ECLI:NL:RBDHA:2020:12604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
AWB-19_6993
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis asiel van Chinese moeder en dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Chinese vrouw die in India verblijft, had samen met haar minderjarige dochter een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat eiseres haar identiteit niet kon aantonen met officiële documenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiseres en haar referent ongeloofwaardig waren en dat er geen substantieel indicatief bewijs was om haar identiteit en de gezinsband met de referent aan te tonen. Eiseres had geen originele identificerende documenten overgelegd en de documenten die zij wel had, werden door de verweerder niet als substantieel indicatief bewijs erkend. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet alleen was gebaseerd op het ontbreken van bewijsnood, maar dat er ook een individuele beoordeling van alle relevante elementen had plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/6993
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [#]
en haar minderjarige dochter:
[dochter]
V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F.M. Holwerda),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Boerse, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel ten behoeve van eiseres en haar kind afgewezen.
Bij besluit van 14 februari 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2019 [1] (de eerdere uitspraak) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres gegrond verklaard en het besluit van 14 februari 2019 vernietigd.
Bij besluit van 21 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres (opnieuw) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 27 maart 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2020, nadat de zitting van 10 april 2020 vanwege het coronavirus geen doorgang kon vinden. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam] .

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres is geboren op [geboortedatum] , en beschikt over de Chinese nationaliteit. Eiseres verblijft in India. Haar dochter is geboren op [geboortedatum] en verblijft in Tibet, bij de ouders van eiseres. Eiseres wil met haar dochter bij referent wonen. Verweerder heeft aan [naam] , referent, op 23 februari 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Op 8 mei 2017 heeft referent ten behoeve van eiseres en haar minderjarige kind een mvv-aanvraag in het kader van nareis asiel ingediend. Op 7 februari 2019 is eiseres een identificerend gehoor afgenomen op de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in New Delhi.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond met officiële documenten. De indicatieve bewijzen van haar identiteit acht verweerder onvoldoende substantieel. Ook verkeert eiseres niet in bewijsnood. Verweerder acht de verklaringen van eiseres en referent ten aanzien van de gestelde reden voor het niet meer beschikken over haar Chinese identiteitskaart ongeloofwaardig. Omdat de identiteit van eiseres niet kan worden vastgesteld, wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de familieband tussen eiseres en referent.
Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat zelfs indien de identiteit van eiseres kan worden aangetoond, eiseres de gestelde feitelijke gezinsband voorafgaand aan de inreis van referent niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft geen officiële documenten overgelegd, en er is geen sprake van substantiële indicatieve documenten. Verweerder is van mening dat eiseres niet in bewijsnood verkeert gelet op de wisselende en ongeloofwaardige verklaringen die over de hukou (een gezinsregistratieboekje) zijn afgelegd.
2.1
De aanvraag ten behoeve van [dochter] heeft verweerder afgewezen omdat de identiteit van de in het buitenland verblijvende moeder reeds niet is aangetoond en aannemelijk gemaakt.
Het geschil
3. In de eerdere uitspraak heeft de rechtbank als volgt geoordeeld:
6.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit deze aanvraag niet heeft afgewezen op de grond dat eiseres dan wel referent de op hen rustende samenwerkingsverplichting overduidelijk niet zijn nagekomen of op de grond dat sprake is van een frauduleus verzoek om gezinshereniging zoals bedoeld in punt 67 van het arrest. In het verweerschrift heeft verweerder evenmin een dergelijk standpunt ingenomen. Gelet hierop kunnen het ontbreken van officiële bewijsstukken waaruit identiteit en de familierechtelijke relatie blijkt en het eventuele gebrek aan plausibiliteit van de daarover gegeven uitleg, enkel worden aangemerkt als elementen waarmee door verweerder rekening moet worden gehouden bij de individuele beoordeling van alle relevante elementen van het geval. Verweerder heeft dit bij zijn beoordeling onvoldoende als uitgangpunt genomen. De rechtbank constateert dat verweerder in de door eiseres afgelegde verklaringen en overgelegde documenten aanleiding heeft gezien om in bezwaar een aanvullend onderzoek te doen in de vorm van een identificerend gehoor op 7 februari 2019, waarin eiseres uitgebreid bevraagd is over haar identiteit, maar ook over haar familieband. Onbetwist is dat eiseres en referent daarover gelijkluidend hebben verklaard. Uit de motivering van het bestreden besluit en het verweerschrift blijkt echter niet dat verweerder de resultaten van dit onderzoek heeft betrokken bij de beoordeling of eiseres haar identiteit en familieband aannemelijk heeft gemaakt.
