als 7b aangeduide, zuil.
4.39.
De door Hyundai c.s. in de dagvaarding als 10b aangeduide uiting betreft eenzelfde bord als uiting 10a, met als toevoeging “specialist in”. Dit bord is blijkens het proces-verbaal van der deurwaarder op 16 februari 2017 gezien bij [BV II] .
4.40.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen alle hiervoor onder 4.31 tot en met 4.39 omschreven en afgebeelde uitingen een inbreuk op de rechten van HMC dan wel HMNL op de Hyundai-merken, en daarmee een overtreding van artikel L 4.5 van de dealer- en reparateurovereenkomst. De wijze waarop de Hyundai-merken zijn gebruikt, wekt de indruk van een commerciële band met HMC dan wel HMNL, in het bijzonder een (erkend) dealer- dan wel reparateurschap. Daartoe zijn de volgende omstandigheden van belang:
  • Telkens is sprake van gebruik van het woordmerk HYUNDAI, waarbij het lettertype (nagenoeg) gelijk is aan dat in de onder 2.1 (onder c, dan wel onder d en e) en 2.2 afgebeelde woord/beeldmerken;
  • Het gaat om gebruik van de Hyundai-merken in belettering, vlaggen en borden, voor een ieder vanaf de openbare weg zichtbaar geplaatst aan de buitenzijde van de bedrijfspanden van [BV I] en [BV II] ;
  • Het woord HYUNDAI is steeds in absolute zin groot en opvallend weergegeven;
  • Indien het woord HYUNDAI is gecombineerd met andere aanduidingen als “occasions”, “specialist in”, “reparatie, onderhoud, schadeherstel” of het logo van [BV I c.s.] , zijn die andere aanduidingen steeds kleiner en minder opvallend weergegeven;
  • De belettering, vlaggen en borden lijken op belettering, vlaggen en borden die worden gebruikt door automerkdealers in het algemeen en Hyundai-dealers in het bijzonder. Dit betreft onder meer de hoge, smalle vlaggen met verticale letters, de borden in de band boven de showroom en de zuilen bij de ingang van het pand. Dat andere kleuren zijn toegepast dan de kleuren die Hyundai c.s. heeft gebruikt dan wel op dit moment gebruikt - zoals [BV I c.s.] heeft aangevoerd - maakt dit niet anders. Het gaat immers in elk geval om witte letters tegen een donkere achtergrond, lijkend op de donkerblauwe achtergrond die Hyundai c.s. in haar huisstijl gebruikt dan wel recent heeft gebruikt.
4.41.
Het hiervoor omschreven gebruik van de Hyundai-merken door [BV I c.s.] gaat verder dan de onder 4.26 bedoelde informatiefunctie. De onder 4.40 weergegeven omstandigheden brengen mee dat de meeste aandacht - temeer wanneer het gaat om een minder oplettende passant - zal uitgaan naar het woord HYUNDAI en dat daarbij de indruk kan worden gewekt dat [BV I c.s.] erkend dealer of reparateur van Hyundai is, dan wel op andere wijze een commerciële band heeft met HMC dan wel HMNL. Om die indruk te voorkomen zal [BV I c.s.] meer afstand moeten nemen van de gebruikelijke huisstijl van automerkdealers in het algemeen en van Hyundai-merkdealers in het bijzonder. Dit betreft in elk geval het type en de grootte van de borden, vlaggen en zuilen, het kleurgebruik en de grootte van de letters, zowel in absolute zin als in relatieve zin ten opzichte van toevoegingen als “occasions” en “specialist in”.
Brochures, sticker en stempel
4.42.
Hyundai c.s. beroept zich voorts (onder constatering 11 in de dagvaarding) op inbreuk op haar merk- en auteursrechten door de hieronder afgebeelde door [BV I c.s.] gemaakte brochure betreffende een winterinspectie-actie, die door [BV I c.s.] in het najaar van 2016 via een “mailing” is verspreid en op de (gezamenlijke) website is geplaatst (hierna: de Hyundai Winterinspectie-brochure). Op de Hyundai Winterinspectie-brochure is onder meer vermeld “Hyundai Winterinspectie-dagen” en de brochure bevat diverse afbeeldingen/teksten die zijn gekopieerd uit door HMNL in 2015 gehanteerde brochures. Hiermee is sprake van overtreding van artikel L 4.5, reeds omdat met dit gebruik van de Hyundai-merken de indruk wordt gewekt dat [BV I c.s.] deel uitmaakt van het Hyundai dealer- en reparateurnetwerk en van inbreuk op de auteursrechten van HMNL door openbaarmaking van (een deel van) het werk van HMNL.
4.43.
Ten aanzien van deze constatering heeft [BV I c.s.] nog aangevoerd dat zij reeds
€ 1.500,- heeft betaald aan (de advocaat van) Hyundai c.s. en dat de kwestie daarmee was afgehandeld. In de brief van 9 november 2016 (zie hiervoor onder 2.20), waarin aanspraak is gemaakt op deze betaling (voor juridische kosten in verband met deze en een andere constatering) is echter een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de aanspraak op dwangsommen (boetes). Reeds vanwege dit voorbehoud mocht [BV I c.s.] er niet vanuit gaan dat geen aanspraak meer zou worden gemaakt op de boete op grond van artikel L 4.5.
4.44.
Ten aanzien van de door Hyundai c.s. in de dagvaarding als constatering 12 aangeduide uiting beroept Hyundai c.s. zich op de auteursrechten van HMC en HMNL op de hieronder afgebeelde garantiesticker (hierna: Hyundai-Garantiesticker). Op 10 november 2016 is de aanwezigheid van deze vanaf de buitenzijde van het bedrijfspand zichtbare Hyundai-Garantiesticker op een raam van het bedrijfspand van [BV I] geconstateerd. Dit betreft een openbaarmaking die [BV I] na 31 maart 2016 niet meer was toegestaan. Dat de sticker eerder door Hyundai c.s. is opgeplakt dan wel dat [BV I c.s.] voor de sticker heeft moeten betalen - zoals [BV I c.s.] heeft aangevoerd - maakt dat niet anders. Voor zover dit verweer moet worden opgevat als een beroep op uitputting van de rechten op een exemplaar van het werk (artikel 12b Aw) geldt dat eventuele toestemming in dat verband moet worden begrepen als toestemming voor het gebruik van de Hyundai-Garantiesticker in het kader van de dealerovereenkomst, zodat [BV I c.s.] zich daarop na het einde van die overeenkomst niet meer kan beroepen.
