ECLI:NL:RBDHA:2020:12553
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: beoordeling van kwetsbaarheid en zorgvoorzieningen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 24 november 2020, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd de zaak behandeld.
De rechtbank overwoog dat de verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren en dat het aan de eiser was om aan te tonen dat hij als bijzonder kwetsbaar moest worden aangemerkt. De eiser voerde aan dat zijn echtgenote, die hoogzwanger is en bescherming geniet in Italië, zijn kwetsbaarheid vergrootte. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat de echtgenote van de eiser een asielstatus in Italië heeft en dat de eiser eerder een procedure had doorlopen waarin zijn rechtspositie was vastgesteld.
De rechtbank concludeerde dat de eiser niet als bijzonder kwetsbaar kon worden aangemerkt en dat de Staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en kan worden aangemerkt als een bevestiging van de toepassing van de Dublinverordening in asielprocedures.