In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring tegen een vreemdeling die onrechtmatig in Nederland verblijft. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L. Denishin, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 11 augustus 2020 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar heeft opgelegd. Tevens is aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit onvoldoende gemotiveerd was, maar heeft dit motiveringsgebrek gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er een nauwe samenhang was tussen het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had aangetoond dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft, onder andere omdat hij zijn Nederlandse nationaliteit had verloren en niet had meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Eiser heeft betoogd dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is omdat niet is aangegeven naar welk land hij moet terugkeren, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat Togo zijn land van herkomst is. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, en is bekendgemaakt op een later moment vanwege de coronamaatregelen.