ECLI:NL:RBDHA:2020:12928

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/2807
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf en vrijstelling van leges voor Eritrese nationaliteit

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit meerdere Eritrese nationaliteiten, beroep ingesteld tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) buiten behandeling te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet in staat zijn om de verschuldigde leges te betalen en dat zij recht hebben op vrijstelling van deze kosten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de eisers niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand en dat de eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen lening kunnen krijgen om de leges te voldoen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de aanvraag van de referent om verlening van een mvv opnieuw in behandeling moet worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die zijn vastgesteld op € 1575,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/2807
[V-nummers]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] , eiser,

[eiseres 1] ,

geboren op [geboortedatum 2] 1964, eiseres,

[eiser 2] ,

geboren op [geboortedatum 3] 2001, eiser,

[eiser 3] ,

geboren op [geboortedatum 4] 2005, eiser,

[eiseres 2] ,

geboren op [geboortedatum 5] 2009, eiseres,
gezamenlijk te noemen: eisers, allen van Eritrese nationaliteit,
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “verblijf als familie- of gezinslid” buiten behandeling gesteld. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 maart 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 3 april 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 oktober 2020. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen B. Habte Esalas, tolk in de taal Tigrinya. Verder was ter zitting aanwezig de heer [naam] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eisers hebben verzocht om vrijgesteld te worden van de verplichting tot het betalen van griffierecht vanwege betalingsonmacht. De rechtbank stelt op basis van de bij het verzoek overgelegde eigen verklaring omtrent de afwezigheid van vermogen en inkomen vast dat eisers aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.
Ten aanzien van het beroep
Feiten en omstandigheden
2. Op 13 oktober 2016 heeft [naam] (referent) een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel “nareis”. Ten tijde van de indiening van deze mvv-aanvraag was referent minderjarig. Verweerder heeft deze aanvraag ingewilligd op 28 november 2017. Echter konden de mvv’s niet worden afgehaald omdat eisers tweemaal niet konden uitreizen uit Eritrea. Vervolgens heeft referent op 13 september 2018 en 17 december 2018 een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel “Verblijf als familie- of gezinslid”. Referent heeft daarbij verzocht om te worden vrijgesteld van de verschuldigde leges.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft de aanvraag van eisers niet in behandeling genomen, omdat referent geen leges heeft betaald en hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het legesvereiste. Referent heeft op 3 maart 2019 een verzoek ingediend tot vrijstelling leges. Verweerder heeft bij brief van 15 maart 2019 verzocht om dit verzoek compleet te maken middels het overdragen van bewijsstukken. Referent heeft vervolgens geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat hij geen aanspraak kan maken op bijzondere bijstand. Het is aan referent om aan te tonen dat hij de leges niet kan voldoen dan wel om aan te tonen dat derden, waaraan de referent gerelateerd is, niet in staat of niet bereid zijn om de referent een financiële bijdrage te leveren of om referent een lening te verstrekken. Bij brief van
16 april 2019 is aan referent kenbaar gemaakt dat zijn verzoek tot vrijstelling van het betalen van de leges is afgewezen en heeft referent nogmaals twee weken de tijd gekregen om de leges te voldoen. Referent heeft dit nagelaten. Gelet op artikel 2n, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) zijn eisers hun aanvragen voor een mvv terecht en conform het geldende recht buiten behandeling gesteld.
Standpunt eisers
4. Eisers hebben in beroep het volgende aangevoerd. De reguliere weg voor het verkrijgen van een verblijfstatus is de enige weg die nog open is. Eisers hebben de door verweerder verzochte stukken overgelegd en voldoende aangetoond dat wordt voldaan de vrijstelling van het griffierecht. Voorts volgen eisers verweerder zijn redenering niet dat referent bewijs had moeten overleggen van een aanvraag om bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand is immers geld van de Nederlandse overheid. In het licht van de jurisprudentie van het HvJEU [1] en het EHRM [2] kan niet worden beredeneerd dat het van evenwichtige besluitvorming getuigt als vluchtelingen die met hun gezinsleden willen herenigen kunnen worden afgewezen vanwege het niet betalen van leges met Nederlands overheidsgeld. Verder weet verweerder dat gemeenten leges voor aanvragen gezinshereniging niet zien als bijzondere kosten van het bestaan en dat gemeente dergelijke leges kosten niet vergoeden. Verder is de tegenwerping van verweerder dat referent niet bij andere instanties heeft gepoogd een lening of gift te verkrijgen zeer vaag. Eiseres mogen dan ook niet worden verplicht om een aanvraag te doen die zo goed als kansloos is. Daarbij geeft het besluit geen uitvoering aan Richtlijn 2003/86/EG (de Richtlijn). Zodoende is sprake van strijd met het EU [3] -recht. Eisers stellen dat uit de uitspraak van 27 december 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [4] blijkt dat als een vluchteling niet in aanmerking komt voor een nareisprocedure, in de reguliere procedure de Richtlijn dient te worden gewaarborgd. Daarbij heeft de Afdeling de verplichting tot het betalen van leges expliciet genoemd.
