ECLI:NL:RBDHA:2020:9458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
NL19.30661 en NL19.30663
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, gaat het om een beroep dat eisers hebben ingediend tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, echtgenoten met een V-nummer, hebben beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft eerder bepaald dat verweerder binnen twee weken opnieuw moest beslissen, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden, omdat dit niet nodig werd geacht. De rechtbank stelt vast dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvragen van eisers en oordeelt dat de beroepen gegrond zijn.

De rechtbank verwijst naar de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en stelt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkenen in beroep kunnen gaan, mits zij eerst een ingebrekestelling hebben gestuurd. In dit geval is er sprake van samenhang tussen de aanvragen van eisers, waardoor de rechtbank oordeelt dat er in feite van één aanvraag moet worden gesproken. De rechtbank legt verweerder een beslistermijn van zestien weken op, met een dwangsom van € 200,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000,-. Daarnaast krijgen eisers een vergoeding van € 262,50 voor proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra op 23 juli 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.30661 en NL19.30663
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], met V-nummer [V-nummer] , eiser, en
[eiseres], met V-nummer [V-nummer] , eiseres hierna gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. A.J. van der Werff-Dost) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S.J.M. Leijtens).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingediend na de uitspraak van de rechtbank van 16 juli 2019 met zaaknummers NL19.14238 en NL19.14260. In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken opnieuw moet beslissen op de aanvragen. Eisers stellen nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moeten de betrokkenen dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkenen per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op hun aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvragen van eisers. In zijn verweerschrift van 6 januari 2020 geeft verweerder dit ook aan. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn opnieuw een besluit heeft genomen op de aanvragen van eisers.
De beroepen zijn kennelijk gegrond.
5. Artikel 4:17 van de Awb bepaalt dat in het geval dat aanvragen gelijktijdig zijn ingediend, daar afzonderlijk op moet worden beslist en dat als niet tijdig is beslist op de afzonderlijke aanvragen, het bestuursorgaan in beginsel ook afzonderlijke dwangsommen moet betalen. De rechtbank oordeelt dat een redelijke uitleg van artikel 4:17 van de Awb meebrengt dat hiervan kan worden afgeweken als de aanvragen tegelijk zijn gedaan en zodanig met elkaar samenhangen dat in feite van één aanvraag moet worden gesproken. De rechtbank verwijst daarbij naar uitspraken van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS), de Hoge Raad (HR) en de Centrale Raad van Beroep (CRvB)1. In het geval van eisers gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake is van een samenhang tussen hun asielaanvragen. Eisers zijn echtgenoten en hebben tegelijk een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Er is door eisers niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake zou zijn van samenhang. De rechtbank oordeelt daarom dat er sprake is van samenhang en dat in feite sprake is van één aanvraag, zodat er ook maar één dwangsom door verweerder betaald moet worden.
6. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, lid 3, van de Awb).
7. In zijn verweerschrift zegt verweerder dat er achterstanden zijn in de behandeling van de asielaanvragen. Dit komt doordat er meer zaken zijn en de samenstelling van de zaken anders is dan verwacht. Verweerder geeft aan dat de doorlooptijden van de asielaanvragen nog steeds stijgt en noemt in zijn verweerschrift de maatregelen die hij neemt om de doorlooptijden te verminderen. Verweerder is namelijk extra personeel aan het werven. In het specifieke geval van eisers wijst verweerder erop dat hij geen concrete termijn kan geven, waarbinnen hij op de aanvraag van eisers kan beslissen. Verweerder geeft daarbij aan dat hij geen voorrang kan verlenen aan zaken waarin beroep is ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag. Dit laatste zou volgens verweerder ten koste gaan van aanvragen die eerder zijn ingediend dan die van eisers. Verweerder verzoekt de rechtbank om te bepalen dat het eerste gehoor van eisers binnen acht weken na verzending van de uitspraak plaatsvindt. Verweerder verwijst daarbij naar uitspraken van 2 april 2019 en
14 november 2019 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem.2
8. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eisers in deze zaak nog niet de kans hebben gehad om hun asielaanvraag te onderbouwen. Het is daarom nog niet duidelijk of de aanvragen van eisers in de Algemene Asielprocedure (AA-procedure) of de Verlengde Asielprocedure (VA-procedure) zullen worden behandeld.
1. ABRvS 28 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1870), HR 29 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1352) en
CRvB 9 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3079).
2 ECLI:NL:RBDHA:2019:3262 en ECLI:NLRBDHA:2019:12133.
9. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eisers bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van zestien weken. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 20203, waarin de ABRvS een termijn van zestien weken - gelet op het zogenoemde 8+8 wekenmodel, waarbij verweerder voor het houden van een eerste gehoor een termijn van acht weken hanteert en vervolgens binnen acht weken een besluit neemt - passend acht. De ABRvS heeft daarbij overwogen dat deze termijn ruimte aan verweerder geeft om na het eerste gehoor zorgvuldig onderzoek te doen en tevens verzekert dat de vreemdeling op de voorgeschreven wijze een zienswijze kan indienen. Ook acht de ABRvS van belang dat dit model de vreemdeling zoveel mogelijk duidelijkheid verschaft wanneer hij een besluit kan verwachten. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak een andere termijn op te leggen en bepaalt de beslistermijn op zestien weken.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat er aanleiding is voor deze hogere dwangsom omdat verweerder, ondanks dat eisers al eerder beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen én verweerder ook al een dwangsom aan eisers heeft moeten betalen van € 1.442,-, nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank beslist dat er nu een sterkere prikkel nodig is en sluit daarbij aan bij de uitspraak van 29 juni 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem4. Deze dwangsom geldt voor eisers gezamenlijk. Verweerder moet wel afzonderlijk op de aanvragen beslissen, maar de beslissingen die moeten worden genomen hangen nauw met elkaar samen 5
11. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent ook dat eisers een vergoeding krijgen voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 262,50. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in een zaak zou worden toegekend (artikel 3 van het Bpb).
5 ABRvS 3 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3934).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de, met besluiten gelijk te stellen, niet tijdig nemen van de besluiten;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag te nemen, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
23 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.