4.45.
Hyundai c.s. merkt als constatering 14 in de dagvaarding aan het gebruik van officiële verkoopbrochures van Hyundai c.s. (hierna Hyundai-Verkoopbrochures). Deze brochures stonden in de showrooms uitgestald en werden aan potentiële klanten verstrekt. Dit is geconstateerd bij [BV I] op 21 november 2016 en bij [BV II] op 21 november 2016 en ook nog op 16 februari 2017. Hyundai c.s. stelt dat met het gebruik van deze brochures, waarin de Hyundai-merken zijn opgenomen en waarop een sticker van [BV I c.s.] is aangebracht, de indruk wordt gewekt dat [BV I c.s.] deel uitmaakt van het Hyundai-dealernetwerk. [BV I c.s.] heeft dit niet betwist en ook de rechtbank is van oordeel dat met dit gebruik van brochures die indruk wordt gewekt, zodat reeds om die reden vast staat dat sprake is van inbreuk op de merkrechten van Hyundai c.s. en daarmee van overtreding van artikel L 4.5 van de dealer- en reparateurovereenkomst. [BV I c.s.] heeft niet betwist dat de auteursrechten op deze brochures aan zowel HMC als HMNL toekomen, zodat voorts sprake is van inbreuk op hun auteursrechten door openbaarmaking van de brochures. Gelet hierop zal niet (tevens) worden ingegaan op de stellingen van Hyundai c.s. betreffende misleidende reclame.
4.46.
De door Hyundai c.s. in de dagvaarding als nummer 15 aangeduide constatering betreft de plaatsing van de hieronder afgebeelde stempel in een onderhoudsboekje behorend bij een Hyundai voertuig waaraan door [BV I] op 1 augustus 2016 onderhoud is verricht. Hyundai c.s. is hiervan op de hoogte gekomen naar aanleiding van de hiervoor onder 2.21 genoemde brief. Door het gebruik van deze stempel, waarvan een Hyundai-woord- en beeldmerk deel uitmaakt, in combinatie met de naam van [BV I] en het aanvinken van het vakje bij Hyundai E.R., hetgeen voor erkend reparateur staat, wekt [BV I] de indruk dat zij deel uitmaakt van het Hyundai dealer- en reparateurnetwerk. Hiermee is sprake van merkinbreuk en daarmee van overtreding van artikel L 4.5 van de dealer- en reparateurovereenkomst. Het beroep van Hyundai c.s. op misleidende reclame behoeft dan ook geen nadere bespreking. Dat [BV I] niet wist dat er nog een stempel was waar een Hyundai-merk op stond en dat een medewerker erkend reparateur heeft aangevinkt, zoals is aangevoerd, dient voor haar rekening te blijven.
Redelijk overleg
4.47.
[BV I c.s.] heeft ten aanzien van alle constateringen op grond van artikel L 4.5 aangevoerd dat Hyundai c.s. niet heeft gehandeld overeenkomstig de bepaling in artikel
L 2.4, inhoudende dat partijen redelijk overleg dienen te plegen over de praktische afwikkeling van de relatie. Zij stelt dat zij geen tijd heeft gehad om een en ander te herstellen, dat Hyundai c.s. zonder voorafgaand overleg een deurwaarder heeft gestuurd en dat Hyundai c.s. niet duidelijk heeft gemaakt welk merkgebruik wel is toegestaan. Voor zover [BV I c.s.] hiermee heeft willen betogen dat Hyundai c.s. geen aanspraak kan maken op nakoming van artikel L 4.5 faalt dit. [BV I c.s.] wist vanaf 30 oktober 2015 dat Hyundai c.s. zich op het standpunt stelde dat de overeenkomsten per 31 maart 2016 zouden eindigen. Na het vonnis van de voorzieningenrechter van 3 maart 2016 heeft (de advocaat van) Hyundai c.s. [BV I c.s.] bij de hiervoor onder 2.15 en 2.16 weergegeven brieven van 29 maart 2016 en 4 april 2016 gewezen op de verplichtingen op grond van artikel L 4.5. Dit heeft zij herhaald bij de onder 2.20 weergegeven brief van 9 november 2016. Daarnaast geldt dat [BV I c.s.] niet heeft betwist de stelling van Hyundai c.s. dat haar advocaat tevens bij e-mail van 22 maart 2016 aan de advocaat van [BV I c.s.] - kort gezegd - nadere informatie heeft gegeven over wat wel en niet zou zijn toegestaan en voorgesteld een ontwerp voor een nieuwe lichtbak aan hem voor te leggen. In de processen-verbaal van de deurwaarder van 8 april 2016 is eveneens gewezen op de verplichtingen op grond van artikel L 4.5 en aangezegd dat indien geen gevolg wordt gegeven aan die bepaling, een boete zal worden verbeurd. Bezien tegen de achtergrond van het geschil tussen partijen over het al dan niet eindigen van de overeenkomsten, heeft Hyundai c.s. hiermee aan haar verplichtingen voldaan. Daarbij komt dat Hyundai c.s. geen aanspraak maakt op boetes ten aanzien van door [BV I c.s.] 14 dagen na het eindigen van de overeenkomst (nog) niet verwijderde, (deels) afgeplakte borden die in het kader van de dealerovereenkomst bij [BV I c.s.] waren geplaatst. In elk geval geldt dat het op de weg van [BV I c.s.] ligt om, indien zij na het eindigen van de overeenkomst gebruik wil blijven maken van de Hyundai-merken en door Hyundai c.s. verstrekte (promotie)artikelen, zeker te stellen dat dit gebruik in overeenstemming is met het bepaalde in artikel L 4.5 en hiertoe zelf actie te ondernemen.
4.48.
Voor zover [BV I c.s.] zich er ook op beroept dat zij niet tijdig in gebreke is gesteld, geldt dat artikel L 4.5 een termijn voor nakoming bevat, zodat een ingebrekestelling niet vereist is.
Nieuwe auto’s
4.49.
