ECLI:NL:RBDHA:2020:14658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
NL19.24804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een alleenstaande moeder, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien eiseres daar eerder een aanvraag had ingediend. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 5 november 2019 werd toegewezen. De voorzieningenrechter bepaalde dat eiseres niet mocht worden overgedragen aan Italië totdat op haar beroep was beslist.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de ontwikkelingen sinds de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter in aanmerking genomen, waaronder uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) die relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft aangevoerd dat zij en haar minderjarige zoon bijzonder kwetsbare personen zijn en dat er geen individuele garanties zijn gevraagd aan Italië, wat zou kunnen leiden tot een schending van hun rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ABRvS in eerdere uitspraken heeft vastgesteld dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er geen reëel risico is op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft het verzoek van eiseres om verdere aanhouding van de beroepszaak afgewezen en geoordeeld dat de omstandigheden van eiseres niet zodanig bijzonder zijn dat de Staatssecretaris een uitzondering had moeten maken op de Dublinverordening. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL19.24804
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres, V-nummer: [V-nummer] mede namens haar minderjarige zoon:
[minderjarige zoon], V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.P. Kallenbach).
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verder heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In de uitspraak van 5 november 20191 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat eiseres niet mag worden overgedragen aan Italië totdat op haar beroep is beslist. De beroepsprocedure is tot nader orde aangehouden.
Op 8 april 2020 en 5 augustus 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) uitspraken gedaan2 die van belang zijn voor deze beroepsprocedure.
Op 16 oktober 2020 en 21 oktober 2020 hebben partijen gereageerd op de uitspraken van de ABRvS en wat dit betekent voor de beroepsprocedure.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

1.ECLI:NL:RBMNE:2019:5250.

