In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Gouda. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) per 30 augustus 2019, welke intrekking was gebaseerd op een schending van de inlichtingenverplichting. Het college verklaarde het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 17 en 24 juni 2020 via een telefonische beeldverbinding vanwege de coronamaatregelen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzending van het primaire besluit niet aannemelijk is gemaakt door verweerder, waardoor de bezwaartermijn pas op 3 februari 2020 is aangevangen. Dit betekent dat het bezwaar tijdig was ingediend en dat het college ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens is er een voorlopige voorziening getroffen, waarbij verweerder met ingang van 28 april 2020 aan verzoekster een bedrag moet verstrekken ter hoogte van de voor haar geldende bijstandsnorm, tot zes weken na het besluit op bezwaar. Verweerder is ook veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 1.837,50.