ECLI:NL:RBDHA:2021:11138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.11825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser wegens ongeloofwaardige bekering en militaire dienstplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen, omdat de asielmotieven van de eiser ongeloofwaardig werden geacht. De eiser, geboren in 2001, stelde dat hij bekeerd was tot het christendom en vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Iran, onder andere vanwege zijn militaire dienstplicht en tatoeages. Tijdens de zitting op 12 augustus 2021 werd de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de bekering van de eiser niet geloofwaardig had bevonden, omdat de eiser niet voldoende onderbouwde waarom hij zich had bekeerd en zijn kennis van het christendom summier was. Ook de problemen die de eiser zou ondervinden door zijn illegale uitreis en het niet vervullen van zijn dienstplicht werden niet als voldoende ernstig beoordeeld om vluchtelingschap te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag ongegrond was en dat de eiser niet in aanmerking kwam voor bescherming op grond van de Vreemdelingenwet. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de beslissing aangekondigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11825

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Taheri),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

ProcesverloopBij besluit van 14 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2021 op zitting behandeld tezamen met het beroep van [A] NL 21.11824. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Markarian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2001 en heeft de Iraanse nationaliteit. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat bekeerd is tot het christendom. Hij heeft Iran verlaten nadat de huiskerk waar zijn vader was en die eiser wilde bezoeken, werd ontdekt. Zij vader kon ontsnappen en heeft hem opgehaald. Eiser is vervolgens direct met zijn vader doorgereisd naar Urumiye en zij hebben daarna Iran op illegale wijze verlaten. Bij terugkeer vreest hij gestraft te worden omdat hij zijn militaire dienstplicht niet heeft vervuld. Ook is hij bang dat de leden van de huiskerk zijn naam hebben genoemd en hij daardoor mogelijk in de problemen zal komen.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Niet vervullen van militaire dienst;
3. Mishandeling en dreiging om te worden gedetineerd vanwege tatoeages;
4. Problemen van vader vanwege ontdekking huiskerk, waarbij mogelijk
de naam van betrokkene is genoemd;
5. Illegale uitreis vanuit Iran;
6. Bekering tot het christendom.
Het eerste, tweede en vijfde relevante element vindt verweerder geloofwaardig, het vierde en zesde relevante element niet. Het derde element wordt niet langer meegewogen als relevant element. Eiser heeft de inval bij de huiskerk niet aannemelijk gemaakt, noch dat hij als gevolg daarvan gevaar loopt. Verweerder acht de bekering van eiser niet geloofwaardig. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt wat de reden was voor zijn bekering, zijn kennis van het christendom ziet slechts op algemeenheden en hij heeft summier verklaard over waarom hij gedoopt wilde worden. Op grond van eisers verklaringen over zijn dienstplicht is geen sprake van vluchtelingschap. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij enkel door de illegale uitreis en het niet vervullen van zijn dienstplicht bij terugkeer naar Iran gevaar zal lopen. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij door zijn tatoeages bij terugkeer gevaar loopt. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser voert aan dat verweerder de motieven voor zijn bekering ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Verder is er geen sprake van tegenstrijdigheden in zijn asielrelaas. Hij heeft duidelijk over zijn motieven verklaard. Het voornemen is in strijd met de werkinstructie (WI) 2019/18
bekeerlingengenomen. Eiser heeft moeite met het formuleren van zijn gedachten en is slecht met data. Verweerder had, in het licht van de recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter [1] , moeten motiveren welke waarde gehecht wordt aan eisers kennis en activiteiten. Van eiser mag niet verwacht worden dat hij zijn diepgewortelde overtuiging voor zich houdt. Hij heeft daarom bij terugkeer naar Iran een gegronde vrees voor vervolging. Door zijn illegale uitreis, tatoeages en het niet vervullen van zijn dienstplicht loopt eiser gevaar bij terugkeer naar Iran. Hij verwijst daarbij naar een vergelijkbare zaak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 17 juni 2021 [2] . Wanneer eiser onder verhoogd toezicht komt te staan, zal ook zijn vader onder verhoogd toezicht komen te staan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Problemen door de ontdekking van de huiskerk
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de problemen door de inval bij de huiskerk niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. Daarbij is van belang dat verweerder de problemen door de inval in het bestreden besluit van zijn vader eveneens niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij als familielid gevaar loopt. Dat eisers naam door een van de kerkleden zou zijn genoemd is slechts een aanname. Daarnaast mag van eiser verwacht worden dat hij uitgebreider en gedetailleerder over het incident bij de huiskerk, de locatie daarvan en de leden kan verklaren, nu het de reden was voor zijn vlucht met zijn vader.
4.1.
Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat niet valt in te zien dat eisers vader hem meenam naar de huiskerk. Verweerder heeft de stelling dat zijn vader niet wilde dat eiser alleen thuis zou blijven vanwege de Iraanse cultuur onvoldoende hoeven vinden voor een ander oordeel. Zoals verweerder niet ten onrechte heeft gesteld is het in de Iraanse cultuur eveneens niet acceptabel om naar een christelijke huiskerk te gaan. Niet valt in te zien dat eiser zonder aanleiding wordt meegenomen naar een huiskerk nu dit in Iran een groot risico is.
Bekering
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde afvalligheid en bekering gebaseerd heeft op WI 2019/18
Bekeerlingen. Uit WI 2019/18 volgt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering drie elementen betrekt, te weten: de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de praktische invulling hiervan. Alle drie de elementen worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventueel eerdere procedures. Volgens WI 2019/18 ligt het zwaartepunt bij de motieven voor en het proces van bekering.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers verklaringen over zijn bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig vindt. Daarbij heeft verweerder van belang mogen vinden dat de gestelde eerste aanleiding van de bekering, het bezoek aan de huiskerk, ongeloofwaardig is bevonden. Verder heeft eiser zijn fascinatie voor het christendom niet nader onderbouwd. De enkele stelling dat hij gefascineerd was door het christendom omdat het in Iran verboden was, heeft verweerder daartoe onvoldoende mogen achten. Bovendien heeft verweerder het vreemd mogen vinden dat eiser stelt in Iran al gefascineerd te zijn door het christendom, maar daar bij zijn vertrek uit Iran nog geen kennis over had. [3] Daarnaast heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt waarom het christendom hem zo aansprak dat hij besloot te bekeren. Dat hij Jezus als een voorbeeld ziet heeft verweerder daartoe onvoldoende mogen vinden nu hieruit niet blijkt waarom Jezus eiser persoonlijk aanspreekt zeker nu eiser stelt al lang gefascineerd te zijn door het christendom. Ook heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser stelt door het christendom rust te hebben gevonden en op het goede pad te zijn, maar dat hij niet heeft onderbouwd hoe deze omstandigheden het gevolg zijn van zijn bekering.
5.2.
Eiser heeft verder niet inzichtelijk gemaakt waarom hij de keuze maakte om te bekeren. Zijn verklaringen over de vriendelijkheid en genegenheid in het christelijk geloof zien slechts op algemeenheden. Dat eiser vragen had over het christendom wordt niet bestreden, maar eiser heeft niet duidelijk gemaakt wat de antwoorden daarop voor hem betekenden, en waarom dat leidde tot zijn bekering. Hij heeft evenmin inzichtelijk gemaakt hoe het christendom en de Bijbelverhalen zijn leegte na de beëindiging van zijn relatie opvulden, noch hoe hij door het christendom op het juiste pad is gekomen. De enkele stelling dat het zo is, zonder nadere uitleg, heeft verweerder daartoe onvoldoende mogen vinden. Dat verweerder eiser over deze aspecten aanvullend had moeten horen volgt de rechtbank niet, nu het aan eiser is om zijn asielrelaas naar voren te brengen.
5.3.
Voorts doet het afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn relaas dat eiser verschillend heeft verklaard over wanneer hij gedoopt is. Eiser heeft eerst verklaard dat hij zes of zeven maanden na zijn aankomst in Nederland is gedoopt en later dat dit vier of vijf maanden na zijn eerste aanraking met het geloof was. Uit de doopakte volgt dat de doop ongeveer anderhalve maand nadat hij in Nederland kwam heeft plaatsgevonden. Dat uit het medisch advies blijkt dat eiser slecht is met data, doet daar niet aan af. Deze verklaringen zien immers op een tijdsaanduiding en niet op het opgeven van data. Dat eiser door het de lange wachttijd tot zijn gehoor geen tijdsbesef meer heeft, leidt evenmin tot een ander oordeel. Van eiser mag verwacht worden dat hij een belangrijke gebeurtenis zoals zijn doop bij benadering in de tijd moet kunnen plaatsen.
5.4.
Verweerder heeft ook niet ten onrechte geconcludeerd dat eisers kennis over het christendom slechts op algemeenheden ziet. Na twee jaar bekeerd te zijn mag van eiser verwacht worden dat hij enige kennis van het christendom heeft opgedaan. Dat verweerder niet zou hebben doorgevraagd naar eisers kennis, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in het nader gehoor eerst gevraagd naar eisers kennis in het algemeen, vervolgens is eiser gevraagd waarom hij weinig over het christendom weet en daarna zijn aan eiser specifieke vragen over de bijbel gesteld en heeft verweerder gevraagd of eiser iets kan noemen wat indruk op hem heeft gemaakt. [4] Daarmee is eiser voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn kennis over het christendom naar voren te brengen.
5.5.