Hyundai c.s. stelt dat [BV I c.s.] door het te koop aanbieden van nieuwe Hyundai voertuigen in strijd handelt met artikel L 4.7 van de dealer- en reparateurovereenkomst. Zij stelt dat dit daarnaast ook strijd oplevert met artikel L 4.5, omdat alleen erkende Hyundai-dealers nieuwe Hyundai-voertuigen uit voorraad leveren. Ten slotte stelt zij dat de verkoop van nieuwe Hyundai-voertuigen onrechtmatig is, omdat [BV I c.s.] profiteert van de wanprestatie die erkende Hyundai-dealers jegens HMNL plegen door de verkoop van nieuwe voertuigen aan [BV I c.s.] heeft aangevoerd dat, voor zover zij nieuwe auto’s heeft aangeboden, dit auto’s zijn die zij al voor 1 april 2016 van HMNL heeft gekocht. Voorts stelt zij dat zij auto’s te koop heeft aangeboden, die op dat moment werden gebruikt door het verhuurbedrijf van [BV I] , zodat ook deze niet nieuw waren. Ten slotte stelt dat zij uit het buitenland geïmporteerde auto’s als “bijna nieuw” heeft aangeboden, maar dat dit gebruikte auto’s waren.
4.50.
De rechtbank begrijpt de stelling van [BV I c.s.] dat sprake was van auto’s die zij voor 1 april 2016 van HMNL had gekocht zo, dat zij een beroep doet op de slotzin van artikel L 4.7. Daarin is bepaald dat het [BV I c.s.] is toegestaan om voertuigen die zij voor het einde van de overeenkomst op voorraad had te verkopen:
Voorts blijft Dealer gerechtigd de Hyundai Motorvoertuigen die hij op voorraad had op het moment waarop deze Overeenkomst feitelijk eindigde en die lmporteur niet heeft teruggekocht te wederverkopen, zulks onverminderd het gestelde in artikel L.4.5.
4.51.
[BV I c.s.] heeft aangevoerd dat de in de advertentie op internet en in de lokale pers (4.5.20a(v) en 4.5.22 van de dagvaarding) en in de showroom aangeboden nieuwe auto’s (4.5.13iii van de dagvaarding), auto’s betroffen die zij bij het eindigen van de overeenkomst op voorraad had. Hyundai c.s. heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat voor zover het die auto’s betreft geen overtreding van artikel L 4.7 kan worden vastgesteld. Evenmin is in dat geval sprake van het onrechtmatig profiteren van wanprestatie, reeds omdat het om auto’s gaat die niet van erkende Hyundai-dealers zijn gekocht, maar van HMNL.
4.52.
Hyundai c.s. heeft nog gesteld dat de verkoop van nieuwe auto’s ook in strijd is met artikel L 4.5, omdat alleen erkende Hyundai-dealers nieuwe Hyundai voertuigen uit voorraad leveren, zodat de indruk wordt gewekt dat sprake is van een commerciële band. De rechtbank stelt vast dat in de slotzin van artikel L 4.7 is opgenomen dat het daarin bepaalde onverlet laat het gestelde in artikel L 4.5. Een redelijke toepassing van artikel L 4.5 in verbinding met artikel L 4.7 brengt evenwel mee dat, indien het op grond van artikel L 4.7 is toegestaan om een nog op voorraad zijnde auto te verkopen, dit verkopen op zichzelf geen schending van artikel L 4.5. oplevert. Dit kan anders zijn indien sprake is van bijkomende omstandigheden.
4.53.
Het door Hyundai c.s. genoemde aanbieden van een nieuw voertuig met belettering kan als een bijkomende omstandigheid worden aangemerkt. Het betreft de hieronder afgebeelde, door Hyundai c.s. in de dagvaarding als 2b aangeduide constatering, gedaan op 27 juli 2016 bij [BV I] .
Het aanbieden van een auto met dergelijke, omvangrijke en opvallende belettering met gebruik van de Hyundai-merken, wekt de indruk van een commerciële band met Hyundai c.s. Dergelijke belettering wordt immers alleen door Hyundai-dealers gebruikt, zoals Hyundai c.s. heeft gesteld en [BV I c.s.] niet heeft betwist. Van onverenigbaarheid met de aan [BV I c.s.] toegestane verkoop van voor 31 maart 2016 op voorraad zijnde nieuwe auto’s is geen sprake, nu ervan uit moet worden gegaan dat dergelijke belettering (eenvoudig) kan worden verwijderd. Aldus is sprake van overtreding van artikel L 4.5 van de dealer- en reparateurovereenkomst.
4.54.
Hyundai c.s. heeft ook gewezen op een (ander) bij [BV I c.s.] aangetroffen nieuw voertuig met Hyundai-kentekenplaat(houder). De rechtbank zal hier evenwel niet nader op in gaan, omdat Hyundai c.s. ten aanzien van deze constatering geen aanspraak maakt op de boete overeenkomstig artikel L 4.5.
4.55.
Ten aanzien van de overige auto’s (4.5.23 en 4.5.24 van de dagvaarding) heeft Hyundai c.s. haar stelling dat dit nieuwe auto’s betrof, mede gezien de betwisting door [BV I c.s.] , onvoldoende onderbouwd. Het beroep van Hyundai c.s. op het onderdeel van de definitie van Hyundai Motorvoertuigen in de dealerovereenkomst dat ziet op omstandigheden op grond waarvan een voertuig
nietals
niet nieuwwordt beschouwd (kenteken en kilometerstand, zie hiervoor onder 2.5), ontslaat haar niet van de verplichting om haar stelling dat
welsprake is van een nieuwe auto, voldoende te onderbouwen. Dat geldt ook voor de stelling van Hyundai c.s. dat een voertuig eerst als niet nieuw is aan te merken als sprake is van economische minderwaarde vanwege achteruitgang door gebruik en/of slijtage. De omstandigheid dat de auto’s recent gekentekend waren is, zonder nadere informatie over deze auto’s, onvoldoende voor de conclusie dat deze nieuw waren, temeer nu [BV I c.s.] ten aanzien van deze auto’s heeft gesteld dat ze werden gebruikt voor verhuur. Dat auto’s geen kenteken hadden en door [BV I c.s.] als “bijna nieuw” werden aangeboden, is mede gelet op de stelling van [BV I c.s.] dat het uit het buitenland geïmporteerde gebruikte auto’s betrof, evenmin voldoende. Ten aanzien van de advertenties voor auto’s met lage kilometerstanden waar Hyundai c.s. nog op heeft gewezen, heeft [BV I c.s.] aangevoerd dat dit auto’s betrof die zij reeds voor 31 maart 2016 op voorraad had. Deze advertenties kunnen dan ook niet bijdragen aan de stelling van Hyundai c.s. dat [BV I c.s.] (andere) nieuwe auto’s aanbood. Ten aanzien van de overige door [BV I c.s.] aangeboden auto’s kan derhalve niet worden vastgesteld dat sprake is van overtreding van artikel L 4.7 en L 4.5 dan wel van het onrechtmatig profiteren van wanprestatie.
