Overwegingen
De relevante feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft op 26 februari 2017 een asielaanvraag ingediend waaraan hij het volgende asielrelaas ten grondslag heeft gelegd. Eiser is moslim, geboren in West-Darfur (Soedan) en heeft de Soedanese nationaliteit. Daarnaast behoort eiser tot de bevolkingsgroep Masalit, sub stam Ajmung. Eiser woonde in het dorp Mamada en daar kwam op een gegeven moment de Janjaweed. De Janjaweed hebben toen veel dorpen, waaronder het dorp Mamada, verwoest en in brand gestoken waarbij eisers opa en oma zijn overleden. Vervolgens is eiser naar een ander dorp gevlucht maar ook dat dorp werd op een gegeven moment aangevallen en in brand gestoken door de Janjaweed waardoor eisers vader is verbrand en overleden. Vanwege deze problemen heeft eiser in 2006, toen hij ongeveer drie jaar oud was, samen met zijn moeder, broers en zussen Soedan verlaten en zijn zij samen naar het vluchtelingenkamp Gaga in Oost-Tsjaad gegaan. In januari 2016 heeft eiser samen met zijn oom, [persoon B] , Tsjaad verlaten omdat er problemen waren buiten het kamp. Eiser en zijn familie hadden namelijk steeds problemen met de lokale bevolking buiten het kamp, onder andere omdat het vee van de lokale bevolking de door eiser en zijn familie verbouwde groente steeds opat. Eiser is toen samen met zijn oom naar Libië gegaan en heeft daar tot september 2016 verbleven. Vervolgens is eiser samen met zijn oom naar Italië gegaan. Eiser en zijn oom zijn op de Middellandse Zee gered en bij het aan land brengen is eiser zijn oom kwijtgeraakt omdat de minderjarigen en volwassenen daar van elkaar werden gescheiden. Vervolgens is eiser vanuit Italië naar Frankrijk gegaan, waar hij een tijdje op straat heeft geleefd, en is hij uiteindelijk samen met zijn vriend [persoon C] , die hij in Parijs heeft leren kennen, via België naar Nederland gegaan. Op 25 februari 2017 is eiser in Nederland aangekomen.
Bij brief van 18 juli 2017 heeft verweerder laten weten dat de asielaanvraag van eiser verder zal worden behandeld in de Verlengde Asielprocedure omdat gebleken is dat nader onderzoek naar de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser wenselijk is. Op 21 juli 2017 heeft verweerder vervolgens bericht dat de beslistermijn van de asielaanvraag van eiser zal worden verlengd omdat is besloten om ten aanzien van eiser een taalanalyse te laten uitvoeren en omdat het door stichting Nidos namens eiser opgestarte tracingsonderzoek bij de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) zal worden afgewacht. Op 6 september 2017 heeft het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst ten aanzien van eiser een taalanalyse verricht. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in het rapport Taalanalyse van 28 november 2017. Uit dit rapport is gebleken dat eiser op grond van zijn Arabische spraak en talenkennis zowel te herleiden is tot de spraakgemeenschap in Darfur (Soedan) als tot het aangrenzende deel van Tsjaad. Of eiser daadwerkelijk de eerste jaren van zijn leven heeft doorgebracht in Soedan kan aan de hand van zijn Arabische spraak niet worden vastgesteld. Daarnaast blijkt uit dit rapport dat eiser door middel van zijn demonstratie en talenkennis aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoort tot de niet-Arabische bevolkingsgroep Masalit, die zowel voorkomt in Darfur als in Tsjaad. Verder heeft verweerder naar aanleiding van deze taalanalyse op 6 december 2017 een onderzoek bij de UNHCR in Tsjaad opgestart. Op 14 maart 2018 heeft de UNHCR laten weten dat eisers verblijf in het vluchtelingenkamp Gaga niet bevestigd kan worden. De rechtbank heeft ter zitting aan eiser voorgehouden dat het, op verzoek van de rechtbank, toegevoegde document van de UNHCR niet geopend kan worden en de rechtbank dus niet kan controleren of de weergave van de inhoud accuraat is opgenomen in het bestreden besluit. De gemachtigde van eiser heeft daarop aangegeven wel de beschikking te hebben over het document en heeft bevestigd dat de gestelde inhoud correct is weergegeven. De rechtbank zal daarom het onderzoek niet heropenen om alsnog zelf kennis te kunnen nemen van de brief van het UNHCR.