De rechtbank overweegt daarnaast dat verweerder niet ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij summier over zijn doop heeft verklaard. Hij heeft verklaard dat zijn vader gedoopt wilde worden en dat hij dat ook wilde en dat de doop een wedergeboorte is. Verder gaf het hem een goed gevoel en motivatie. Met de uitleg in de zienswijze dat de doop zijn belofte was aan God en zichzelf, blijft eiser nog steeds bij algemeenheden en maakt hij niet duidelijk waarom de doop voor hem persoonlijk belangrijk is. Bovendien doet het afbreuk aan zijn geloofwaardigheid dat hij niet meer weet wanneer er voor hem is gebeden tijdens de doop.
5.6.
Voorts wordt het betoog van eiser dat verweerder, gelet op de recente rechtspraak [5] van de hoogste bestuursrechter, ten onrechte niet heeft gemotiveerd welke waarde wordt gehecht aan de kennis en activiteiten van eiser, niet gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom de kennis en activiteiten van eiser evenmin kunnen leiden tot een positieve beoordeling van zijn bekering. Nu eiser verder niet nader heeft onderbouwd waarom de motivering van verweerder onvoldoende is, slaagt deze beroepsgrond niet.
5.7.
Eiser betoogt verder dat verweerder ten aanzien van zijn verklaringen over zijn motieven en activiteiten in strijd met de WI 2019/18 handelt. Daaruit volgt dat een gebrekkige verklaring niet mag leiden tot een negatief oordeel. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat van eiser mag worden verwacht dat hij over de belangrijkste motieven voor zijn bekering weet te verklaren en dat hij kan verklaren hoe zijn bekeringsproces is verlopen. Verder is niet gebleken dat door een arts is vastgesteld dat eiser moeite heeft zijn gedachten te verwoorden.
5.8.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bekering van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden.
Vluchtelingschap of ernstige schade
6. De rechtbank overweegt verder dat nu eisers verklaringen over zijn bekering en het incident bij de huiskerk niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn bevonden, het niet aannemelijk is dat hij op grond daarvan een risico loopt bij terugkeer naar Iran.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege het niet vervullen van zijn dienstplicht een risico loopt. Eiser voert aan dat uit de landeninformatie [6] blijkt dat op dienstplichtontduiking een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar staat. Hij zal daardoor bij terugkeer worden aangehouden. Zijn vader zal daardoor ook onder verhoogd toezicht komen te staan.
7.1.
De rechtbank overweegt dat het mogelijk is dat eiser bij terugkomst in Iran bestraft wordt vanwege het niet vervullen van zijn dienstplicht. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat de straf die op het ontduiken van de dienstplicht staat niet zodanig zwaar is dat daarom sprake is van vluchtelingschap of een reëel risico op ernstige schade. De rechtbank overweegt verder dat niet is gebleken dat eiser gewetensbezwaren heeft tegen het vervullen van militaire dienst. Hoewel verweerder niet letterlijk aan eiser heeft gevraagd wat zijn gewetensbezwaren zijn, heeft verweerder wel gevraagd waarom hij niet in militaire dienst wil en wat zijn bezwaren zijn. Daarmee is eiser voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn gewetenbezwaren aan te voeren. Dat eiser gewetensbezwaren heeft tegen de dienstplicht an sich, is uit het gehoor niet gebleken.
7.2.
Het betoog van eiser dat hij enkel door zijn illegale uitreis en het niet vervullen van zijn dienstplicht een risico op vervolging zal lopen, slaagt niet. Eiser doet een beroep op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond. [7] De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze zaak niet vergelijkbaar is met de zaak van eiser. In die zaak had de vreemdeling een strafblad vanwege dienstplichtontduiking en was hij door de Iraanse autoriteiten al aan de tand gevoeld over zijn geloof en zijn betrokkenheid bij huiskerken. Van dat soort omstandigheden is bij eiser geen sprake.
7.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn christelijke tatoeage bij terugkeer naar Iran een risico op vervolging zal lopen. Nu de gestelde bekering van eiser niet wordt geloofd, mag van eiser verwacht worden dat hij zijn tatoeages bij terugkeer naar Iran bedekt. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij bij een eventuele aanhouding bij terugkeer lichamelijk zal worden onderzocht. De enkele stelling daartoe is onvoldoende. Verder blijkt uit de landeninformatie [8] weliswaar dat personen met tatoeages tijdens de dienstplicht naar verafgelegen kazernes worden gestuurd, maar daaruit is niet op te maken dat zij ook gevaar lopen vanwege hun tatoeages.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande komt eiser niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
9. De aanvraag is niet ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
3.P. 16 verslag van nader gehoor.
4.P. 20-21 verslag van nader gehoor.
5.Uitspraken van de Afdeling van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977 en ECLI:NL:RVS:2021:978.
6.Algemeen Ambtsbericht Iran van [geboortedag] 2021, P. 45.
7.Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 17 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6291.
8.Algemeen Ambtsbericht Iran van [geboortedag] 2021, P. 45.