ECLI:NL:RBDHA:2020:631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
NL19.31927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en de rechtsgeldigheid van het gebruik van een niet-beëdigde tolk in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd. De eiser, van Tunesische nationaliteit, is in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zittingen op 13 en 20 januari 2020 is eiser gehoord, waarbij gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk in de Arabische (Tunesisch) taal. Eiser betwistte dat zijn rechten zijn geschaad door het gebruik van deze tolk en voerde aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanwege een opeenstapeling van fouten in de procedure.

De rechtbank heeft overwogen dat de motivering van de staatssecretaris voor de maatregel van bewaring voldoende was en dat de gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen niet door eiser zijn betwist. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van een niet-beëdigde tolk niet heeft geleid tot een schending van het verdedigingsbeginsel van eiser, aangezien er geen misverstanden in de communicatie zijn aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat het beroep ongegrond werd verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.31927

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Rijkelijkhuizen).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en schriftelijke gronden ingediend. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2020. Eiser is verschenen. Als tolk in de Arabische (Tunesisch) taal is verschenen W. Jafaar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst opdat de gemachtigde van eiser aanwezig kan zijn bij de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 20 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Arabische (Tunesisch) taal is verschenen W. Jafaar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992. Eiser is op de zitting van 13 en 20 januari 2020 door de rechtbank gehoord.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank constateert dat eiser de hiervoor genoemde gronden niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de motivering van verweerder en de daaraan ten grondslag gelegde feiten de maatregel van bewaring dragen.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring niet voldoet aan de vereisten neergelegd in de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv), althans dat onvoldoende is gemotiveerd waarom geen beëdigde tolk is gebruikt. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:378). Daarnaast stelt eiser dat hij tussen het verstrijken van het beroepstermijn en de beslissing op beroep ten onrechte gedetineerd is geweest. De opschorting van de uitzetting vloeit namelijk niet voort uit de wet of een rechterlijke uitspraak, waardoor artikel 8, onder h, van de Vw niet van toepassing is. Ten aanzien van het lichter middel betoogt eiser dat de verschillende mogelijkheden zoals bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn), met uitzondering van het opleggen van een meldplicht, niet zijn onderzocht door verweerder noch zijn gemotiveerd. Bovendien heeft verweerder bij de ontzegging van het lichter middel omstandigheden betrokken – de psychische toestand van eiser – die eiser niet in het gehoor naar voren heeft gebracht. Eiser stelt dat het voorgaande een opeenstapeling van fouten is, wat moet leiden tot opheffing van de maatregel van bewaring, zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1687).
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Lichter middel
5.1.
Verweerder dient met het oog op de beantwoording van de vraag of hij met toepassing van een lichter middel dan een vrijheidsontnemende maatregel moet volstaan, eiser voorafgaand aan het opleggen van een dergelijke maatregel duidelijk maken dat hij eventuele bijzondere feiten of omstandigheden met betrekking tot zijn persoonlijke belangen kan aanvoeren die tot het oordeel kunnen leiden dat in zijn geval met toepassing van een lichter middel moet worden volstaan. In plaats daarvan of in aanvulling daarop kan verweerder de vreemdeling ook zelf concrete vragen over mogelijke bijzondere feiten of omstandigheden stellen.
5.2.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat eiser is gevraagd naar zijn gezondheidssituatie – waaronder medicatie, psychische problemen en lichamelijke beperkingen -, zijn gezinssituatie in de Europese Unie, vaste woon- of verblijfsplaats en middelen van bestaan. Ook blijkt uit het proces-verbaal van gehoor dat eiser heeft begrepen dat hij werd gehoord in het kader van zijn inbewaringstelling en dat hem om zijn zienswijze is gevraagd. De verbalisant heeft eiser tevens uitgelegd dat er geen redenen zijn om een lichter middel toe te passen en eiser is de mogelijkheid gegeven om hierop te reageren. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat eiser niet de mogelijkheid is geboden om zijn zienswijzen te geven ten aanzien van het lichter middel. Dat eiser gedurende het gehoor op enig moment is gewezen op de mogelijkheid van een lichter middel en daarbij het voorbeeld van de meldplicht is voorgehouden, maakt niet dat verweerder een (te) beperkte invulling heeft gegeven aan zijn onderzoeksplicht. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder blijkens regelgeving of jurisprudentie gehouden zou zijn om alle in artikel 8, vierde, lid van de Opvangrichtlijn genoemde alternatieven voor bewaring aan een vreemdeling voor te houden voor een reactie. Verweerder heeft eiser meerdere malen de kans gegeven zijn zienswijze te geven en aan eiser zijn concrete vragen gesteld over zijn bijzondere feiten en omstandigheden. Het is vaste jurisprudentie dat verweerder hiermee voldoet aan zijn onderzoeksplicht, ter voorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:826).
