ECLI:NL:RBDHA:2019:2660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
nl19.1670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische eiser en de verantwoordelijkheid van Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een Syrische eiser in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser, die in Italië was veroordeeld voor mensensmokkel en later was vrijgesproken van terrorisme, vreesde voor zijn terugkeer naar Italië vanwege zijn ervaringen daar en de medische klachten die hij had ontwikkeld. Tijdens de zitting op 7 maart 2019 werd de eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon beroepen, en dat er geen structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië was die een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbare vreemdeling en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om het asielverzoek aan zich te trekken. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op juiste gronden had gehandeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.1670
v-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Polet),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. van Leeuwe-Hokke).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak met kenmerk NL19.1671, plaatsgevonden op 7 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft op 4 september 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft verklaard dat hij na aankomst in Italië vrijwel direct is aangehouden. Hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens mensensmokkel. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan een aantal documenten overgelegd. Na ommekomst van zijn detentie werd hij opnieuw aangehouden op verdenking van terrorisme. Hij heeft vervolgens in voorarrest gezeten en is op enig moment vrijgesproken. Omdat hij veel heeft meegemaakt in Italië wil hij niet terugkeren.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling ervan. Op 18 oktober 2018 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening [1] . Italië heeft niet tijdig op het overnameverzoek gereageerd, zodat op 2 november 2018 een fictief akkoord tot stand is gekomen.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
5. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 december 2018 [2] is, met inachtneming van een aantal recente rapporten en andere bronnen, geoordeeld dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat het Italiaanse Salvini-decreet [3] niet tot gevolg heeft dat Dublinclaimanten zonder bijzondere omstandigheden geen opvang meer krijgen. Daarbij is overwogen dat op dit moment geen sprake is van een zodanige structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM, omdat meer vreemdelingen een beroep moeten doen op de algemene opvanglocaties. Bij uitspraken van 27 december 2018 [4] en 29 januari 2019 [5] heeft de Afdeling nogmaals geoordeeld dat ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
6. Eiser heeft aangevoerd dat voor hem in Italië geen mogelijkheid bestaat om een asielprocedure te doorlopen. Volgens eiser kan hij zich daarover niet beklagen bij de Italiaanse autoriteiten, omdat er een gebrek is aan tolken en geen juridische bijstand verleend wordt.
De rechtbank onderschrijft deze stelling van eiser niet. Weliswaar is uit onderzoek door verweerder bij de Italiaanse autoriteiten gebleken dat eisers asielaanvraag in Italië nooit verder is gekomen dan een geuite asielwens, echter volgens eisers verklaringen in het aanmeldgehoor kreeg hij in het uitzetcentrum wel de mogelijkheid om een asielaanvraag in te dienen maar heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Verder heeft verweerder terecht benadrukt dat de autoriteiten van Italië middels het fictieve claimakkoord hebben gegarandeerd dat het verzoek om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen.
7. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Italië opnieuw strafrechtelijk zal worden gedetineerd. Zoals verweerder terecht heeft overwogen heeft eiser dat niet onderbouwd en staat de strafrechtelijke vervolging en de daarop opgelegde detentie van eiser in Italië los van de beoordeling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. De rechtbank verwijst verder naar pagina 5 en volgende van het bestreden besluit, waarin verweerder terecht heeft gesteld dat eiser zich eventueel bij de Italiaanse autoriteiten kan beklagen over zijn behandeling.
8. Ten aanzien eisers vrees voor indirect refoulement, verwijst de rechtbank naar pagina 7 van het bestreden besluit. Verweerder heeft daarin terecht overwogen dat de Italiaanse autoriteiten gerechtigd waren om in contact te treden met de Syrische autoriteiten, teneinde de nationaliteit van eiser te verifiëren. Niet is gebleken dat eisers asielwens daarmee bekend is geworden. Vervolgens is gebleken dat de Syrische autoriteiten eiser niet als onderdaan hebben erkend. Het bevel tot uitzetting betekent derhalve niet dat de Italiaanse autoriteiten het voornemen hadden om eiser naar Syrië uit te zetten. Op basis hiervan is eisers vrees voor indirect refoulement niet gerechtvaardigd.
9. Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij als kwetsbare vreemdeling moet worden aangemerkt, vanwege zijn ervaringen in Italië en de medische klachten die daaruit zijn ontstaan. Volgens eiser dient verweerder onderzoek te doen naar de omstandigheden waarin hij na overdracht zal komen te verkeren en garanties te verkrijgen ten aanzien van zijn opvang en medische behandeling. Hij heeft ter onderbouwing daarvan zijn patiëntendossier van 31 januari 2019 overgelegd en een beroep gedaan op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland [6] .
10. Uit het patiëntendossier en een brief van de huisarts van 27 februari 2019 blijkt dat eiser vanwege zijn psychische problemen en suïcidale gedachten is doorverwezen naar een specialist (Emergis). De huisarts vermeldt in de brief dat eiser vanwege de detentie traumatische herinneringen heeft aan Italië. Door de dreiging van uitzetting nemen de al bestaande posttraumatische stressklachten alleen maar toe. De rechtbank stelt vast dat er verder geen medische gegevens zijn overgelegd die inzicht geven in de problematiek van eiser en de specialistische behandeling die hij daarvoor zou moeten ondergaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat eiser op basis van deze gegevens niet kan worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbare vreemdeling, als bedoeld in het hiervoor genoemde Tarakhel-arrest, voor wie bepaalde garanties moeten worden gevraagd.
11. Vervolgens heeft eiser zich beroepen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië [7] . Zoals de Afdeling [8] in een uitspraak van 4 januari 2019 heeft overwogen, volgt uit dit arrest dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand kan inhouden. Of dit het geval is, moet worden beoordeeld bij de beslissing over de overdracht van die asielzoeker of, in het geval van een rechterlijke procedure, wanneer wordt geoordeeld over de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit, omdat de tenuitvoerlegging daarvan tot een onmenselijke of vernederende behandeling van die asielzoeker zou kunnen leiden. Hieruit volgt dat, als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen en welke voorzorgsmaatregelen eventueel noodzakelijk zijn bij de overdracht.
12. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft eiser een uitdraai van zijn patiëntendossier en een verwijzingsbrief van zijn huisarts overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op basis van deze gegevens terecht op het standpunt gesteld dat uit deze gegevens niet valt op te maken dat een overdracht aan Italië aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen zal hebben voor de gezondheid van eiser. Verweerder behoeft op basis van deze gegevens derhalve niet nader te boordelen wat het risico is bij een eventuele overdracht en welke voorzorgsmaatregelen noodzakelijk zullen zijn.
13. In beroep heeft eiser verder nog aangevoerd dat hij vanwege zijn psychische klachten een traumabehandeling nodig heeft en dat Italië vanwege wat hij rondom zijn strafrechtelijke detentie heeft meegemaakt, voor hem geen veilige behandelomgeving is. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat een medische onderbouwing hiervan ontbreekt. Uit het patiëntendossier van eiser en de eerdergenoemde verwijzingsbrief van de huisarts wordt hieromtrent niets vermeld.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven om het asielverzoek van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Loonstra, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
3.Wetsdecreet 113/2018, op 27 november 2018 door de Italiaanse president ondertekend
6.ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712
7.ECLI:EU:C:2017:127.