6.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder, in het licht van het hiervoor genoemde beleid en de overwegingen van het arrest van het Hof [2] , de door eiseres overgelegde documenten en de verklaringen die zij heeft gegeven, onvoldoende bij de beoordeling heeft betrokken. Daar komt bij dat eiseres zich gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de registratiekaart van de Welfare Society en de verklaring van die organisatie als substantiële indicatieve documenten zijn aan te merken en dat die gegevens voor verweerder verifieerbaar zijn. Verweerder heeft dit standpunt in beroep onvoldoende weerlegd en was ook niet ter zitting aanwezig om daarop te reageren. Voorts heeft eiseres gesteld dat de door verweerder aanhaalde uitspraken in het verweerschrift met betrekking tot de registratiekaart van de Welfare society in haar zaak niet opgaan, omdat in die zaken sprake was van tegenstrijdige verklaringen. Ook deze stelling van eiseres is door verweerder niet gemotiveerd weerlegd. De rechtbank verwijst hiertoe tevens naar de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1639) onder 6.2, waaruit blijkt dat verweerder documenten van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) en documenten van derde landen beschouwt als documenten die kunnen dienen als onderbouwing van de gestelde identiteit. Dit zijn documenten die ook niet zijn afgegeven door de autoriteiten. Gelet hierop merkt de rechtbank de motivering van verweerder dat de registratiekaart van de Welfare society niet kan worden aangemerkt als substantieel indicatief bewijs van de identiteit van eiseres, omdat aan de afgifte daarvan geen Chinees brondocument ten grondslag ligt en deze wordt afgegeven op eigen verklaring, niet aan als een deugdelijke motivering.
3.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat de uitspraak van de rechtbank van 5 augustus 2019 niet in lijn is met de uitspraken van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) van onder andere 16 mei 2018 [3] inzake de vaste gedragslijn met betrekking tot de vaststelling van identiteit, bewijsnood en indicatieve documenten.
3.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder in soortgelijke zaken in hoger beroep is gegaan, echter niet tegen de eerdere uitspraak van 5 augustus 2019. Daarmee staat dat oordeel in rechte vast.
Zoals opgedragen door de rechtbank heeft verweerder een nieuw besluit genomen waarin de door eiseres overgelegde documenten opnieuw zijn betrokken, evenals het door eiseres afgelegde identificerende gehoor en het asielgehoor van referent. Verweerder heeft dit besluit uitgebreider gemotiveerd. De rechtbank zal beoordelen of de motivering van het thans bestreden besluit met inachtneming van de uitspraak in overeenstemming is met het arrest van het Hof en verweerders vaste gedragslijn in nareiszaken.