Boetebepaling; uitleg
4.56.
Nu uit het hiervoor onder 4.31 tot en met 4.55 overwogene volgt dat [BV I c.s.] in strijd met artikel L 4.5 van de dealer- en reparateurovereenkomst heeft gehandeld, dient te worden vastgesteld of en tot welk bedrag [BV I c.s.] boetes verschuldigd is op grond van de in dat artikel opgenomen boetebepaling. Deze boetebepaling luidt:
Voor elk geval van schending van deze bepalingen dat plaatsvindt na 14 dagen vanaf het feitelijk einde van deze Overeenkomst verplicht Dealer zich om lmporteur voor elke afzonderlijke schending een contractuele - niet voor rechterlijke matiging vatbare - boete te betalen ten bedrage van € 6.000, zulks onverminderd het recht van lmporteur om volledige schadevergoeding te eisen. lmporteur zal in voorkomend geval specificeren welke schendingen zij heeft geconstateerd.
4.57.
Hyundai c.s. stelt zich op het standpunt dat zij op grond van deze bepaling per schending van het artikel meermalen aanspraak kan maken op de boete. Zo maakt zij bijvoorbeeld ten aanzien van de vlaggen (zie hiervoor onder 4.33) ten opzichte van zowel [BV I] als [BV II] aanspraak op acht maal betaling van de boete. [BV I c.s.] stelt evenwel dat op grond van artikel L 4.5 per schending slechts éénmaal een boete verschuldigd is.
4.58.
Partijen verschillen derhalve van mening over de vraag hoe het boetebeding in artikel L 4.5 van de overeenkomst dient te worden uitgelegd. Volgens vaste jurisprudentie kan de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten [10] . Daarbij kan, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de aard van de overeenkomst, de wijze van totstandkoming en de hoedanigheid van partijen, meer of minder gewicht toekomen aan de taalkundige betekenis van de bepalingen [11] .
4.59.
In het kader van het voorgaande is van belang dat de dealer- en reparateurovereenkomst een door GNC/HMNL eenzijdig opgestelde (standaard)overeenkomst betreft, zoals [BV I c.s.] heeft aangevoerd. Over de inhoud van de overeenkomst, met inbegrip van het boetebeding, is derhalve niet onderhandeld. Het betreft voorts een beding ten voordele van de partij die het contract heeft opgesteld. Daarbij gaat het om een boetebepaling, waarbij het te meer van belang is dat duidelijk is omschreven wanneer en hoe vaak of hoe lang de boete verschuldigd is. De tekst van de overeenkomst spreekt uitsluitend over de verplichting tot betaling van de boete voor “elk geval van schending” en “iedere afzonderlijke schending”. Er is geen tijdsbepaling, zoals “per dag” of “voor iedere dag” opgenomen en het boetebedrag is niet gemaximeerd. Voorts is bepaald dat de importeur zal specificeren “welke schendingen” zij heeft geconstateerd. Ook hier is geen verwijzing naar een tijdstip of tijdsduur opgenomen. Gezien al deze omstandigheden had [BV I c.s.] niet behoeven te begrijpen dat er voor dezelfde (soort en wijze van) overtreding meermalen een boete verschuldigd zou zijn, zodat een redelijke uitleg van de boetebepaling meebrengt dat de boete per wijze van schending verschuldigd is, ongeacht hoe vaak dezelfde schending is geconstateerd. Deze uitleg past ook bij de (aanzienlijke) hoogte van de bedongen boete. Ten aanzien van de onder 4.42 bedoelde schending van merk- en auteursrechten brengt deze redelijke uitleg mee dat [BV I] en [BV II] ieder éénmaal de boete verschuldigd is.
4.60.
Dit brengt mee dat [BV II] voor de 10 verschillende ten aanzien van haar bedrijf gedane constateringen (zie hiervoor onder 4.31, 4.32, 4.33, 4.34, 4.35, 4.36, 4.38, 4.39, 4.42 en 4.45) 10 maal de boete verschuldigd is, hetgeen zou neerkomen op een bedrag van (10 x € 6.000,-) € 60.000,-. Voor [BV I] betreft het negen verschillende constateringen (zie hiervoor onder 4.33, 4.34, 4.36, 4.37, 4.42, 4.44, 4.45, 4.46 en 4.53) en derhalve negen maal de boete, derhalve in totaal (9 x € 6.000,-) € 54.000,-.
Boetebepaling; beroep op matiging
4.61.
[BV I c.s.] heeft zich ten aanzien van de boete voorts beroepen op matiging op grond van artikel 6:94 lid 1 BW. De in deze bepaling opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts grond kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen [12] .
4.62.
Van artikel 6:94 lid 1 BW afwijkende bedingen zijn op grond van lid 3 van dat artikel nietig. De in artikel L 4.5 opgenomen bepaling dat de boete niet voor rechterlijke matiging vatbaar is, zal derhalve vanwege nietigheid daarvan buiten beschouwing worden gelaten.
4.63.
Bij haar beroep op matiging heeft [BV I c.s.] - samengevat - het navolgende aangevoerd. De eventuele werkelijk geleden schade is vele malen lager dan de contractuele boete. Er is niet gesteld dat dealers in de buurt van [BV I c.s.] schade lijden en deze vorderingen hebben overgedragen. Het boetebeding is een standaardbepaling waarover niet is onderhandeld. Het beding is louter bedoeld als pressiemiddel voor nakoming. [BV I c.s.] heeft nog in 2013 nieuwe overeenkomsten voor onbepaalde tijd met GNC gesloten waarbij het vertrouwen is uitgesproken in een langdurige samenwerking. Hyundai c.s. heeft lange tijd onduidelijkheid laten bestaan over de vraag of de relatie met [BV I c.s.] zou worden voortgezet. [BV I c.s.] is, anders dan in het normale geval van een opzegtermijn van twee jaar, pas in een laat stadium op de hoogte gebracht van de daadwerkelijke beëindiging van de overeenkomsten. Gelet op het redelijke overleg dat op grond van artikel L 2.4 gevoerd moet worden, mocht van [BV I c.s.] niet worden verwacht dat zij direct met ingang van 1 april 2016 aan haar verplichtingen zou voldoen en mocht Hyundai c.s. niet direct met deurwaarders druk zetten op [BV I c.s.] Op 22 maart 2016 heeft [BV I c.s.] een aanvraag gedaan voor een erkend reparateurschap, waarop Hyundai c.s. niet heeft gereageerd. Als de aanvraag was gehonoreerd, dan had [BV I c.s.] gebruik mogen blijven maken van de Hyundai-merken. [BV I c.s.] heeft niet willens en wetens geweigerd haar verplichtingen na te komen, aldus [BV I c.s.]