Het standpunt van verweerder
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft in de asielaanvraag van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
a. Identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
b. Vervolging door de Janjaweed.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser zijn gestelde identiteit, Soedanese nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Allereerst heeft verweerder daarbij opgemerkt dat eiser geen enkel document heeft overgelegd die de door hem opgegeven identificerende gegevens bevestigen. Hoewel eiser op zeer jonge leeftijd Soedan heeft verlaten, wil dat volgens verweerder nog niet zeggen dat eiser vanuit het buitenland niet aan documenten had kunnen komen zoals bijvoorbeeld een (kopie van het) registratiebewijs van het vluchtelingenkamp. Verder is ook niet gebleken dat eiser tijdens zijn asielprocedure enige moeite heeft gedaan om aan documenten te komen, bijvoorbeeld via familieleden die nog in het vluchtelingenkamp Gaga verblijven. Daarnaast heeft de UNHCR op 14 maart 2018 laten weten dat eisers verblijf in het vluchtelingenkamp Gaga niet bevestigd kan worden. Omdat niet is gebleken dat eiser in het vluchtelingenkamp Gaga heeft verbleven, volgt verweerder eisers verklaringen met betrekking tot zijn verblijf daar ook niet. Ten aanzien van de herkomst heeft verweerder daarnaast nog gewezen naar het rapport Taalanalyse waaruit niet valt af te leiden uit welk gebied eiser afkomstig is. Omdat de Massalit bevolkingsgroep tevens voorkomt in Oost-Tsjaad – en dus ook in de omgeving van het vluchtelingenkamp Gaga –, eiser volledig ongedocumenteerd is en eisers verblijf in het vluchtelingenkamp Gaga niet wordt gevolgd, acht verweerder het niet aannemelijk dat eiser de door hem gestelde Soedanese nationaliteit en herkomst heeft. Hierdoor kan volgens verweerder ook geen geloof worden gehecht aan de door eiser afgelegde verklaringen omtrent de problemen die hij stelt te hebben ondervonden in Soedan.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan. Gelet op zijn minderjarigheid mogen van hem minder hoge eisen worden gesteld met betrekking tot de feitelijke kennis van Soedan, te meer omdat eiser Soedan op zeer jonge leeftijd heeft verlaten. Daarnaast heeft eiser een aantal feiten genoemd die zijn Soedanese nationaliteit aannemelijk maken. In de zienswijze heeft eiser met een cijfermatige onderbouwing betoogd dat de kans dat hij de Soedanese nationaliteit bezit vier keer groter is dan dat hij de nationaliteit van Tsjaad bezit. Ook heeft eiser niet alleen aangegeven dat hij behoort tot de Massalit, maar hij heeft ook zijn sub stam en enkele andere niet-Arabische stammen genoemd (Fur, Tama en Zaghawa). Verder voert eiser aan dat hij heeft voldaan aan zijn inspanningsverlichting. Vanwege eisers jeugdige leeftijd mogen van hem minder hoge eisen worden gesteld met betrekking tot de van hem te verwachten inspanning om zijn nationaliteit aannemelijk te maken. Aan eiser wordt tegengeworpen dat de UNHCR zijn verblijf en het verblijf van zijn familieleden in het vluchtelingenkamp Gaga niet heeft kunnen bevestigen, maar door eiser is wel een zeer getrouwe weergave gegeven van het vluchtelingenkamp. Ten aanzien van het niet overleggen van documenten merkt eiser op dat hij ten tijde van zijn vertrek uit Soedan niet verplicht was om een identiteitsdocument te hebben. Onder verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht van Soedan van 20 juni 2017 (Algemeen Ambtsbericht) stelt eiser dat de nationale identiteitskaart vanaf zeven jaar facultatief te verkrijgen is en dat de nationale identiteitskaart vanaf zestien jaar wettelijk verplicht is. Eiser was jonger dan zeven jaar toen hij Soedan verliet. Daarnaast is de burgeroorlog in Darfur begonnen in 2003 en had de geboorteregistratie geen prioriteit. Uit het Algemeen Ambtsbericht volgt ook dat registratie van geboorte niet altijd tijdig plaatsvindt. Het alsnog verkrijgen van een bevestiging van zijn Soedanese nationaliteit via de Soedanese autoriteiten zal, los gezien van het niet beschikken over een nationaal nummer, niet mogelijk zijn. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst eiser opnieuw naar het Algemeen Ambtsbericht waaruit blijkt dat bij het aanvragen van documenten aan leden van bepaalde etnische groepen in grensgebieden hogere eisen worden gesteld dan aan aanvragers uit Khartoum. Volgens eiser heeft verweerder, gegeven de specifieke omstandigheden in zijn zaak, te hoge eisen gesteld aan het door hem te leveren bewijs en ten onrechte hem niet het voordeel van de twijfel gegund.
De beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in de eerste plaats in geschil is of eiser zijn Soedanese nationaliteit en herkomst in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt. Het standpunt van verweerder hieromtrent is drieledig. Volgens verweerder heeft eiser 1) geen documenten overgelegd, 2) heeft de UNHCR eisers verblijf in het vluchtelingenkamp Gaga in Tsjaad niet kunnen vaststellen en 3) blijkt uit de taalanalyse niet eenduidig uit welk land eiser afkomstig is. Verder stelt de rechtbank vast dat tussen partijen in de tweede plaats in geschil is of eiser voldoende inspanningen heeft verricht om zijn nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. De rechtbank overweegt dat in het voornemen en het bestreden besluit is opgenomen dat ook de identiteit van eiser niet aannemelijk is gemaakt. Uit de motivering blijkt echter dat de tegenwerpingen alleen zien op de nationaliteit en herkomst. Verweerder heeft – kennelijk – niet betwist dat de gestelde naam en geboortedatum correct zijn. Verweerder heeft ook niet betwist dat, zoals door eiser is aangevoerd, de identiteit mede omvat het behoren tot de Massalit. Nu verweerder niet is verschenen ter zitting heeft de rechtbank dit ook niet kunnen voorleggen. Dit komt echter voor rekening en risico van verweerder. De rechtbank stelt dan ook vast dat enkel de gestelde nationaliteit en herkomst worden betwist en dat verweerder de gestelde naam, leeftijd en stamverband wel aannemelijk acht.
6. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3458) volgt dat het aan de vreemdeling is om de aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden (toevoeging rechtbank: waaronder zijn identiteit, nationaliteit en herkomst)aannemelijk te maken en niet aan de staatssecretaris om het tegendeel aannemelijk te maken. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:292) dat een asielmotief slechts betekenis heeft tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling. Dit betekent dat een verdere beoordeling van het asielrelaas, daaronder begrepen de asielmotieven, achterwege kan blijven als verweerder zich op het standpunt stelt dat de verklaringen van de vreemdeling met betrekking tot zijn herkomst, identiteit en nationaliteit ongeloofwaardig zijn. 7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8. Met verweerder stelt de rechtbank vast dat eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. Tijdens het aanmeldgehoor heeft eiser hierover verklaard dat hij nooit in het bezit is geweest van identificerende documenten en tijdens het eerste gehoor heeft eiser verklaard dat hij geen documenten heeft omdat hij nog geen achttien jaar is en zijn geboorteakte in het dorp is verbrand. Dat eiser geen identificerende documenten in zijn bezit had op het moment dat hij Soedan heeft verlaten wordt door verweerder ook niet betwist. Volgens verweerder betekent dat echter nog niet dat eiser vanuit het buitenland niet aan documenten had kunnen komen die zijn nationaliteit, identiteit en herkomst zouden kunnen bevestigen. Aangezien eiser op driejarige leeftijd Soedan heeft verlaten en uit het Algemeen Ambtsbericht volgt dat een nationale identiteitskaart pas vanaf zeven jaar facultatief is te verkrijgen, stelt de rechtbank vast dat eiser op het moment dat hij Soedan verliet dus niet kon beschikken over identificerende documenten. Daarnaast kan van eiser niet worden verlangd dat hij zich tijdens zijn asielprocedure wendt tot de Soedanese autoriteiten om identificerende documenten aan te vragen. Dit betekent dat eiser ter onderbouwing van zijn nationaliteit en herkomst alleen het registratiebewijs van het vluchtelingenkamp