ECLI:NL:RBDHA:2020:6767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 / 4017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening woningsluiting op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen de waarnemend burgemeester van Den Haag. Het verzoeker betreft de sluiting van zijn woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet, na de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs en attributen die wijzen op drugshandel tijdens een doorzoeking op 11 maart 2020. De burgemeester had besloten de woning voor een periode van zes maanden te sluiten, wat verzoeker betwistte. Verzoeker stelde dat de sluiting onevenredig was, vooral in het licht van de coronamaatregelen en het gebrek aan vervangende woonruimte. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester terecht had besloten tot sluiting van de woning, gezien de aangetroffen drugs en de ernst van de situatie. De voorzieningenrechter benadrukte dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs en de aangetroffen attributen voldoende bewijs vormden voor de veronderstelling dat de woning een rol speelde in de drugshandel. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting noodzakelijk en evenredig was, ondanks de persoonlijke omstandigheden van verzoeker. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4017
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. W.B. Lisi),
tegen

de waarnemend burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: S.E. el Boustati en S. Buvelot).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de woning aan [straat] [huisnummer] te [plaats] (de woning) met ingang van 12 juni 2020 voor een periode van zes maanden te sluiten en gesloten te houden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de werking van het primaire besluit opgeschort tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per telefoon- en beeldverbinding plaatsgevonden op 8 juli 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verweerder acht zich bevoegd om tot sluiting van de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet over te gaan omdat bij de doorzoeking op 11 maart 2020 een hoeveelheid harddrugs en voorwerpen voor de drugshandel zijn gevonden. Volgens verweerder was in de woning een ruime hoeveelheid harddrugs en druggerelateerde goederen aanwezig en verweerder ontleent hieraan het ernstige vermoeden dat de drugs aanwezig waren voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Door het sluiten van de woning wil verweerder de illegale situatie beëindigen en de handel in verdovende middelen voorkomen.
Op basis van de Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake woningen, lokalen en publiek toegankelijke inrichtingen, niet zijnde een horeca-, of seksinrichting (de Beleidsregel) acht verweerder de tijdelijke sluiting van de woning voor de duur van zes maanden passend en stelt hij dat niet met een waarschuwing kan worden volstaan, omdat er – onder meer – een vermoeden is dat verzoeker een verwijt kan worden gemaakt en vuurwapens zijn gevonden in de woning.
Verweerder baseert zich op een bestuurlijke rapportage van de politie Eenheid Den Haag, basisteam Haagse Hout, van 8 mei 2020 waaruit blijkt dat op 11 maart 2020 de moeder van verzoeker in de woning is mishandeld en ten val kwam. Zij zag een wapen liggen en heeft deze meegenomen en aan de politie overhandigd. Naar aanleiding hiervan heeft de politie dezelfde dag de woning doorzocht en is op verschillende locaties in de woning het volgende aangetroffen:
- een magazijnhouder met elf stuks aan 9 x 19 millimeter patronen;
- een grijs vuurwapen;
- een plastic gripzakje met daarin een substantie;
- een plastic boterhamzakje met daarin twee grote blokken van een substantie;
- een kleine weegschaal, drie plastic gripzakjes met daarin nieuwe pony-paks (inhoudend 30 stuks per zakje), drie plastic gripzakjes met blauwe waterproof snow seals (inhoudende 30 stuks per zakje) en een lepel met restanten van een witte substantie;
- een biljet van € 50,-, € 20,- en twee biljetten van € 5,-;
- een doos met goederen voor het toedienen van anabolen, een vijzel met een op cocaïne gelijkende substantie en een valmes (springmes);
- een pot met opschrift inositol; en,
- een plastic tas met een grote hoeveelheid gripzakjes;
Blijkens de bestuurlijke rapportage is uit nader onderzoek gebleken dat het wapen, het magazijn en de munitie vallen onder de Wet wapens en munitie. De aangetroffen middelen betreffen:
- 46,2 gram MDMA (de twee grote blokken aangetroffen in het plastic boterhamzakje);
- 348 gram inositol (in de pot met opschrift), hetgeen wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor onder andere cocaïne;
- 6,7 gram cocaïne (aangetroffen op de vijzel); en,
- 17,7 gram ketamine (aangetroffen in het plastic gripzakje).
