ECLI:NL:RBDHA:2019:7333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving van lasten onder dwangsom met betrekking tot omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop en eiseressen, bestaande uit [A], [B] en [C]. De zaak betreft de oplegging van lasten onder dwangsom en de invordering daarvan, gerelateerd aan handhavingsverzoeken van omwonenden met betrekking tot de beeldentuin van buitenplaats [buitenplaats]. De rechtbank heeft de verschillende besluiten van de gemeente beoordeeld, waaronder de besluiten tot handhaving van de ligusterhaag en de rieten schermen, die zonder de vereiste omgevingsvergunning waren aangeplant. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente bevoegd was tot handhaving, omdat er geen concreet zicht op legalisatie bestond. De rechtbank heeft de beroepen van eiseressen ongegrond verklaard, met uitzondering van het beroep dat niet-ontvankelijk werd verklaard voor zover het betrekking had op de last betreffende de hekwerken, aangezien deze inmiddels waren gelegaliseerd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de invordering van de dwangsom terecht was, omdat de opgelegde lasten niet tijdig waren nageleefd. De uitspraak benadrukt de beginselplicht tot handhaving door bestuursorganen en de voorwaarden waaronder handhaving kan worden afgezien.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 18/738, 18/5168, 18/5169 en 19/3921

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2019 in de zaken tussen

[A], [B] en [C] (hierna gezamenlijk te noemen [D]) en [E], te [PLAATS], eiseressen
(gemachtigde: mr. J.H. Hartman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop, verweerder

(gemachtigde: F. Zorn).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[F], [G] en [H], [I] en [K], te [PLAATS], en
[L]en
[M], te [PLAATS], de derde partij.
(gemachtigde: mr. Y.M.G. van den Heerik).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2017 (primair besluit 1) heeft verweerder [A], [B] en [N] (hierna tezamen [D]) gelast om op het perceel nabij [het perceel] te [PLAATS] (het perceel) op verbeurte van een dwangsom binnen zes weken een aantal objecten in het weiland naast de beeldentuin van buitenplaats [buitenplaats] te verwijderen evenals de schermen bevestigd aan het hekwerk in de beeldentuin.
Eiseressen hebben tegen primair besluit 1 bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer SGR 17/5436). Bij uitspraak van 21 september 2017 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 12 december 2017 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer SGR 18/738). De beroepsgronden zijn in een later stadium ingediend.
Bij besluit van 9 november 2017 (primair besluit 2) heeft verweerder eiseressen gelast om binnen 3 weken de hekwerken en het afdak voor houtopslag in de beeldentuin op het perceel te verwijderen op verbeurte van een dwangsom.
Bij uitspraak van 19 december 2017 heeft de voorzieningenrechter een door eiseressen ingediend verzoek om voorlopige voorziening, zaaknummer SGR 17/8066, afgewezen.
Bij besluit van 5 juni 2018 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld (zaaknummer SGR 18/5168). De beroepsgronden zijn in een later stadium ingediend.
Bij besluit van 28 december 2017 (primair besluit 3) heeft verweerder geweigerd de bij primair besluit 2 gestelde begunstigingstermijn te verlengen.
Bij besluit van 29 mei 2018 (bestreden besluit 3) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen bestreden besluit 3 beroep ingesteld (zaaknummer SGR 18/5169). De beroepsgronden zijn in een later stadium ingediend.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De derde partij heeft zijn zienswijze op de ingestelde beroepen gegeven.
Bij besluit van 12 september 2018 heeft verweerder een dwangsom van € 500,- ingevorderd (bestreden besluit 4). Eiseressen hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaarschrift ter behandeling doorgezonden aan deze rechtbank (zaaknummer SGR 19/3921).
Eiseressen en de derde partij hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting in deze zaken heeft plaatsgevonden op 20 juni 2019. De zaken zijn gevoegd behandeld samen met andere procedures van eiseressen en belanghebbende [F]. Namens eiseressen zijn verschenen [E] en [O], bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [P]. Van de derde partij zijn verschenen [F], [M] en [G], bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Belanghebbende [F] heeft op 16 maart 2017, mede namens de overige omwonenden, verzocht handhavend op te treden tegen een recentelijk aangeplante haag langs de oever van [het perceel]. Op 23 maart 2017 heeft [F] verzocht handhavend op te treden tegen aanwezige terrasschermen. Op 3 april 2017 heeft [F] verzocht handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van een houten speeltoestel op de geitenweide en op 4 mei 2017 tegen de aanwezigheid van nieuwe schermen in de beeldentuin.