Gaga of een kopie daarvan zou kunnen overleggen. Zoals verweerder terecht heeft gesteld wordt het vluchtelingenkamp Gaga namelijk voornamelijk bewoond door vluchtelingen uit Darfur en zegt het registratiebewijs mogelijk iets over de nationaliteit en herkomst van eiser. De rechtbank volgt verweerder echter niet in zijn stelling dat eiser had kunnen weten dat het registratiebewijs of een kopie daarvan voor zijn asielprocedure van belang had kunnen zijn. Eiser was op het moment dat hij samen met zijn oom het vluchtelingenkamp verliet namelijk pas twaalf jaar en van een twaalfjarige kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden verwacht dat hij weet dat een dergelijk document voor zijn asielprocedure van belang kan zijn. Dit geldt temeer nu eiser samen met zijn oom het vluchtelingenkamp heeft verlaten en eisers oom hem heeft meegenomen naar Libië in de hoop dat de situatie in Libië beter was dan in het kamp. Dat bleek echter niet het geval te zijn waardoor eiser, na een paar maanden in Libië te hebben verbleven, samen met zijn oom naar Italië is gegaan, daar tegen zijn wil is gescheiden van zijn oom die zijn meerderjarige begeleider was, en uiteindelijk in Nederland is aangekomen en hier asiel heeft aangevraagd. Op het moment dat eiser in januari 2016 met zijn oom het vluchtelingenkamp Gaga in Tsjaad verliet, was het (nog) niet de bedoeling om in een ander land asiel aan te vragen.
9. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij inmiddels ruim een jaar in Nederland verblijft en niet is gebleken dat hij gedurende zijn asielprocedure enige moeite heeft gedaan om aan documenten te komen. De rechtbank stelt daarbij voorop, zoals hiervoor al is overwogen, dat van eiser niet verlangd kan worden dat hij zich tijdens zijn asielprocedure wendt tot de autoriteiten van Soedan om aan identificerende documenten te komen. Daarnaast heeft eiser geen contact meer met zijn moeder, die op het moment dat eiser het vluchtelingenkamp in Tsjaad verliet nog in het vluchtelingenkamp verbleef. Stichting Nidos heeft als wettelijk vertegenwoordiger van eiser namens eiser een tracingsverzoek uitgezet bij de UNHCR met betrekking tot onder meer zijn moeder. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft erkend kan dit worden opgevat als een uitoefening van eisers inspanningsverplichting. Eiser heeft geprobeerd om in contact te komen met onder meer zijn moeder maar dat is niet gelukt. De rechtbank ziet niet in wat eiser, mede gelet op het feit dat hij op dit moment pas vijftien jaar is, nog meer zou kunnen doen en welke andere inspanningen hij zou kunnen verrichten om in contact te komen met zijn moeder en andere meerderjarige familieleden die wellicht nog in het vluchtelingenkamp verblijven. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het door eiser gestelde dat hij geen contact meer heeft met zijn moeder onvoldoende is omdat hij bij meerderjarige familieleden heeft verbleven, maar het tracingsverzoek is uitgezet met betrekking
tot onder meerzijn moeder. De rechtbank leidt daaruit af dat eiser heeft geprobeerd om in contact te komen met zowel zijn moeder als met andere meerderjarige familieleden in het vluchtelingenkamp, maar dat dat niet is gelukt. Dat eiser heeft gesteld dat in Soedan nog een tante van hem woont, zoals in het verweerschrift is vermeld, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft niet gemotiveerd wat deze tante in Soedan voor eiser zou kunnen betekenen aangezien eiser geen identificerende documenten heeft en het enige bewijs waarmee hij wellicht zijn nationaliteit en herkomst aannemelijk zou kunnen maken, het registratiebewijs van het vluchtelingenkamp is.