4.64.
Hyundai c.s. heeft ten aanzien van de omvang van haar schade aangevoerd deze nu niet te kunnen becijferen. Wel heeft zij gesteld dat de nieuwe dealer te [plaats 2] bijna naast [BV II] is gevestigd, dat deze last heeft van de borden van [BV I c.s.] en dat dit ook schade is voor Hyundai c.s., die deze dealer financieel moet ondersteunen. Zij heeft in de dagvaarding reeds gesteld dat deze en de andere nieuwe dealer (zie hiervoor onder 2.17) al hun vorderingen op [BV I c.s.] aan HMNL hebben gecedeerd. Voorts heeft zij ten aanzien van de hiervoor onder 4.46 bedoelde constatering gesteld dat de klant die onderhoud had laten verrichten door [BV I c.s.] jegens HMNL een beroep deed op een garantie omdat hij er vanuit ging dat [BV I c.s.] tot het Hyundai dealer- en reparateurnetwerk behoorde. Hyundai c.s. heeft verder gesteld dat het duidelijk was dat Hyundai c.s. de relatie met [BV I c.s.] wilde beëindigen. Voorts heeft zij aangevoerd dat [BV I c.s.] willens en wetens artikel L 4.5 heeft overtreden omdat veel uitingen er nog hangen. Ten slotte heeft Hyundai c.s. aangevoerd dat wel overleg heeft plaatsgevonden over wat was toegestaan en dat zij steeds heeft gewezen op wat niet mocht.
4.65.
Hetgeen [BV I c.s.] heeft aangevoerd kan niet tot het oordeel leiden dat de toepassing van het boetebeding - op de wijze zoals die hiervoor onder 4.59 is beperkt - in het onderhavige geval tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daartoe wordt het volgende overwogen. Hyundai c.s. heeft weliswaar niet concreet becijferd wat haar schade is, dat schade is geleden is wel aannemelijk, terwijl het bij de aard van de gedraging waaraan de boete is gekoppeld - het ongeoorloofd gebruik van intellectuele eigendomsrechten - in het algemeen niet steeds eenvoudig is de schade als gevolg daarvan te berekenen. Gelet op de functies van intellectuele eigendomsrechten kan voorts worden aangenomen dat, ook afgezien van concrete schade, belang bestaat bij het verhinderen van ongeoorloofd gebruik daarvan.
4.66.
Niet in geschil is dat over het boetebeding niet is onderhandeld. Daar staat echter tegenover dat Hyundai c.s. [BV I c.s.] meermalen, zowel voor als na het intreden van de periode waarin boetes zouden worden verbeurd (per 14 april 2016), heeft gewezen op haar verplichtingen en de gevolgen van het schenden daarvan. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen hiervoor onder 4.47 is overwogen. Uit deze overweging volgt ook dat het [BV I c.s.] ruim voor de aanvang van genoemde periode duidelijk moet zijn geweest dat in de visie van Hyundai c.s. de contractuele relatie per 31 maart 2016 zou eindigen. Het andersluidende standpunt van [BV I c.s.] is op 3 maart 2016 door de voorzieningenrechter verworpen. Uit rechtsoverweging 4.47 volgt verder dat Hyundai c.s. in voldoende mate aan haar verplichting tot redelijk overleg heeft voldaan. Tevens volgt daaruit dat zij geen aanspraak maakt op boetes ten aanzien van door [BV I c.s.] voor 14 april 2016 (nog) niet verwijderde, (deels) afgeplakte borden die in het kader van de dealerovereenkomst bij [BV I c.s.] waren geplaatst. De overtredingen ten aanzien waarvan Hyundai c.s. wel aanspraak maakt op de boete betreffen grotendeels nieuwe uitingen, die na - soms zelfs ver na - het intreden van het boetebeding geplaatst dan wel gedaan zijn. Bovendien heeft [BV I c.s.] veel van de uitingen, ook nadat haar duidelijk was dat Hyundai c.s. deze als overtreding van het boetebeding aanmerkte, gedurende een langere periode gehandhaafd. Dit handelen van [BV I c.s.] brengt te meer mee dat geen aanleiding bestaat om de boete te matigen. Ten slotte geldt dat van geen van de afzonderlijk geconstateerde overtredingen is gesteld of gebleken dat deze van een zodanig onderschikte aard zijn dat aanspraak op de boete om die reden tot een onaanvaardbaar resultaat leidt.
4.67.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank niet tot matiging van de boete zal overgaan, zodat [BV I] aan boetes een bedrag van € 54.000,- verschuldigd is en [BV II] een bedrag van € 60.000,-.
Verbodsvordering merken (vordering 1a)
4.68.
Nu uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [BV I c.s.] inbreuk maakt op de Hyundai-merken, bestaat aanleiding om het gevorderde verbod toe te wijzen. Om [BV I c.s.] voldoende tijd te geven om haar verplichtingen na te komen en om executieproblemen te voorkomen zal de termijn worden bepaald op 14 dagen na betekening van dit vonnis. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd zoals in het dictum vermeld.
Verbodsvordering nieuwe auto’s (vordering 1b)
4.69.
Nu zoals hiervoor onder 4.49 tot en met 4.55 is overwogen de stelling van Hyundai c.s. dat [BV I c.s.] nieuwe auto’s - die niet vallen onder de op grond van artikel L 4.7 van de dealerovereenkomst toegestane verkoop - aan- of verkoopt, niet kan slagen, zal de verbodsvordering die hierop ziet worden afgewezen.
Verbodsvordering externe uitingen (vordering 1c)
4.70.