1.2
Op 9 en 12 december 2016 heeft een aantal omwonenden verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de in de beeldentuin aanwezige afscheiding van betongaas respectievelijk de opslag van (brand)hout. Verweerder heeft deze verzoeken afgewezen bij besluit van 27 februari 2017 en hieraan ten grondslag gelegd dat er op dat moment concreet zicht op legalisatie bestond, indien er een ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning zou worden ingediend, waartoe de bereidheid bestond.
1.3
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “[BESTEMMINGSPLAN]”, dat op 3 november 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van Nieuwkoop en als gevolg van de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1732) op die datum in werking is getreden. Het perceel waarop de beeldentuin zich bevindt, heeft daarin de enkelbestemming “Cultuur en ontspanning”, de dubbelbestemming(en) “Waarde-archeologie” en deels “Waterstaat-waterkering”, de gebiedsaanduidingen “overige zone - landschapstype oeverwallen” en “overige zone - meijegraslanden” en de functieaanduiding “specifieke vorm van cultuur en ontspanning - beeldentuin”.
Zaaknummer SGR 18/738
2.1
Op 22 en 27 mei 2017 hebben toezichthouders van de gemeente naar aanleiding van de onder 1.1 genoemde handhavingsverzoeken controles uitgevoerd op het perceel. Daarbij is geconstateerd dat er in de beeldentuin rietschermen tegen het gaas van het hekwerk zijn vastgebonden en dat in het weiland naast de beeldentuin drie hokken, één klimtoestel voor geiten en een ligusterhaag aanwezig waren.
2.2
Bij brief van 3 mei 2017 heeft verweerder een voornemen tot handhavend optreden verzonden aan [A], [B] en [N]. Hiertegen hebben eiseressen bij brief van 18 mei 2017 zienswijzen ingediend.
2.3
Bij primair besluit 1 heeft verweerder eiseressen gelast om op het perceel de in het weiland naast de beeldentuin aanwezige haag, het speeltoestel voor geiten en dierenhokken te verwijderen evenals de schermen aan het hekwerk in de beeldentuin en wel binnen zes weken na de datum van verzending van dit besluit. Indien niet binnen de gestelde termijn aan de last is voldaan, verbeuren eiseressen een dwangsom van € 2.000,- ineens voor de schermen, € 500,- ineens voor de haag, € 1.000,- ineens voor de dierenhokken en € 500,- ineens voor het speeltoestel.
2.4
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder primair besluit 1 gehandhaafd, conform het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 30 november 2017. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gelet op de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 september 2017, geen grond bestaat voor niet-ontvankelijkverklaring van de verzoeken om handhaving. De ligusterhaag dient volgens verweerder als houtgewas te worden aangemerkt, zodat deze, gelet op de planregels, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemenen bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is aangeplant. Verweerder overweegt niet bereid te zijn medewerking te verlenen aan legalisering en acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig op grond waarvan van handhaving moet worden afgezien.
3. De rechtbank stelt vast, zoals ook ter zitting bevestigd, dat eiseressen uitsluitend opkomen tegen bestreden besluit 1 voor zover dat betrekking heeft op de rieten schermen en de ligusterhaag. Dit betekent dat hetgeen in dat besluit is overwogen met betrekking tot de dierenhokken en het speeltoestel in deze procedure niet aan de orde kan komen, als gevolg waarvan deze lasten in rechte zijn komen vast te staan.
4.1
Eiseressen voeren aan dat de handhavingsverzoeken niet ten grondslag hadden mogen worden gelegd aan bestreden besluit 1, omdat degenen die om handhaving hebben verzocht geen belanghebbenden zijn, aangezien zij geen zicht op de bouwwerken hebben.
4.2
Omtrent hetgeen eiseressen hebben gesteld over de belanghebbendheid van de omwonenden verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van heden in de zaak met procedurenummer SGR 17/6186, waarin is geoordeeld dat alle indieners van de handhavingsverzoeken belanghebbende zijn bij verzoeken tot handhaving die betrekking hebben op de beeldentuin.
De rieten schermen
5.1
Eiseressen betogen dat de rieten schermen, die overigens inmiddels zijn verwijderd, ten dienste stonden van de beeldentuin. Zij verwijzen in dat kader naar het besluit van 25 juli 2017 en naar rechtsoverweging 13.2 van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 september 2017. Verder hebben zij ter zitting opgemerkt dat de schermen dienstig zijn om de in de tuin opgestelde kwetsbare beelden te beschermen. Van strijd met het bestemmingsplan was dan ook geen sprake, zodat verweerder niet bevoegd was om ten aanzien daarvan handhavend op te treden.