10. Verder heeft verweerder in het verweerschrift nog gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij het één en ander kan verklaren over waar hij vandaan komt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het innemen van voornoemd standpunt onvoldoende rekening gehouden met de leeftijd van eiser op het moment dat hij Soedan heeft verlaten. Eiser was ongeveer drie jaar oud toen hij Soedan verliet. Volgens Werkinstructie 2014/10 dient bij de geloofwaardigheidsbeoordeling rekening te worden gehouden met ‘verschonende omstandigheden’ zoals leeftijd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom van eiser, gelet op zijn zeer jonge leeftijd op het moment dat hij Soedan verliet, verwacht mag worden dat hij meer kan verklaren over het gebied waar hij vandaan komt.
Verblijf in het vluchtelingenkamp Gaga in Tsjaad
11. Ten aanzien van het door eiser gestelde dat hij van 2006 tot 2016 in het vluchtelingenkamp Gaga in Tsjaad heeft verbleven, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit het bericht van de UNHCR van 14 maart 2018 niet blijkt dat eiser in het vluchtelingenkamp Gaga heeft verbleven zodat eisers verklaringen met betrekking tot zijn verblijf daar ook niet worden gevolgd. De rechtbank merkt hierbij allereerst op dat eiser aannemelijk dient te maken dat hij daadwerkelijk in het vluchtelingenkamp Gaga in Tsjaad heeft verbleven en dat hij dit niet hoeft te onderbouwen, zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld. Verder blijkt uit het bericht van 14 maart 2018 weliswaar dat de UNHCR eisers verblijf in het vluchtelingenkamp Gaga niet heeft kunnen vaststellen, maar dat betekent nog niet dat eiser niet daadwerkelijk met zijn gezin in het vluchtelingenkamp Gaga in Tsjaad heeft verbleven. Het bericht van de UNHCR sluit eisers verblijf in het vluchtelingenkamp namelijk niet uit. Naar het oordeel van de rechtbank kan een vreemdeling zijn verblijf in een vluchtelingenkamp niet alleen aannemelijk maken door een registratiebewijs over te leggen of door een brief van de UNHCR, maar kan dit ook op andere wijze. In dit verband heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser weliswaar een weergave heeft gegeven van een kamp maar dat daaruit niet eenduidig kan worden opgemaakt dat dit het vluchtelingenkamp Gaga in Oost-Tsjaad is. Nog daargelaten de vraag of dit inderdaad zo is, heeft eiser tijdens de gehoren ook gedetailleerd verklaard over de school in het vluchtelingenkamp waar eiser stelt vier jaar basisonderwijs te hebben gevolgd. Tijdens het eerste gehoor heeft eiser verklaard dat hij vier jaar basisonderwijs heeft gevolgd in het vluchtelingenkamp in Tsjaad en tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij een jaar na aankomst in het kamp, dus in 2007, naar school is gegaan en dat hij eind 2011/begin 2012 is gestopt met school. Verder heeft eiser tijdens het eerste gehoor verklaard dat de school in het kamp ‘Djabel Marra school’ heette, dat [persoon D] de directeur was van de school en dat de docenten [persoon E] en [persoon F] heetten. Verweerder heeft op geen enkele wijze gemotiveerd waarom eiser met voornoemde verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk in het vluchtelingenkamp Gaga in Tsjaad heeft verbleven. Als in de periode 2007 tot 2011/2012 in het vluchtelingenkamp daadwerkelijk een school aanwezig was met de naam Djabel Marra school, met als directeur [persoon D] en met docenten [persoon E] en [persoon F] , heeft eiser daarmee in ieder geval een begin van bewijs geleverd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder met de enkele verwijzing naar het bericht van de UNHCR niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eisers verblijf in het vluchtelingenkamp niet wordt gevolgd. Verweerder had bovendien ook eenvoudigweg tevens aan de UNHCR kunnen vragen of de door eiser genoemde namen en school bevestigd konden worden. De rechtbank overweegt op dit punt tot slot dat niet kenbaar de leeftijd van eiser ten tijde van de aanvraag, te weten dertien jaar, twee maanden en eenentwintig dagen, is betrokken. De rechtbank stelt dat er geen overweging in het besluit is opgenomen waarin is geduid dat deze tegenwerpingen rekening houden met de minderjarigheid. Ook ten aanzien hiervan stelt de rechtbank een gebrek in de motivering vast.