Hyundai c.s. heeft niet gesteld met welke (dreigende) uiting [BV I c.s.] stelt of de indruk wekt erkend Hyundai-dealer of reparateur te zijn, anders dan in combinatie met merk- of auteursrechtgebruik. Nog daargelaten of deze vordering voldoende concreet is om zonder executieproblemen te kunnen worden toegewezen, valt bij die stand van zaken niet in te zien welk belang Hyundai c.s. heeft bij toewijzing van deze vordering naast de vorderingen ten aanzien van merken- en auteursrechten (zie hierna onder 4.71). Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Verbodsvordering auteursrechten (vordering 1d)
4.71.
Uit hetgeen onder 4.42 tot en met 4.45 is overwogen, volgt dat sprake is van inbreuk op de in de in vordering 1d bedoelde auteursrechten, zodat deze vordering zal worden toegewezen. Evenals ten aanzien van het verbod op merkinbreuk zal de termijn worden gesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
Vordering boetes (vordering 2)
4.72.
[BV I] en [BV II] zullen, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.67 is bepaald, worden veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 54.000,- en
€ 60.000,- ter zake verschuldigde boetes. Zoals ook is gevorderd, kan deze veroordeling alleen ten gunste van HMNL worden toegewezen, omdat HMC geen partij is bij de dealer- en reparateurovereenkomst. De wettelijke rente zal als onbestreden worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
In reconventie
Partijen
4.73.
De vordering in reconventie is door [BV I c.s.] (uitsluitend) ingesteld tegen HMNL.
Voortduren contractuele relatie
4.74.
Hiervoor onder 4.4 tot en 4.13 is al geoordeeld dat de dealer- en reparateurovereenkomst tussen [BV I c.s.] en HMNL op 31 maart 2016 is geëindigd. De vordering van [BV I c.s.] om voor recht te verklaren dat de contractuele relatie voor onbepaalde tijd voortduurt (vordering I primair) zal dan ook worden afgewezen.
Aangaan contractuele relatie
4.75.
[BV I c.s.] stelt dat HMNL gehouden is haar als reparateur te erkennen dan wel met haar een reparateursovereenkomst aan te gaan. Zij voert daartoe aan dat [BV I c.s.] op 22 maart 2016 een aanvraag heeft ingediend voor een erkend reparateurschap. Zij stelt dat [BV I c.s.] aan alle voorwaarden voldoet en dat er geen geldige reden bestaat om de aanvraag te weigeren. Het staat een leverancier in de automotivebranche niet vrij om een aanvraag voor een erkend reparateurschap zonder meer te weigeren. De vrije toegang tot de aftersalesmarkt (reparatie- en onderhoudsmarkt) binnen de automotivebranche is op Europees niveau geregeld (en verzekerd) in de EG-Verordening 461/2010, aldus [BV I c.s.] Zij heeft hieraan desgevraagd toegevoegd dat dit moet worden bezien vanuit het mededingingsrecht en de verordeningen. Zij stelt dat kwaliteitscriteria mogen worden gehanteerd, maar dat wel op basis daarvan moet worden getoetst, omdat anders wordt geprobeerd de markt af te schermen.
4.76.
Hyundai c.s. heeft aangevoerd dat [BV I c.s.] haar beroep op de EG-Verordening 461/2010 niet nader heeft uitgewerkt. Daarnaast stelt zij onder meer dat het mededingingsrecht, althans de Europese groepsvrijstellingsverordening waarop [BV I c.s.] zich beroept, geen contracteerplicht tot gevolg heeft en dat eventuele schending daarvan niet onrechtmatig is.
4.77.
Uit haar beroep op EG-Verordening 461/2010 [13] (hierna: de Groepsvrijstellingsverordening Automobielen), die betrekking heeft op artikel 101 VWEU [14] , begrijpt de rechtbank dat [BV I c.s.] het oog heeft op dat artikel. Een andere grondslag heeft zij in elk geval niet genoemd. Op grond van artikel 101 VWEU (en artikel 6 Mw [15] ) zijn verboden alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de interne markt (dan wel de Nederlandse markt of een deel daarvan) wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Overeenkomsten die binnen de werkingssfeer van de Groepsvrijstellingsverordening Automobielen vallen, zijn van rechtswege overeenkomstig artikel 101 lid 3 WVEU vrijgesteld van het verbod van artikel 101 lid 1 VWEU.
4.78.
Degene die zich op het standpunt stelt dat een ander in strijd met het mededingingsrecht handelt, dient dit te onderbouwen met de relevante (economische) feiten en omstandigheden, opdat een voldoende adequaat en gefundeerd (economisch) partijdebat en daaropvolgend rechterlijk oordeel mogelijk worden gemaakt. Een partij die een mededingingsrechtelijke inbreukvordering instelt, kan derhalve in beginsel niet volstaan met een algemene aanduiding van mededingingsrechtelijke verboden, gepaard met de stelling dat deze verboden in het desbetreffende geval zijn geschonden. Dit is niet anders wanneer daarbij summiere aanduidingen van relevante geografische en productmarkten worden gegeven en niet nader toegespitste stellingen worden betrokken omtrent percentages van respectieve marktaandelen op de desbetreffende markten. Daardoor wordt immers niet zonder meer voldoende inzicht gegeven in de voor de beoordeling essentiële feiten en omstandigheden, zoals een zorgvuldige marktafbakening, de relevante marktstructuur en marktkenmerken, alsmede het daadwerkelijke functioneren van de relevante markt(en) en van het effect daarop van de gestelde inbreuken [16] .
4.79.
Nog daargelaten de vraag of schending van het kartelverbod van artikel 101 VWEU (dan wel 6 Mw) tot de verplichting kan leiden om een overeenkomst te sluiten, heeft [BV I c.s.] niet voldaan aan de hiervoor omschreven stelplicht. Zo heeft zij op geen enkele wijze gesteld en onderbouwd dat de weigering van HMNL om met haar een erkend reparateurovereenkomst te sluiten, dan wel enige andere gedraging van HMNL, een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging betreft als bedoeld in genoemde artikelen. Evenmin is zij ingegaan op de vraag of daarbij sprake is van een mededingingsbeperkende strekking of gevolg. Indien al sprake zou zijn van strijd met de bepalingen in de Groepsvrijstellingsverordening Automobielen - [BV I c.s.] heeft overigens niet (onderbouwd) gesteld dat en op grond waarvan dat zo is - is immers nog niet gegeven dat ook sprake is van strijd met het kartelverbod. Al om deze reden dienen de op het mededingingsrecht gebaseerde vorderingen (vordering I subsidiair en meer subsidiair) van [BV I c.s.] te worden afgewezen
Bonus
4.80.