5.2
De rechtbank volgt eiseressen niet in hun betoog dat de rietschermen ten dienste staan van de beeldentuin. Naar hun aard dienen dergelijke schermen voornamelijk de privacy. Dat de opgestelde beelden daaraan een noodzakelijke bescherming ontlenen is niet aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het besluit van 25 juli 2017 weliswaar betrekking op de hekwerken maar niet op de daaraan vastgemaakte rieten schermen, nu deze daarin niet worden vermeld. Ook de verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 september 2017 helpt eiseressen niet. Nog daargelaten dat deze een voorlopig karakter heeft, is in de genoemde overweging niet bedoeld op dít punt een rechtsoordeel te geven, maar ten aanzien van de vraag of de schermen zich op het achtererf van de woning bevonden. Aangezien de rietschermen aan te merken zijn als bouwwerk, was daarvoor een omgevingsvergunning vereist. Vaststaat dat deze niet was verleend ten tijde van bestreden besluit 1. Dit betekent dat de rieten schermen zijn opgericht in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Verweerder dan ook bevoegd tot handhaving ten aanzien van de schermen.
De ligusterhaag
6.1
Eiseressen bestrijden dat een ligusterhaag als houtgewas moet worden aangemerkt. Er is daarom geen overtreding van het bestemmingsplan naar hun mening.
6.2
In artikel 6, lid E, ten eerste en onder a, van de planregels -voor zover van belang- is bepaald dat het aanplanten van houtgewas verboden is zonder een schriftelijke vergunning van verweerder.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank is een ligusterhaag een houtvormend gewas, nu de takken daarvan, in elk geval na een jaar, beschikken over een bast en een houten kern. Gelet daarop, is voor het aanplanten daarvan op grond van artikel 6, lid E, van de planregels een aanlegvergunning vereist. Vaststaat dat deze niet was verleend, zodat de aanwezigheid van de haag in strijd was met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo. Verweerder was dan ook bevoegd tot handhaving ten aanzien van de ligusterhaag.
Gezamenlijk
7.1
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2014).
7.2
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:251) is het enkele feit dat verweerder niet bereid is toestemming te verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan in beginsel voldoende voor het oordeel dat geen concreet zicht bestaat op legalisatie.
7.3
Blijkens bestreden besluit 1 is verweerder niet bereid medewerking te verlenen aan een legaliserende omgevingsvergunning. Gelet op de onder 7.2 genoemde vaste rechtspraak, deed zich ten aanzien van de rieten schermen en de ligusterhaag naar het oordeel van de rechtbank geen concreet zicht op legalisatie voor. Eiseressen hebben geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan verweerder van handhaving had dienen af te zien.
8. Dit beroep is dan ook ongegrond.
Zaaknummer SGR 18/5168
9.1
Bij brief van 7 augustus 2017 heeft verweerder eiseressen medegedeeld voornemens te zijn een last onder dwangsom op te leggen. Eiseressen hebben gezamenlijk zienswijzen hiertegen ingediend.
9.2
Op 25 augustus 2017 heeft eiseres Free Heart Vastgoed B.V. een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor “bestaand hekwerk en afdak”. Bij besluit van 27 oktober 2017 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat de vergunningaanvraag niet compleet was vanwege het ontbreken van bouwtekeningen en een situatietekening. Daarnaast was de aanvraag niet binnen de daarvoor gestelde termijn aangevuld.
9.3
Bij primair besluit 2 heeft verweerder eiseressen gelast om binnen drie weken de hekwerken en het afdak voor houtopslag in de beeldentuin te verwijderen, op verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- ineens voor het hekwerk en € 500,- ineens voor het afdak.
Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit controles is gebleken dat er hekwerken aanwezig zijn rondom de beeldentuin, bestaande uit houten palen met betongaas met een hoogte van circa 1,80 meter en dat zich naast de beeldentuin een houten afdak bevindt van ongeveer gelijke hoogte, waaronder op diverse hoogtes hout was opgestapeld.
9.4
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder primair besluit 2 gehandhaafd, conform het advies van de commissie van 29 maart 2018. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisatie, omdat de aanvraag van 25 augustus 2017 bij besluit van 27 oktober 2017 buiten behandeling is gesteld. Op 11 december 2017 is een nieuwe aanvraag ingediend ter legalisering van de bouwwerken, maar ten tijde van bestreden besluit 2 was deze nog niet compleet. In het verweerschrift heeft verweerder overwogen dat voor de hekwerken op 13 maart 2018 vergunning is verleend, maar dat ten tijde van de hoorzitting in bezwaar op 22 februari 2018 nog geen concreet zicht op legalisatie bestond, omdat eiseressen toen nog geen planschadeovereenkomst hadden getekend en er bovendien nog geen toestemming was van de waterbeheerder. Wat betreft het afdak voor houtopslag geeft verweerder te kennen dat dat deel van de aanvraag bij het besluit van 13 maart 2018 is afgewezen, omdat dit deel van de aanvraag in strijd is met artikel 7.3.1 van de planregels en hij niet bereid is om medewerking te verlenen aan legalisering. Anders dan in het besluit van 25 juli 2017 is vermeld, is verweerder daarom thans van mening dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. Van bijzondere omstandigheden die zouden moeten nopen tot het afzien van handhaving is verweerder niet gebleken.