Beëdigde tolk
5.3.
Op grond van artikel 28, derde lid, van de Wbtv kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is of van een vertaler die geen beëdigde vertaler is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. Op grond van het vierde lid, wordt deze afwijking van de afnameplicht met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd.
5.4.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:600) volgt dat artikel 28, derde en vierde lid, van de Wbtv wat betreft de motivering geen andere eis stelt dan dat verweerder de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze redenen één van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn. In het geval een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar is, is het schriftelijk vastleggen van een mededeling van die strekking op zichzelf geen deugdelijke motivering. Verweerder moet toelichten waarom geen beëdigde tolk beschikbaar was, zodat de rechtbank desgewenst kan nagaan of hij zich heeft gehouden aan de in artikel 28 van de Wbtv voor die situatie geldende voorwaarde van vereiste spoed.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring van 19 december 2019 blijkt dat van een niet-beëdigde tolk gebruik is gemaakt. In het proces-verbaal staat dat de tolk heeft verklaard dat er ten tijde van het gehoor geen beëdigde tolk geleverd kon worden en er een niet-leveringsverklaring is verstrekt door het Tolk en Vertaalcentrum Nederland. De rechtbank constateert dat deze verklaring zich niet in het dossier bevindt. In de maatregel van bewaring komt verweerder niet nader terug op dit punt. Eiser betoogt terecht dat het vermelden dat een beëdigd tolk niet tijdig beschikbaar is, geen deugdelijke motivering is.
5.6.
Dit betekent echter niet zonder meer dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moeten worden geacht. Voornoemd gebrek maakt de maatregel eerst onrechtmatig, indien de hiermee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet in zijn verdedigingsbeginsel is geschaad door het gebruik van een niet-beëdigde tolk. Gesteld noch gebleken is dat tijdens het gehoor sprake is geweest van misverstanden in de communicatie met de tolk. De antwoorden van eiser geven geen blijk dat hem de mogelijkheid is ontnomen om zijn zienswijze te geven op de maatregel van bewaring. Hierbij verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de Afdeling van 21 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:181) en 1 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:348). Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek, waarbij van belang is dat eiser de gronden van de inbewaringstelling niet heeft betwist.
5.7.
De omstandigheid dat in het proces-verbaal van gehoor is opgenomen dat eiser is gehoord met behulp van een tolk in de Turkse taal, leidt niet tot een ander oordeel. In het proces-verbaal is tevens opgenomen dat eiser door middel van een tolk in de taal Arabisch Tunesisch is gehoord. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat vermelding van een tolk in de Turkse taal een kennelijke verschrijving betreft. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
5.8.
Eiser heeft ter zitting betoogd dat verweerder niet is gehouden om binnen één dag de grondslag van de maatregel van bewaring te wijzigen na afwijzing van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening. Hieruit volgt dat er geen spoed was zoals vereist in artikel 28 van de Wbtv, aldus eiser. Verweerder moet in de situatie dat de maatregel niet langer op de juiste grondslag berust, voortvarend de grondslag van de maatregel wijzigen. De rechtbank overweegt dat hieruit volgt dat gelet op de strikte termijn en het belang van een voortvarende afhandeling, van verweerder niet in redelijkheid kan worden verlangd om voor het wijzingen van de grondslag de beschikbaarheid van beëdigde tolken als uitgangspunt te nemen. Nu ook niet is gebleken dat eiser is geschaad in zijn mogelijkheid om een zienswijze te geven, slaagt de beroepsgrond niet.
Rechtsgevolgen van de asielbeschikking; grondslag van de maatregel
5.9.
De asielaanvraag van eiser is als kennelijk ongegrond afgewezen op 26 november 2019. Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser is op 19 december 2019 ongegrond verklaard respectievelijk afgewezen. Diezelfde dag heeft verweerder de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw opgeheven en onderhavige maatregel op grond van 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd. Eiser betoogt dat hij ten onrechte gedetineerd is geweest tussen enerzijds het verstrijken van de beroepstermijn en anderzijds de beslissing op beroep.
5.10.
Zoals door de gemachtigde van eiser ter zitting is bevestigd, ziet eisers betoog op de maatregel van bewaring die voorafgaand aan de onderhavige maatregel aan eiser is opgelegd. Zoals uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:67) moet tegen elke nieuwe maatregel van bewaring apart beroep worden ingesteld en maakt een aan de eerste maatregel van bewaring klevend gebrek de daaropvolgende maatregel niet reeds daarom van aanvang af onrechtmatig. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. Het betoog van eiser behoeft reeds om die reden geen verdere bespreking.
Conclusie
6. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgrond dat ten gevolge van een opeenstapeling van fouten de maatregel van bewaring onrechtmatig is, niet slaagt. Het bestreden besluit is op juiste gronden genomen.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.