Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2021 in de zaak tussen
[eiser 1] , eiser, hoofdpersoon,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
.De ouders van de hoofdpersoon zijn op 5 april 2004 Nederland ingereisd. Zij hebben op 4 mei 2004 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 20 juli 2005 afgewezen. Bij uitspraak van 22 december 2005 is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Op 3 juli 2006 hebben de ouders van de hoofdpersoon een herhaalde asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 1 augustus 2007 afgewezen. Bij uitspraak van 28 november 2008 is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Op 5 juni 2009 hebben de ouders een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel verblijf wegens medische noodsituatie ingediend. Ook dit verzoek is afgewezen. Bij besluit van 17 november 2010 heeft verweerder beide bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 juli 2011 is het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verweerder hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het hoger beroep bij uitspraak van 24 september 2012 gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd.
Deze procedure gaat over de aanvraag die eisers op 31 januari 2019 hebben ingediend op grond van de Afsluitingsregeling. Aan deze aanvraag hebben eisers ten grondslag gelegd dat de ouders van de hoofdpersoon al 18 jaar in Nederland verblijven, de hoofdpersoon nooit in Armenië heeft verbleven en geen banden heeft met dat land. Ook beheerst hij de Armeense taal in onvoldoende mate om zich daar te kunnen redden. Eisers beroepen zich verder op het gelijkheidsbeginsel. Eisers hebben verwezen daarbij naar een aantal zaken waarin vergunningen zijn verleend aan kinderen die, net als de hoofdpersoon, nooit in een asielprocedure verwikkeld zijn geweest.
tijdensde asielprocedure van zijn ouders, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de regeling is bedoeld voor kinderen geboren
tijdensde asielprocedure. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst verweerder op verschillende uitspraken. [2] De rechtbank ziet geen reden om anders te oordelen en overweegt daartoe als volgt.
Beslissing
mr. J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2021.