10. Eiseressen voeren aan dat de last bij bestreden besluit 2 ten onrechte niet is aangepast, omdat het hekwerk inmiddels is gelegaliseerd. Aangezien reeds voor het verstrijken van de begunstigingstermijn op 22 december 2018 een ontvankelijke aanvraag was ingediend, was volgens eiseressen sprake van concreet zicht op legalisatie. Verweerder is in bestreden besluit 2 ten onrechte niet ingegaan op de vraag of de overtredingen door een toezichthouder of door de derde partij zijn geconstateerd. Het feit dat het hekwerk er al langere tijd staat en verweerder daarvan op de hoogte was, maar daartegen niet heeft opgetreden, had verweerder ervan moeten weerhouden om handhavend op te treden. Wat betreft het afdak voor houtopslag had het belang van eiseressen bij opslag van het hout in de beeldentuin zwaarder moeten wegen dan het belang bij handhavend optreden. Eiseressen wijzen erop dat verweerder zich in het besluit van 25 juli 2017 nog op het standpunt stelde dat beide bouwwerken ten dienste staan van de beeldentuin en om die reden het verzoek om handhaving toen heeft afgewezen.
Hekwerk
11. De rechtbank is van oordeel dat eiseressen geen procesbelang meer hebben met betrekking tot de last inzake de hekwerken in de beeldentuin, nu daarvoor op 13 maart 2018 een omgevingsvergunning is verleend en eiseressen ten aanzien van deze last geen dwangsommen hebben verbeurd. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is in zoverre niet-ontvankelijk.
Afdak voor houtopslag
12.1
In artikel 7.3.1 van de planregels, voor zover hier van belang, is bepaald dat als gebruik in strijd met de bestemming “cultuur en ontspanning” in ieder geval is het gebruik van gronden voor opslag.
12.2
De rechtbank stelt vast dat door eiseressen niet wordt bestreden dat ten tijde van bestreden besluit 2 een afdak voor houtopslag aanwezig was in de beeldentuin. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de opslag van hout niet past binnen de ter plaatse geldende bestemming, omdat dit niet ten dienste staat van de beeldentuin. Niet valt in te zien dat de beeldentuin op enigerlei wijze profiteert van deze opslag, nu het daarin opgeslagen hout niet wordt aangewend in de beeldentuin, maar als brandhout in buiten de beeldentuin gelegen gebouwen. Ook van de opgeslagen planken en pallets is niet gebleken dat die van enig nut waren voor de beeldentuin. Dit betekent dat dit bouwwerk in strijd komt met artikel 7.3.1 van de planregels, zodat verweerder bevoegd was tot handhavend optreden.
12.3
Zoals onder 7.1 en 7.2 is overwogen, rust op verweerder de beginselplicht tot handhaving en is, als verweerder niet bereid is om medewerking te verlenen aan afwijking van het geldende bestemmingsplan, er geen sprake van concreet zicht op legalisatie.
12.4
Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden. Het feit dat het hekwerk er al enige tijd stond en dat verweerder daar van het hek op de hoogte was, kan geen afbreuk doen aan de beginselplicht tot handhaving en is daarom niet als bijzondere omstandigheid aan te merken. Ook het gegeven dat eiseressen belang hadden bij de overtreding, kan niet als zodanig worden aangemerkt. Tot slot heeft verweerder zich in het besluit van 25 juli 2017 ten onrechte op het standpunt gesteld, dat het afdak voor houtopslag ten dienste zou staan van de beeldentuin, zoals de rechtbank bij uitspraak van heden in de zaak met zaaknummer SGR 17/6186 heeft geoordeeld.
12.5
Verweerder heeft eiseressen dan ook in redelijkheid ten aanzien van het afdak voor houtopslag een last onder dwangsom op kunnen leggen. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Zaaknummer SGR 18/5169
13.1
Bij brief van 18 december 2017 hebben eiseressen verweerder verzocht de bij primair besluit 2 gestelde begunstigingstermijn van drie weken te verlengen.
