ECLI:NL:RBDHA:2020:6973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
NL19.30970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en geldigheid van ingebrekestelling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak waarin zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, omdat hij van mening was dat de ingebrekestelling voldoende duidelijk was en dat verweerder op basis van het v-nummer had moeten begrijpen op welke aanvraag deze betrekking had. De mondelinge behandeling vond plaats via een beeldverbinding op 3 juli 2020, waarbij de opposant werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de ingebrekestelling niet voldeed aan de vereisten, omdat deze niet duidelijk maakte op welke aanvraag deze betrekking had. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de indiener is om de aanvraag te typeren en dat het v-nummer alleen niet voldoende is. De rechtbank concludeerde dat er geen redelijke twijfel bestond over haar eerdere oordeel en dat het verzet ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.30970

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[Naam], opposant, eerder eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M.A.F.C. Lienaerts).

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Bij uitspraak van 20 februari 2020 met bovengenoemd zaaknummer heeft de rechtbank dat beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden met een beeldverbinding op 3 juli 2020. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. der Bedrosian, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep beoordeeld als kennelijk niet-ontvankelijk, omdat niet voldaan is aan de vereisten van een geldige ingebrekestelling. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat niet duidelijk is op welke aanvraag de ingebrekestelling betrekking heeft, omdat opposant heeft verzuimd om bij de ingebrekestelling de datum van de aanvraag en het zaaknummer te vermelden.
2. In verzet beoordeelt de rechtbank slechts of er redelijke twijfel mogelijk is over de kennelijkheid van haar eerdere oordeel. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat aan de hand van het v-nummer voldoende duidelijk is voor verweerder [1] op welke aanvraag de ingebrekestelling betrekking heeft. Er is slechts één procedure voor opposant aanhangig. Voor verweerder was de ingebrekestelling ook voldoende duidelijk, aangezien verweerder in reactie op de ingebrekestelling direct een ontvangstbevestiging heeft verstuurd. Voor zover het voor verweerder onvoldoende duidelijk zou zijn geweest op welke aanvraag de ingebrekestelling betrekking heeft, had verweerder de gelegenheid moeten bieden om dit verzuim te herstellen. Voor de gemachtigde van opposant was het daarnaast ook niet mogelijk om meer informatie over de aanvraag bij de ingebrekestelling te vermelden, doordat de gemachtigde destijds niet over het dossier van opposant beschikte. Opposant wijst erop dat verschillende andere zittingsplaatsen van deze rechtbank in vergelijkbare zaken hebben geoordeeld dat wel sprake is van een geldige ingebrekestelling [2] . Daarnaast heeft de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waar de rechtbank in zijn uitspraak van 20 februari 2020 naar heeft verwezen [3] betrekking op een omgevingsrechtelijk geschil dat niet vergelijkbaar is met de zaak van opposant. In het geval van opposant is namelijk wel duidelijk dat er sprake is van een ingebrekestelling. Tot slot merkt opposant op dat rekening moet worden gehouden met zijn belang om een tijdige beslissing op zijn aanvraag te ontvangen.
4. Uit jurisprudentie van de Afdeling, waaronder de uitspraak waar de rechtbank in de uitspraak van 20 februari 2020 naar verwijst, blijkt dat het de verantwoordelijkheid van de indiener van de ingebrekestelling is om duidelijk te maken op welke aanvraag deze betrekking heeft. De uitspraak waar de rechtbank naar heeft verwezen maakt deel uit van bestendige jurisprudentie van de Afdeling [4] en de daarin geformuleerde vereisten voor een geldige ingebrekestelling zijn ook van toepassing in deze zaak. Opposant heeft in de ingebrekestelling nagelaten de datum van de aanvraag te vermelden en aan te duiden om wat voor aanvraag het gaat. Het v-nummer is een persoonsnummer en volstaat niet om aan te duiden over welke aanvraag het gaat. Dat de gemachtigde van opposant niet over het dossier van opposant beschikte en daarom niet meer informatie kon verstrekken bij de ingebrekestelling, is niet aannemelijk gemaakt. Maar zelfs in dat geval had het op de weg van opposant gelegen om de aanvraag te typeren of bij benadering een datum van de aanvraag te noemen. Verweerder heeft zich in het verweerschrift ook op het standpunt gesteld dat de ingebrekestelling niet voldoende duidelijk is. Uit de enkele ontvangstbevestiging van de ingebrekestelling kan het tegendeel niet worden afgeleid. Dat verweerder aan de hand van het v-nummer zelf zou kunnen achterhalen over welke aanvraag het gaat omdat opposant maar één procedure aanhangig heeft is niet onderbouwd, maar ontslaat opposant bovendien niet van zijn verantwoordelijkheid in dit verband. De verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank in andere gevallen leidt niet tot een ander oordeel. De enkele omstandigheid dat verweerder in het verweerschrift van 15 januari 2020 heeft gesteld dat de ingebrekestelling geldig is, is evenmin aanleiding voor een ander oordeel.
5. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding voor twijfel over de kennelijkheid van het oordeel in de uitspraak van 20 februari 2020. Voor een belangenafweging is in een verzetprocedure geen plaats. Het verzet is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Uitspraken van zittingsplaatsen Arnhem van 30 januari 2020 (NL20.83), Groningen van 21 februari 2020 (NL19.27662) en Zwolle, 13 februari 2020 (NL19.27544)
3.Uitspraak van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3823
4.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4682, die van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1799 en die van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:291