Taalanalyse
12. Voorts heeft verweerder in het kader van de samenwerkingsverplichting een taalanalyse ten aanzien van eiser laten verrichten door TOELT om zo de herkomst van eiser te achterhalen. Uit het rapport van TOELT van 28 november 2017 blijkt dat eiser op grond van zijn Arabische spraak en talenkennis zowel te herleiden is tot de spraakgemeenschap in Darfur als tot het aangrenzende deel van Tsjaad. Ook blijkt uit dit rapport dat eiser behoort tot de niet-Arabische bevolkingsgroep Masalit, die zowel voorkomt in Darfur als in Tsjaad.
12. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2264) volgt dat verweerder, als hij twijfelt over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over zijn gestelde identiteit en nationaliteit, door een taalanalyse te laten verrichten de desbetreffende vreemdeling kan tegemoetkomen in de op hem op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken. Als verweerder een dergelijke taalanalyse aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet hij zich er op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel van vergewissen dat de taalanalyse - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Als de taalanalyse zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, kan de desbetreffende vreemdeling, vanwege de op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last, de bij verweerder gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. 12. Verder volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3243) dat een onderzoek naar de herkomst van een vreemdeling de verantwoordelijkheid is van verweerder en dat die verantwoordelijkheid niet beperkt is tot een taalanalyse. Als een taalanalyse geen uitsluitsel geeft over de herkomst van de vreemdeling, zoals in het geval van eiser, maar verweerder zijn standpunt handhaaft dat een gestelde herkomst ongeloofwaardig is, zal hij moeten motiveren waarop die ongeloofwaardigheid gebaseerd is. In dit verband heeft eiser aangevoerd dat hij behoort tot de bevolkingsgroep Masalit, dat het grootste deel van die bevolkingsgroep woonachtig is in Soedan (Darfur) en dat een relatief klein gedeelte woonachtig is in Tsjaad. Daarbij heeft eiser ook aangegeven dat de verhouding tussen Soedanese Masalit en Masalit uit Oost-Tsjaad 4:1 is zodat de kans dat hij de Soedanese nationaliteit bezit vier keer groter is dan de kans dat hij de nationaliteit van Tsjaad bezit. Voornoemde verklaring van eiser houdt verband met het onderzoek naar zijn herkomst zodat verweerder deze zelfstandig had dienen te beoordelen op geloofwaardigheid, ook al kan uit de taalanalyse zelf niet worden afgeleid uit welke van de twee landen eiser afkomstig is. Verweerder is echter in het bestreden besluit in zijn geheel niet ingegaan op eisers stelling dat de verhouding 4 op 1 is en heeft in het verweerschrift alleen gesteld dat dat onvoldoende is om zijn gestelde herkomst aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee niet deugdelijk gemotiveerd dat de herkomst van eiser niet geloofwaardig is.De conclusie 12. Gelet op het al hetgeen hiervoor is overwogen, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser zijn nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb, dat vereist dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het geconstateerde gebrek, geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of gebruik te maken van de bevoegdheid genoemd in artikel 8:51a van de Awb. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Ook acht de rechtbank het niet opportuun om thans in te gaan op de overige geschilpunten dat aan eiser het voordeel van de twijfel moet worden gegund en dat aan eiser een reguliere verblijfsvergunning moet worden verleend. Verweerder moet namelijk het asielrelaas van eiser nader motiveren met inachtneming van deze uitspraak en de uitkomst hiervan kan van belang kan zijn voor de vraag of aan alle vereisten van artikel 31, zesde lid, van het Vw 2000 is voldaan en of aan eiser een reguliere verblijfsvergunning moet worden verleend. Bij zijn nieuw te nemen besluit zal verweerder dan ook nogmaals expliciet moeten beoordelen of is voldaan aan de vereisten van artikel 31, zesde lid, van het Vw 2000 en dus of aan eiser het voordeel van de twijfel moet worden gegund en of eiser in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
16. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).