ECLI:NL:RBDHA:2020:5513
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en de rol van Nederland en Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, afkomstig uit Marokko. Eiser had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend in Zwitserland en Duitsland, en Nederland had op 30 januari 2020 een verzoek om terugname bij Duitsland ingediend, dat op 11 februari 2020 werd geaccepteerd.
Eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Duitsland en stelde dat Italië verantwoordelijk was, omdat hij daar ook een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank overwoog dat Duitsland de claim van Nederland had geaccepteerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de informatie in Eurodac, waaruit bleek dat eiser alleen in Zwitserland en Duitsland asiel had aangevraagd. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet verplicht was om een terugnameverzoek bij Italië in te dienen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
De rechtbank oordeelde verder dat de argumenten van eiser met betrekking tot de afhankelijkheidsrelatie met zijn familie in Italië niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier mr. L.M. Janssens-Kleijn, en werd bekendgemaakt op 19 juni 2020. Eiser kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.