[BV I c.s.] stelt dat zij uit hoofde van de reparateurovereenkomst recht heeft op een zogenoemde aftersalesbonus over het eerste kwartaal van 2016. Zij heeft in dit verband gewezen op artikel D 1.2 van de reparateurovereenkomst (zie hiervoor onder 2.6). Zij stelt dat de aftersalesbonus is gebaseerd op de doelstellingen en de gerealiseerde verkoop van Hyundai-onderdelen en -accessoires. [BV I c.s.] heeft de door HMNL gestelde doelstellingen behaald, zodat haar € 9.856,49 toekomt, aldus [BV I c.s.] Zij heeft daarbij de jaardoelstelling 2016 zelf omgerekend naar een kwartaaldoelstelling. HMNL heeft haar niet het hele jaar 2016 laten uitdienen, zodat zij niet in staat was om de jaardoelstelling te halen, zo stelt [BV I c.s.] .
4.81.
HMNL heeft aangevoerd dat in de reparateurovereenkomst niets is bepaald over bonussen. Zij stelt dat artikel D 1.2 van de reparateurovereenkomst ziet op jaardoelstellingen. De bonus moet apart worden overeengekomen. Voor 2016 is geen overstemming bereikt over de bonus, aldus HMNL. Zij heeft in dit verband een document genaamd “Doelstellingen After Sales 2016” betreffende “Hyundai [BV I c.s.]” overgelegd, waarin onder meer “Jaar Doelstellingen” en “Bonus Percentages” zijn opgenomen. HMNL heeft erop gewezen dat onderaan dat document is vermeld dat voor het verkrijgen van de bonus het doelstellingformulier ondertekend retour moet worden gezonden, hetgeen volgens HMNL niet is gebeurd. Ten slotte stelt HMNL dat zij op het gebied van aftersales uitsluitend jaardoelstellingen kent. De jaardoelstelling 2016 is niet door [BV I c.s.] gehaald, zodat geen recht bestaat op de bonus, aldus HMNL.
4.82.
Zoals HMNL terecht aanvoert, volgt uit artikel D 1.2 van de reparateurovereenkomst, dat ziet op het vaststellen door de importeur van verkoopdoelstellingen per kalenderjaar voor de reparateur, niet zonder meer dat [BV I c.s.] recht heeft op een aftersalesbonus. Voor zover daar een andere grondslag voor zou zijn, bijvoorbeeld in de vorm van aan de verkoopdoelstellingen gekoppelde bonuspercentages, geldt dat - nog daargelaten dat HMNL heeft betwist dat hierover overeenstemming is bereikt - [BV I c.s.] de doelstelling in 2016 niet heeft behaald. De enkele stelling van [BV I c.s.] dat zij deze niet kon halen omdat haar erkend reparateurschap per 31 maart 2016 is geëindigd, kan niet meebrengen dat zij recht heeft op een bonus voor (alleen) het eerste kwartaal van 2016. De vordering zal dan ook reeds op die grond worden afgewezen.
4.83.
De slotsom van het voorgaande is dat de vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen.
Proceskosten
In de hoofdzaak in conventie
4.84.
[BV I c.s.] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4.85.
Hyundai c.s. heeft in conventie geen hoofdelijke veroordeling van [BV I c.s.] in de proceskosten gevorderd. Er zal derhalve een niet-hoofdelijke, gezamenlijke proceskostenveroordeling worden uitgesproken, die voor gelijke delen op [BV I] en [BV II] kan worden verhaald.
4.86.
Hyundai c.s. vordert in de hoofdzaak in conventie veroordeling van [BV I c.s.] in de redelijke en evenredige proceskosten overeenkomstig artikel 1019h Rv. [BV I c.s.] betwist dat in deze zaak artikel 1019h Rv van toepassing is. Zij stelt dat de vorderingen van Hyundai c.s. niet (uitsluitend) zijn gebaseerd op inbreuk op intellectuele eigendomsrechten, maar (ook) op contractenrecht, oneerlijke mededinging en onrechtmatige daad.
4.87.
Artikel 1019h Rv is op grond van artikel 1019 Rv van toepassing op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom. Nu artikel L 4.5 van de dealer- en reparateurovereenkomst ziet op het staken van ongeoorloofd gebruik van intellectuele eigendomsrechten en ook aan de hand van het intellectuele eigendomsrecht dient te worden uitgelegd (zie hiervoor onder 4.24 t/m 4.29), is sprake van handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Voor zover de vorderingen gebaseerd zijn op de nakoming van dat artikel, is derhalve artikel 1019h Rv van toepassing.
4.88.
De specificatie die Hyundai c.s. in het geding heeft gebracht, betreft uitsluitend de kosten tot en met de dagvaardingen. Hyundai c.s. maakt naar aanleiding van deze specificatie aanspraak op 75% van € 39.250,-, (€ 29.437,50) omdat de zaak volgens haar voor dat percentage betrekking heeft op handhaving van intellectuele eigendomsrechten. [BV I c.s.] heeft aangevoerd dat een percentage van 75% te hoog is en heeft voorts gewezen op de grote verschillen in uurtarieven en de inzet van meerdere advocaten. De rechtbank acht gezien de stellingen van partijen toerekening van 75% van de totale kosten aan handhaving van intellectuele eigendomsrechten redelijk. Ten aanzien van de hoogte van de kosten zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de Indicatietarieven in IE-zaken [17] . De zaak wordt, voor zover het het gedeelte betreft dat betrekking heeft op intellectuele eigendomsrechten, aangemerkt als normaal tot complex [18] . Derhalve zal een bedrag van
€ 26.250,- [19] aan advocaatkosten als redelijke en evenredige kosten worden toegewezen. Daarnaast zal een bedrag aan advocatenkosten voor het deel van de zaak dat geen betrekking heeft op intellectuele eigendomsrechten van (25% van 2 punten x het toepasselijke liquidatietarief IV van € 2.402,-) € 1.201,- worden toegewezen. De kosten van deurwaarders die, voor zover gespecificeerd, (exclusief BTW) € 5.274,01 bedragen, zullen als onbetwist en aan te merken als redelijke en evenredige andere kosten in de zin van artikel 1019h Rv worden toegewezen. Vermeerderd met de kosten van de dagvaardingen groot (80,42 + 80,42) € 160,84 en griffierechten ad € 3.894,-, zal in totaal een bedrag van (26.250,- + 1.201,- + 5.274,01, + 160,84 + 3.894,-) € 36.779,85 worden toegewezen. De nakosten zullen worden begroot op € 131,- zonder betekening, te vermeerderen met € 68,- in geval van betekening, met dien verstande dat de kosten van betekening slechts verschuldigd zijn indien [BV I c.s.] niet binnen veertien dagen na aanschrijving van het vonnis heeft voldaan. De gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar als in het dictum vermeld.
