5.3Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aangetoond dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De rechtbank verwijst hiervoor naar rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 7 van de uitspraak van heden op het beroep met registratienummer SGR 19/5765.
6. Verweerder is bij de afstemming in het kader van de mate van verwijtbaarheid uitgegaan van normale verwijtbaarheid. Gelet op die verwijtbaarheid wordt de boete in zo’n geval bepaald op 50% van het benadelingsbedrag. Het inkomen van [A] is blijkens de gegevens in Suwinet ongeveer € 1.900,- bruto per maand. Verweerder heeft rekening houdend met lagere huur- en zorgtoeslagen aangenomen dat het inkomen niet meer zal bedragen dan 110 procent van de bijstandsnorm. Als gevolg daarvan wordt in dat geval geen draagkracht aangenomen en wordt de boete berekend op 12 (maanden) x € 147,20 (10% van de bijstandsnorm) = € 1.766,40.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het opleggen van de boete van € 1.766,40 voldoende rekening gehouden met de draagkracht van eiseres. Verweerder heeft het inkomen van [A] bepaald op 110% van de bijstandsnorm – dat is lager dan [A] feitelijk verdient – en daar de boete op afgestemd.
8. Niet gebleken is van dringende redenen op grond waarvan verweerder van boeteoplegging had moeten afzien. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvBis er sprake van een dringende reden, indien de gevolgen van de boeteoplegging voor de betrokkene onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties opleveren. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. .
Eiseres heeft in dat verband niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat hiervan sprake is. De enkele stelling dat zij leeft van één inkomen, zij jonge kinderen heeft en een groot bedrag aan verweerder moet betalen is hiervoor onvoldoende. Daarbij is relevant dat de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich immers in het algemeen pas voordoen indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft eiseres de bescherming, of kan zij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet zoals neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.