13.2
Bij primair besluit 3 heeft verweerder dit geweigerd, op de grond dat niet was gebleken van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor eiseressen om aan de lastgeving te voldoen en omdat de begunstigingstermijn inmiddels was verstreken. Bij bestreden besluit 3 heeft verweerder primair besluit 3, conform het advies van de commissie van 14 mei 2018, gehandhaafd.
13.3.
Eiseressen voeren aan dat de begunstigingstermijn ten onrechte niet is verlengd, omdat er sprake was van concreet zicht op legalisatie. Daarnaast stellen eiseressen dat bestreden besluit 3 innerlijk tegenstrijdig is, omdat het advies van de commissie betrekking heeft op de bij primair besluit 2 opgelegde lasten.
13.4
De rechtbank overweegt dat verweerder heeft gesteld dat het beroep buiten de termijn is ingesteld. Daarvan is de rechtbank niet gebleken, nu het pro forma beroepschrift op 17 juli 2018 en dus tijdig per fax is ingediend.
13.5.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak een eenmaal verstreken begunstigingstermijn niet meer kan worden verlengd door het bestuursorgaan, zie de uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3803). In dit geval is de begunstigingstermijn als ordemaatregel door de voorzieningenrechter opgeschort. Hij is weer in werking getreden op 20 december 2017 en geëindigd op 23 december 2017. Ten tijde van primair besluit 3 was verweerder dan ook niet meer bevoegd de termijn te verlengen, aangezien die reeds was verstreken. Gelet hierop komt de rechtbank niet meer toe aan de overigens aangevoerde gronden.
14. Dit beroep is dan ook ongegrond.
Zaaknummer SGR 19/3921
15.1
Bij bestreden besluit 4 heeft verweerder een dwangsom van € 500,- ingevorderd wegens het niet voldoen aan de last met betrekking tot het afdak voor houtopslag. Dit had uiterlijk op 23 december 2017 moeten worden verwijderd. Op 11 januari 2018 is echter geconstateerd dat het afdak voor houtopslag nog aanwezig was, zodat niet tijdig aan de opgelegde last is voldaan en de dwangsom van € 500,- is verbeurd. Van bijzondere omstandigheden die nopen tot het afzien van invordering is verweerder niet gebleken.
15.2.
Eiseressen voeren aan dat verweerder had moeten wachten met het nemen van dit besluit, omdat er nog geen besluit was genomen op hun bezwaren tegen de weigering omgevingsvergunning te verlenen voor het afdak voor houtopslag. Voorts missen eiseressen een rapport over de controle op 11 januari 2018. Bijzondere omstandigheden zijn volgens hen gelegen in de omstandigheid dat het afdak nodig is voor de droge opslag van hout uit de beeldentuin.
15.3
Onbestreden is dat het afdak eerst in december 2018 is verwijderd. Daarmee staat vast dat het bij de controle op 11 januari 2018 nog aanwezig was. Ook bij een controle op 19 juni 2018 wordt geconstateerd door de toezichthouder dat het afdak nog aanwezig is. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de eenmalige dwangsom van € 500,- is verbeurd.
15.4
Een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties worden geëffectueerd en dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan van invordering worden afgezien. De rechtbank stelt in dit verband vast dat in de op 4 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1152) door Staatsraad Advocaat-Generaal mr. P.J. Wattel genomen conclusie onder meer als bijzondere omstandigheden zijn genoemd: (i) aan de last niet voldaan kon worden door overmacht, (ii) het niet (geheel) aan de last voldaan zijn mede aan de overheid ligt, die bijvoorbeeld een onduidelijke last heeft opgelegd, (iii) het bestuursorgaan heeft toegezegd dat (deels) niet zal worden ingevorderd of een beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt, (iv) invordering misbruik van bevoegdheid zou zijn of (v) materieel wel aan de last voldaan is en het bestuursorgaan zich op een procedureel punt(je) excessief formalistisch opstelt.
15.4.
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het nemen van bestreden besluit 4 op 12 september 2018 reeds lang duidelijk was dat verweerder niet genegen was om het afdak te legaliseren. Dat verweerder in een dergelijke situatie gehouden zou zijn om met invordering te wachten tot de beslissing op bezwaar valt niet terug te voeren op de hierboven genoemde voorbeelden van bijzondere omstandigheden. Ook het overigens naar voren gebrachte kan naar het oordeel van de rechtbank niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom terecht besloten om een bedrag van € 500,- van eiseressen in te vorderen.
15.5
Dit beroep is dan ook ongegrond.
Alle zaken
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 18/5168 niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de last betreffende de hekwerken;
- verklaart dit beroep voor het overige ongegrond;
- verklaart de overige beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.