In de hoofdzaak in reconventie
4.89.
[BV I c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Hyundai c.s. heeft in reconventie geen aanspraak gemaakt op begroting van de proceskosten overeenkomstig artikel 1019h Rv, zodat de kosten zullen worden begroot aan de hand van het toepasselijke liquidatietarief (tarief I) en derhalve (2 punt x € 461,-) € 922,- bedragen. De gevorderde nakosten in reconventie zullen worden begroot op € 74,-, nu in de procedure in conventie eveneens nakosten worden toegewezen. De proceskostenveroordeling in reconventie zal zoals gevorderd hoofdelijk worden toegewezen.
In het incident
4.90.
[BV I c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in het incident. Hyundai c.s. heeft in het incident ten aanzien van de proceskostenveroordeling geen hoofdelijke veroordeling en geen uitvoerbaarheid bij voorraad gevorderd. Ook heeft zij geen aanspraak gemaakt op kostenvergoeding overeenkomstig artikel 1019h Rv en geen specificatie van de kosten van (de akte in) het incident overgelegd. De kosten zullen dan ook worden begroot overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief (tarief II), zodat deze (2 punten x € 543,-) € 1.086,- bedragen.

5.De beslissing

De rechtbank
In de hoofdzaak in conventie tussen Hyundai c.s. en [BV I c.s.]
5.1.
beveelt [BV I c.s.] , ieder afzonderlijk, binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis in de Benelux iedere inbreuk op de Hyundai-merken te staken en gestaakt te houden, indien en voor zover daardoor de indruk wordt gewekt dat [BV I c.s.] deel uitmaakt van het Hyundai dealer- en reparateurnetwerk dan wel dat [BV I c.s.] een bijzondere band heeft met Hyundai c.s., in het bijzonder het gebruiken van de uitingen zoals in dit vonnis omschreven onder nummers 4.30 tot en met 4.46;
5.2.
beveelt [BV I c.s.] , ieder afzonderlijk, een dwangsom te betalen van € 3.000,- voor iedere dag (een gedeelte van een dag als een gehele gerekend) dat zij in strijd handelt met het onder 5.1 geformuleerde bevel, dan wel, ter keuze van HMC, van € 3.000,- per
overtreding, met een maximum van € 300.000,-;
5.3.
beveelt [BV I c.s.] , ieder afzonderlijk, binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het openbaar maken en verveelvoudigen van de Hyundai Winterinspectie-brochure, Hyundai-Garantiesticker en de foto’s op de Hyundai-Verkoopbrochures te staken en gestaakt te houden;
5.4.
veroordeelt [BV I] tot betaling aan HMNL van € 54.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 27 juli 2017 tot aan de dag van voldoening;
5.5.
veroordeelt [BV II] tot betaling aan HMNL van € 60.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf
27 juli 2017 tot aan de dag van voldoening;
5.6.
veroordeelt [BV I c.s.] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van
Hyundai c.s. begroot op € 36.779,85 aan tot op heden gemaakte proceskosten en op € 131,- dan wel - indien betekening plaatsvindt en Hyundai c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving van het vonnis heeft voldaan - € 199,- aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
5.7.
verklaart de voorgaande bevelen en veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In de hoofdzaak in reconventie tussen [BV I c.s.] en HMNL
5.9.
wijst af de vorderingen van [BV I c.s.] ;
5.10.
veroordeelt [BV I c.s.] hoofdelijk in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van HMNL begroot op € 922,-, en op € 74 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
5.11.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In het incident tussen [BV I c.s.] en Hyundai c.s.
5.12.
wijst af de vorderingen van [BV I c.s.] ;
5.13.
veroordeelt [BV I c.s.] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Hyundai c.s. begroot op € 1.086,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.J. Visser en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2019.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, inwerkingtreding: 9-1-2013, PB EU 2012, L 351/1 (de herschikte EEX-Vo)
3.Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), inwerkingtreding: 1-9-2006, laatstelijk gewijzigd bij Trb. 2018, 35
4.Burgerlijk Wetboek
5.Zie HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1384
6.HvJ 23 februari 1999, ECLI:EU:C:1999:82
7.Het arrest heeft betrekking op de artikelen 6 en 7 van de richtlijn 89/104/EEG die deels ten grondslag liggen aan dan wel overeenkomen met artikel 2:23 lid 1 en 3 BVIE
8.Vgl. HR 10 juli 2009, ECLI:HR:2009:BI2335 (G-Star/Metro) met betrekking tot merkgebruik bij (reclame voor) de verkoop van spijkerbroeken
9.Wet van 23 september 1912, houdende nieuwe regeling van het auteursrecht (Auteurswet), inwerkingtreding: 1-1-2002, laatstelijk gewijzigd bij Stb. 2016, 290
10.HR 12 maart 1981, ECLI:NL:PHR:1981:AG4158 (Ermes/Haviltex)
11.Zie onder meer HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 (Lundiform/Mexx)
12.HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638 (Intrahof/Bart Smit), onder meer herhaald in
13.Verordening (EU) Nr. 461/2010 van de commissie van 27 mei 2010 betreffende de toepassing va artikel 101, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector (groepsvrijstelling automobielen)
14.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
15.Wet van 22 mei 1997, houdende nieuwe regels omtrent de economische mededinging (Mededingingswet)
16.HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0345 (ANVR/IATA)
17.Versie 1 april 2017
18.Waarbij met name de feitelijke omvang de zaak doet afwijken van een normale zaak
19.Zijnde het gemiddelde van € 17.500,- en € 35.000,-. De na de comparitie na antwoord door Hyundai c.s. genomen akte is toegestaan in het incident, zodat het tarief tot en met comparitie na antwoord van toepassing is. Nu de tot en met de dagvaardingen gespecificeerde kosten dit tarief reeds overstijgen, bestaat geen aanleiding om ter zake de comparitie een aanvullende kostenvergoeding op basis van (75% van) het liquidatietarief toe te wijzen