Standpunt eiseres
4. Eiseres stelt dat zij in bewijsnood verkeert. Haar Chinese identiteitskaart is ingenomen tijdens een politie-inval. Verweerder acht het asielrelaas van referent ten aanzien van de verspreiding van dvd’s ten onrechte niet geloofwaardig, en daarmee ook het relaas over de politie-inval en de inbeslagname van de identiteitskaart van eiseres. Eiseres en referent hebben hierover echter gelijkluidend verklaard, en eiseres was, in tegenstelling tot referent, aanwezig bij de politie-inval. Verweerder diende de gebeurtenissen die volgden op het verspreiden van de dvd’s op hun eigen merites te beoordelen, hetgeen niet is gebeurd. Haar verklaring voor het ontbreken van de identiteitskaart is plausibel. De motivering van verweerders standpunt ten aanzien van het ontbreken van haar Chinese identiteitskaart is een letterlijke herhaling van het eerder vernietigde besluit. Daarmee gaat verweerder voorbij aan de uitspraak van de rechtbank, aldus eiseres. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de motivering van verweerder ten aanzien van de identiteitskaart afgegeven door de Welfare Society ondeugdelijk is. Verweerder is niet in hoger beroep gegaan tegen de eerdere uitspraak en daarmee staat dit oordeel vast. Verweerder kan volgens eiseres niet opnieuw het document terzijde schuiven als niet-substantieel indicatief bewijs van de identiteit omdat aan de afgifte geen Chinees brondocument ten grondslag ligt en het niet is afgegeven door de Chinese autoriteiten. De uitspraken waar verweerder naar verwijst zien niet op gelijke gevallen.
Ook heeft verweerder geen nader onderzoek gedaan naar de registratiekaart en de verklaring van de Welfare Society van 18 oktober 2017. Ze zijn niet geverifieerd bij de Welfare Society, en ook heeft verweerder de status van deze organisatie niet onderzocht en niet onderbouwd waarom deze organisatie niet als objectieve bron aangemerkt kan worden. De documenten van de Welfare Society zijn ten onrechte niet beoordeeld in samenhang met de gegevens die zijn verstrekt in het identificerende interview. Nu alle informatie die door eiseres tijdens dit interview is vertrekt onbetwist gelijkluidend is aan de informatie die door referent is verstrekt, had verweerder moeten concluderen dat eiseres met de verklaringen en de overgelegde documenten haar identiteit en familieband voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij op traditionele wijze is gehuwd met referent. Daarom is er geen huwelijksakte, maar is zij ingeschreven in het hukou boekje van referent en zijn familie. Eiseres beschikt niet over dit boekje omdat de familie van referent dit boekje nodig heeft. Hij kan niet in contact komen met zijn familie en hen verzoeken een kopie te maken zonder hen in gevaar te brengen. Daarom kunnen zij hiervan geen kopie overleggen. Verweerder houdt onvoldoende rekening met de plausibele verklaringen van eiseres en referent bij de beoordeling van het ontbreken van officiële documenten, zoals gelet op het arrest E. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 13 maart 2019 wel zou moeten, aldus eiseres.
Beoordeling rechtbank
5. Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiseres ook in beroep geen originele identificerende documenten heeft overgelegd. Beoordeeld dient te worden of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in bewijsnood verkeert, en dat de documenten die zij wel heeft overgelegd niet kunnen worden aangemerkt als documenten die substantieel indicatieve bewijzen voor haar identiteit en de gezinsband tussen eiseres en referent.