Verzoeker heeft tegen de politie verklaard dat de aangetroffen drugs, inositol en goederen voor eigen gebruik zijn. Ook heeft hij bij de politie verklaard dat de MDMA en gripzakjes van een vriend zijn die in het bezit is van de huissleutel.
3. Verzoeker stelt dat de woningsluiting onevenredig is gelet op het coronavirus. Er is immers geen vervangende woonruimte beschikbaar en het is onverantwoord van verweerder om te verwijzen naar de mogelijkheden van daklozenopvang. Verweerder heeft het primaire besluit onvoldoende gemotiveerd door niet in te gaan op de gevolgen in het kader van het coronavirus of de mogelijkheid van een last onder dwangsom. Verzoeker betwist dat de aangetroffen drugs in de woning bestemd waren voor drugshandel. Hij is vrijgesproken voor de mishandeling en het overtreden van de Opiumwet voor het voorhanden hebben van MDMA. Er zijn onvoldoende aanwijzingen van drugshandel. Ook zijn er geen vuurwapens geweest in de woning, maar op een vuurwapen lijkende wapens.
4. De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig. Het gaat namelijk om een woningsluiting die een verregaande impact heeft op verzoeker. Verzoeker staat ingeschreven op het adres van de woning en huurt de woning.
Bevoegdheid
5. Allereerst is in geschil of verweerder bevoegd is om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting van de woning over te gaan.
5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder terecht op grond van de bestuurlijke rapportage het aannemelijk acht dat in de woning van verzoeker drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechterspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912), dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs kan worden aangemerkt als een ernstig geval dat bij een eerste overtreding sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet rechtvaardigt. Met de aanwezigheid van 46,2 gram MDMA en 6,7 gram cocaïne is er meer dan 0,5 gram harddrugs aangetroffen in de woning. Deze hoeveelheden maken dat er een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen in de woning en dat het aannemelijk is dat de drugs aanwezig zijn voor het verkopen, afleveren, verstrekken ervan dan wel daartoe aanwezig zijn. Gelet hierop is verweerder bevoegd om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
5.2.
Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat er bij de doorzoeking attributen zijn aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals de weegschaal, goederen voor het toedienen van anabolen, een vijzel, een pot met inositol en een zeer grote hoeveelheid gripzakjes (nog verpakt in pony-paks). De aanwezigheid van deze attributen duidt er op dat de woning een keten is in de drugshandel en er in de woning drugs worden verpakt of verwerkt voor de verkoop ervan.
5.3.
Verzoeker betoogt dat de drugs, goederen en inositol voor eigen gebruik zijn en er geen feitelijke drugshandel is waargenomen. De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de aangetroffen hoeveelheden harddrugs de hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik ruim overschrijden. Verweerder heeft ook terecht gemotiveerd dat bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel en daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1435). Eigen gebruik sluit drugshandel immers niet uit. Daarbij zijn de aangetroffen attributen – waaronder een grote hoeveelheid gripzakjes nog verpakt in pony-paks – een sterke aanwijzing dat er in de woning drugs worden verpakt of verwerkt voor de verkoop.
5.4.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat de bestuursrechtelijke bevoegdheid van verweerder tot sluiting los staat van een strafrechtelijke procedure. De omstandigheid dat verzoeker niet is vervolgd of is vrijgesproken wat betreft de drugs(handel) in de strafrechtelijke zaak, betekent niet dat verweerder van de sluiting had moeten afzien. Een vrijspraak kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1333).
Noodzakelijkheid en evenredigheid sluiting
6. Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder gelet op de aangevoerde omstandigheden in redelijkheid van zijn bevoegdheid om tot sluiting van de woning over te gaan, gebruik heeft kunnen maken. In dat kader is van belang in hoeverre de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde en, als in beginsel de noodzakelijkheid is gegeven, of de sluiting evenredig is.
