ECLI:NL:RBDHA:2020:14658
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een alleenstaande moeder, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien eiseres daar eerder een aanvraag had ingediend. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 5 november 2019 werd toegewezen. De voorzieningenrechter bepaalde dat eiseres niet mocht worden overgedragen aan Italië totdat op haar beroep was beslist.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de ontwikkelingen sinds de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter in aanmerking genomen, waaronder uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) die relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft aangevoerd dat zij en haar minderjarige zoon bijzonder kwetsbare personen zijn en dat er geen individuele garanties zijn gevraagd aan Italië, wat zou kunnen leiden tot een schending van hun rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ABRvS in eerdere uitspraken heeft vastgesteld dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er geen reëel risico is op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft het verzoek van eiseres om verdere aanhouding van de beroepszaak afgewezen en geoordeeld dat de omstandigheden van eiseres niet zodanig bijzonder zijn dat de Staatssecretaris een uitzondering had moeten maken op de Dublinverordening. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.