5.1
Uit de motivering van het thans bestreden besluit blijkt, anders dan eiseres stelt, dat verweerder de resultaten van het identificerend onderzoek heeft betrokken bij het vaststellen van bewijsnood, maar hier niet de waarde aan hecht die eiseres doet. Dit omdat verweerder de afgelegde verklaringen niet geloofwaardig acht, ook al zijn ze gelijkluidend aan de verklaringen van referent. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank thans voldoende en uitgebreider gemotiveerd waarom het asielrelaas van referent ten aanzien van het kopiëren en het verspreiden van de dvd’s en de politie-inval in het huis van zijn familie ongeloofwaardig is bevonden. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de aanleiding van de inbeslagname van de identiteitskaart niet geloofwaardig is. Zo heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen bewijsmiddelen zijn overgelegd die het asielrelaas van referent en de gestelde problemen kunnen onderbouwen of ondersteunen. Daarnaast heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de motivering in het bestreden besluit, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de inval en de huiszoeking door de politie ongeloofwaardig is. Verweerder heeft hiertoe de verklaringen van referent uit het nader gehoor van 10 september 2016 ten grondslag kunnen leggen. Zo verklaarde referent dat hij na afloop van het uitdelen van de DVD’s naar een vriend ging en dat hij daar vier politiewagens naar zijn huis zag rijden. Voorts verklaarde referent dat 20 agenten naar hem hebben gezocht in zijn huis en een uur nodig hadden om het huis te doorzoeken. Verweerder heeft het opmerkelijk kunnen achten dat zoveel tijd nodig was voor het doorzoeken van een woning en dat de politie niet in de buurt is gaan zoeken. Als verklaring voor het niet vragen bij de buren stelde referent dat het de pakkans zou vergroten en de politie dan stil weer weg zou kunnen gaan. Referent heeft echter ook verklaard dat de voorste politieauto een sirene voerde en er 20 agenten aanwezig waren, zodat het niet logisch is dat de politie stil kon vertrekken. Verweerder heeft deze verklaringen vaag kunnen achten en kunnen stellen dat deze enkel zijn gebaseerd op vermoedens. Verweerder heeft de gestelde politie inval daarom vaag en ongerijmd en derhalve niet geloofwaardig kunnen achten. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht kunnen stellen dat hoewel referent en eiseres gelijkluidend hebben verklaard over de aanleiding van de inbeslagname van de identiteitskaart dit niet maakt dat deze verklaringen daarom geloofwaardig kunnen worden geacht.
Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht gewezen op het Thematisch Ambtsbericht ‘Tibetanen in China 2016’ waarin is vermeld dat de Chinese autoriteiten in het algemeen inbeslaggenomen identiteitskaarten teruggeven, zelfs bij de vrijlating van ex-gedetineerden, zodat de enkele ontkenning dat eiseres haar identiteitskaart niet terug heeft gekregen niet volstaat. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd waarom in dit geval geen sprake is van bewijsnood.
5.2
Voorts heeft verweerder zich inderdaad opnieuw op het standpunt gesteld dat de (kopieën) van de documenten van de Welfare Society niet kunnen worden aangemerkt als substantiële indicatieve documenten omdat aan de afgifte geen Chinees brondocument ten grondslag ligt en het niet is afgegeven door de Chinese autoriteiten. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder dit nader onderbouwd met een verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2020 [4] . Hierin heeft de Afdeling geoordeeld dat (UNHCR) documenten die zijn opgesteld die niet zijn gebaseerd op een officieel brondocument, maar op eigen verklaringen niet hoeft aan te merken als substantieel indicatief bewijs van identiteit. De rechtbank acht deze stelling thans daarom voldoende gemotiveerd onderbouwd.
Conclusie
6. Gelet op de ongeloofwaardige verklaringen van (referent en) eiseres en het ontbreken van substantieel indicatief bewijs van haar identiteit is de rechtbank thans van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de afwijzing van de aanvraag niet enkel en alleen steunt op de constatering dat geen sprake is van bewijsnood, maar daaraan is tevens een individuele beoordeling van alle relevante elementen vooraf gegaan, waarbij rekening is gehouden met andere bewijzen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij reeds omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen officiële identiteitsdocumenten over kan leggen en ook geen substantieel bewijs van haar identiteit in de vorm van onofficiële documenten heeft overgelegd, niet toekomt aan de beoordeling van de gestelde familierelatie tussen eiseres en referent. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen nadere bespreking.
Hoorplicht
7. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de hoorplicht is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.AWB 19/1923, niet gepubliceerd
2.Het arrest E. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 13 maart 2019, vindplaats: ECLI:EU:C:2019:192
3.Vindplaats: ECLI:NL:RVS:2018:1508
4.Vindplaats: ECLI:NL:RVS:2020:756