6.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid is overgegaan tot het sluiten van de woning. Verweerder heeft in redelijkheid de situatie dermate ernstig kunnen achten dat ter bescherming van de openbare orde dient te worden opgetreden nu verweerder heeft geconstateerd dat er een ruime handelshoeveelheid en verschillende typen harddrugs en een wapen zijn aangetroffen. Dat geen drugsgerelateerde overlast of feitelijke drugshandel ter plaatse is geconstateerd, doet geen afbreuk aan de noodzaak van de last. Gelet op hetgeen in de woning is aangetroffen, mocht immers worden aangenomen dat de woning een rol vervulde binnen de keten van drugshandel, zoals ook de Afdeling overweegt in voornoemde uitspraak van 1 mei 2019.
6.2.
Dat verzoeker niet drugsdealen ten laste is gelegd in de strafrechtelijke procedure, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende voor een ander oordeel. De voorzieningenrechter volgt het betoog van verweerder dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs en het wapen voldoende blijk geeft van een ernstige schending van de openbare orde die de woningsluiting noodzakelijk en evenredig maakt.
6.3.
Verzoeker betoogt dat het besluit onzorgvuldig is omdat er staat vermeld dat in de woning een vuurwapen is aangetroffen. Volgens verzoeker is het aangetroffen wapen geen vuurwapen maar een op een wapen gelijkend voorwerp, zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie I, sub 7, van de Wet wapens en munitie. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het wapen mee heeft mogen wegen in zijn besluitvorming. Het voorhanden hebben van een voorwerp dat op een wapen lijkt is immers verboden ingevolge artikel 13, eerste lid, en strafbaar gesteld in artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Verweerder heeft terecht gemotiveerd dat een op een wapen gelijkend vuurwapen kan worden gebruikt voor bedreiging of afdreiging. De aanwezigheid ervan is om die reden een inbreuk op de openbare orde. Dat verweerder in de motivering van het primaire besluit het begrip ‘vuurwapen’ heeft gebruikt, leidt niet tot toewijzing van het verzoek, nu verweerder het juiste wetsartikel heeft benoemd en hij zijn motivering in de beslissing op bezwaar kan aanpassen.
6.4.
Verzoeker heeft ter zitting een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van het wapen en de munitie. Hij heeft verklaard dat het wapen een balletjespistool (BB-gun) is dat hij ooit in Spanje heeft gekocht en hij de magazijnhouder heeft geërfd van zijn opa. Verzoeker wist niet dat het voorhanden hebben van de voorwerpen strafbaar is en is reeds hiervoor strafrechtelijk bestraft. De voorzieningenrechter ziet in de verklaring geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen. Voor de indicator van verboden wapenbezit of de strafbaarheid ervan is niet relevant of verzoeker zich bewust is van de mogelijke gevolgen van het bezit ervan. Ook in de omstandigheid dat verzoeker reeds is gestraft voor het wapenbezit, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorziening te treffen.
6.5.
Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid, zoals de Afdeling oordeelt in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912). Verweerder heeft verwezen naar de daklozenopvang en is daarbij ingegaan op de stelling van verzoeker dat de daklozenopvang gelet op het coronavirus niet volstaat. Zo heeft verweerder in het primaire besluit gemotiveerd dat de dak- en thuislozenopvang maatregelen heeft genomen, er twee extra opvanglocaties zijn geopend met 24-uurs opvang, de opvang plaatsvindt in beperkte groepen en personen met gezondheidsklachten apart worden opgevangen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder hiermee de gevolgen van de woningsluiting voldoende heeft meegewogen in zijn besluitvorming. Verweerder heeft hierin geen aanleiding hoeven zien om tot een andere beslissing te komen. Niet is gebleken dat verzoeker geen geschikte vervangende woonruimte kan vinden of dat de daklozenopvang ontoereikend is.
Conclusie
7. Voor zover verzoeker verder betoogt dat verweerder de bijzondere en individuele omstandigheden onvoldoende (kenbaar) heeft betrokken in zijn besluitvorming, kan verweerder bij de beslissing op het bezwaar de motivering verder uiteenzetten.
8. Het oordeel van de voorzieningenrechter is dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is gedaan op 20 juli 2020.
griffier voorzieningenrechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.