Beoordelingskader
5.1.
In artikel 2n, eerste lid aanhef en onder d van de Vw is bepaald dat in afwijking van artikel 4:5, eerste en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht verweerder een aanvraag om een mvv dan wel een terugkeervisum buiten behandeling kan laten zonder de aanvrager in de gelegenheid te hebben gesteld de aanvraag aan te vullen indien de ter afdoening van de aanvraag verschuldigde leges niet zijn betaald.
5.2.
Op grond van paragraaf B1/8.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 beschouwt verweerder als bewijsstukken dat de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag onvermogend is om leges te betalen een inkomensverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) ten behoeve van de referent en bewijsstukken die aannemelijk maken dat de vreemdeling en de referent op korte termijn niet in het bezit zullen komen van geld waarmee de leges kunnen worden betaald. Hierbij moet de vreemdeling ook aannemelijk maken dat de vreemdeling en de referent geen beroep kunnen doen op familieleden of andere in aanmerking komende derden.
Oordeel rechtbank
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder terecht eisers geen vrijstelling heeft gegeven van de legesverplichting en hun aanvragen buiten behandeling mocht stellen. De leges bedraagt per aanvraag €240,- (in totaal €1200,-). Niet in geschil is dat eisers bij hun aanvraag geen leges hebben betaald. In de brief van 15 maart 2019 heeft verweerder uitgelegd wat referent moest overleggen om vrijstelling van het legesvereiste te krijgen. De rechtbank verwijst naar twee uitspraken van de Afdeling van 24 december 2013 [5] waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat het beleid van verweerder inzake de vrijstelling van leges niet onredelijk is.
7. Referent heeft op 25 april 2019 en 21 maart 2019 bij brief gereageerd. Referent heeft hierbij een viertal bewijsstukken overgelegd en aangevoerd dat hij niet beschikt over voldoende middelen om de leges te voldoen en dat dit een onevenredig groot bedrag is. De overgelegde bewijsmiddelen bestaan uit:
- een brief van Vluchtelingenwerk Nederland;
- een brief van Nidos;
- een inkomensverklaring van de RvR;
- en een handgeschreven brief van een kennis die stelt dat hij niet in staat is de leges te betalen voor referent.
Uit de brieven Vluchtelingenwerk Nederland en Nidos blijkt dat referent niet in aanmerking komt voor vergoeding van de leges kosten via deze instanties. Uit de inkomensverklaring van de RvR blijkt dat referent € 487,75,- per maand krijgt. Verweerder werpt eisers tegen dat referent geen bewijsstuk heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij geen aanspraak kan maken op bijzondere bijstand.
8. De rechtbank merkt allereerst op dat uit het voornoemde beleid niet volgt dat referent een bewijsstuk moet overleggen waaruit blijkt dat hij geen aanspraak kan maken op bijzondere bijstand. Verder is de rechtbank van oordeel dat referent voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand, het gaat immers om de aanvragen van eisers. De rechtbank verwijst naar twee uitspraken van de rechtbanken Limburg en Arnhem waaruit blijkt dat referent geen rechthebbende is voor bijzondere bijstand in het licht van de WWB [6] . [7] Daarbij is de rechtbank van oordeel dat referent voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen lening kan krijgen om de leges te voldoen en hij tevens niet kan rekenen op giften van derden. Referent heeft een verklaring overgelegd van een vriend die verklaart hem dat geld niet te kunnen lenen of geven. Referent heeft geen familie in Nederland, was ten tijde van de besluitvorming net 18 jaar en schoolgaand zodat het aannemelijk is dat hij niet kan rekenen op zulke hoge giften of leningen van derden.
Conclusie
9. De conclusie is dat verweerder eisers had moeten vrijstellen van de verschuldigde leges. Het beroep is gegrond. Om die reden behoeven de overige gronden van eisers geen nadere beoordeling. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Daarbij vernietigt de rechtbank het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en bepaalt dat verweerder de aanvraag van referent om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel: verblijf als familie- of gezinslid in behandeling neemt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,-, met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel: verblijf als familie- of gezinslid in behandeling neemt;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.J.M. Schilder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie.
2.Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
3.Europese Unie.
6.Wet Werk en Bijstand.
7.Zie onder andere de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 april 2006, ECLI:NL:RBARN:2006:1010.