2 Uitspraken van 8 april 2020: ECLI:NL:RVS:2020:986, ECLI:NL:RVS:2020:987; Uitspraken van 5 augustus 2020: ECLI:NL:RVS:2020:1848, ECLI:NL:RVS:2020:1849 en ECLI:NL:RVS:2020:1850.
Overwegingen
Inleiding
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiseres daar eerder een asielaanvraag heeft ingediend.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van eiseres om haar beroepszaak aan te houden op 5 november 2019 toegewezen. Daaraan is onder meer ten grondslag gelegd dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een aantal interim measures heeft getroffen in zaken waarbij sprake is van bijzonder kwetsbare vreemdelingen. De vraag is of de bijzonder kwetsbare vreemdelingen op grond van de Dublinverordening zonder individuele garanties aan Italië kunnen worden overgedragen. Omdat eiseres ook als bijzondere kwetsbaar moet worden aangemerkt, is de gevraagde voorlopige voorziening getroffen. De rechtbank heeft daarbij besloten om het onderzoek in de beroepszaak aan te houden tot er meer duidelijkheid is over de weging van de antwoorden van de Nederlandse overheid door het EHRM.
Aanhouding
3. Eiseres verzoekt allereerst om verdere aanhouding van haar beroepszaak. Het EHRM heeft in de zaken waarin de interim measures zijn getroffen nog geen inhoudelijke uitspraak gedaan, zodat nog steeds niet bekend is hoe de antwoorden van de Nederlandse overheid door het EHRM worden gewogen en dit was voor de rechtbank de reden voor aanhouding. Het oordeel van het EHRM is leidend en bepalend voor de uitleg en toepassing van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en niet die van de nationale hoogste bestuursrechter. De uitspraken van de ABRvS zijn dan ook niet relevant in dit kader. De gemachtigde van eiseres voert aan dat de rechtbank niet terug mag komen op de processuele beslissing van 5 november 2019. Dit te meer omdat zij deze beslissing ook heeft gecommuniceerd aan eiseres.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om de beroepszaak nog langer aan te houden. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat er meerdere ontwikkelingen hebben plaatsgevonden sinds de uitspraak van 5 november 2019 die reden geven om de zaak na aanhouding weer voort te zetten. De stelling van eiseres dat de rechtbank niet mag terug komen op de beslissing tot aanhouding, omdat het EHRM nog geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de zaken waarin de interim measures zijn getroffen, volgt de rechtbank niet. Er kunnen zich altijd ontwikkelingen voordoen, waarop niet kan worden geanticipeerd, maar die wel betekenis hebben voor de afdoening van de zaak. Deze ontwikkelingen doen zich hier voor in de vorm van de uitspraken van de ABRvS en de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten, zoals die hierna zullen worden besproken. Dit betekent meteen dat eiseres er niet op mocht vertrouwen dat de aanhouding zou voortduren totdat het EHRM uitspraak zou hebben gedaan. De rechtbank wijst het verzoek om de beroepszaak nog langer aan te houden af.
Inhoudelijke beoordeling
5. Eiseres voert verder aan dat zij en haar zoontje bijzonder kwetsbare personen zijn in de zin van het arrest Tarakhel. Verweerder heeft ten onrechte aan Italië geen individuele garanties gevraagd, waardoor overdracht van eiseres en haar zoon mogelijk in strijd is met
artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiseres wijst in dit verband op interim measures die door het EHRM zijn getroffen in vergelijkbare zaken, en op het feit dat enkele interim measures zijn verlengd.
Verder volgt volgens eiseres uit de uitspraken van rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s- Hertogenbosch, van 10 oktober 20193 en 29 april 20204 dat de ABRvS in haar uitspraken niet heeft getoetst of wordt voldaan aan de waarborgen die het EHRM in het arrest Tarakhel stelt voor de overdracht van een gezin met minderjarige kinderen Italië - zeker ook nu in het licht van de pandemie en de (opvang)maatregelen die naar aanleiding van deze pandemie worden getroffen in Italië.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst daarbij naar de hiervoor genoemde uitspraken van de ABRvS. De ABRvS heeft dit recent nog weer bevestigd.5 Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan. Eiseres is hier niet in geslaagd.
7. De ABRvS heeft in de uitspraken van 8 april 2020 overwogen dat ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen het niet aannemelijk is dat sprake is van zo’n structurele verslechtering in de opvangomstandigheden dat Dublinclaimanten in Italië een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De ABRvS verwijst daarbij allereerst naar de in de circular letter van 8 januari 2019 opgenomen garanties, maar betrekt in haar oordeel ook de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op de vragen van het EHRM in de zaak F.O. tegen Nederland6. De Italiaanse autoriteiten hebben in de antwoorden bevestigd dat alle onder de Dublinverordening aan hen overgedragen families met minderjarige kinderen opvang hebben gekregen in het door hen beschreven systeem. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet dat de ABRvS in deze uitspraken niet heeft getoetst of wordt voldaan aan de waarborgen die het EHRM stelt in het arrest Tarakhel voor de overdracht van een gezin met minderjarige kinderen aan Italië. Verweerder mag er dus ook in het geval van eiseres, als alleenstaande moeder met een jong kind, vanuit gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen na zal komen en voor passende zorg en opvang zal zorgen.
8. De ABRvS heeft in de uitspraken van 8 april 2020 verder geoordeeld dat de oplegging van de interim measures door het EHRM niet betekent dat de vreemdeling in Italië geen adequate opvang zal krijgen en dat de vreemdeling bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De ABRvS overweegt dat het EHRM niet heeft toegelicht waarom het deze interim measures heeft opgelegd. Daar kan dus niet zonder meer uit worden afgeleid of deze betekenis heeft voor andere vreemdelingen en, zo ja, welke betekenis dit zou kunnen zijn. Dit oordeel heeft de ABRvS herhaald in de uitspraken van 5 augustus 2020 en 15 oktober 20207. Over de door eiseres aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingslocatie ’s-Hertogenbosch, overweegt de rechtbank dat deze uitspraak niet bindend is en dus ook niet tot een ander oordeel kan leiden.

3.ECLI:NL:RBDHA:2019:10610.

5 Zie de uitspraak van 15 oktober 2020: ECLI:NL:RVS:2020:2449.
6 In de zaak F.O. tegen Nederland, van 16 september 2019, no. 48125/19 (gepubliceerd op Vluchtweb).
7 Uitspraak van 15 oktober 2020: ECLI:NL:RVS:2020:2449.
9. Eiseres heeft verder niet onderbouwd dat de zorg en opvang in Italië niet meer adequaat zouden zijn door de gevolgen van het coronavirus. Het is niet gebleken dat de uitbraak van het coronavirus in Italië zo nijpend is (en anders dan in Nederland) dat eiseres niet kan worden overgedragen aan Italië. Mocht dit wel het geval zijn (of worden), is het zo dat de ABRvS heeft geoordeeld dat de uitbraak van het coronavirus een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is8. Het maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eiseres in beginsel alsnog kan worden overgedragen.
10. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiseres geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. Daarbij benadrukt de rechtbank nogmaals dat verweerder erop mag vertrouwen dat Italië voldoende zorg en opvang zal bieden aan eiseres en haar kind. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
8 Zie de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:N:RVS:2020:1032.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
19 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. B. Fijnheer T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.