ECLI:NL:RBDHA:2020:11896
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Griekenland
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 september 2020, is de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser, die sinds 5 februari 2019 internationale bescherming geniet in Griekenland, een zodanige band met dat land heeft dat het redelijk is om hem daarheen terug te sturen. Eiser heeft zijn standpunt dat de staatssecretaris in verband met de vergewisplicht had moeten nagaan of Duitsland of Griekenland verantwoordelijk was voor zijn bescherming, ingetrokken, waardoor het duidelijk is dat Griekenland de verantwoordelijke lidstaat is.
Eiser betoogt dat zijn aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij bij terugkeer naar Griekenland een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. Hij verwijst naar recente rapporten die de verslechterde situatie voor statushouders in Griekenland beschrijven. De rechtbank stelt echter vast dat de situatie voor statushouders in Griekenland niet zodanig slecht is dat er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Griekenland in een situatie van materiële deprivatie terecht zal komen.
De rechtbank wijst erop dat van eiser mag worden verwacht dat hij zelf pogingen doet om in Griekenland de rechten die voortvloeien uit zijn status te effectueren. Aangezien eiser dit nog niet heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris op goede gronden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uitgegaan. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.