ECLI:NL:RBDHA:2021:11502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.18762
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Kroatië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat Kroatië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser de buitengrenzen van de lidstaten op illegale wijze heeft overschreden via Kroatië. Eiser betwistte deze beslissing en voerde aan dat de situatie in Kroatië voor asielzoekers problematisch is, met geweld door de autoriteiten, slechte detentieomstandigheden en een gebrek aan toegang tot gezondheidszorg.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Kroatië niet langer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatie die eiser heeft aangevoerd, niet voldoende is om te concluderen dat asielzoekers die in het kader van de Dublinverordening naar Kroatië worden overgedragen, in een onveilige situatie terechtkomen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Kroatische autoriteiten hebben ingestemd met de behandeling van het asielverzoek van eiser en dat er geen obstakels zijn voor toegang tot de asielprocedure in Kroatië.

De rechtbank heeft uiteindelijk geconcludeerd dat de Staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen en dat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18762
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H. Ibrahim).

Procesverloop

In het besluit van 22 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.18763, plaatsgevonden op 29 december 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser de buitengrenzen van de lidstaten op illegale wijze heeft overschreden via Kroatië.
2. Eiser is het hier niet mee eens en stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn asielaanvraag in behandeling moet nemen. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens eiser is de situatie in Kroatië voor asielzoeker verre van rooskleurig. Vreemdelingen wordt de toegang tot Kroatië geweigerd waarbij de Kroatische autoriteiten geweld gebruiken. Verder is de toegang tot de gezondheidszorg een probleem, is er überhaupt geen geestelijke gezondheidszorg, overtreedt Kroatië het verbod op refoulement, zijn de detentieomstandigheden onbehoorlijk en is er sprake van racistisch geweld. Daar komt bij dat eiser Kroatië heeft verlaten en hij bij terugkeer een opvolgende aanvraag moet indienen, wat volgens eiser in strijd is met de Dublinverordening. Ter onderbouwing verwijst eiser
hoofdzakelijk naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 17 december 2020. Verder verwijst hij naar:
- de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 18 oktober 2019;
- de uitspraak van het Bundesverwaltungsgericht Zwitserland van 12 juli 2019; en
- het AIDA-rapport van 20 maart 2019 over Kroatië.
4. In reactie op het beroep van eiser op voormelde uitspraak van 17 december 2020 heeft verweerder ter zitting verwezen naar diverse uitspraken van deze rechtbank waarin in soortgelijke zaken is geoordeeld dat ten aanzien van Kroatië het interstatelijke vertrouwensbeginsel geldt, zoals van zittingsplaats Middelburg van 12 augustus 2020 en van zittingsplaats Rotterdam van 4 november 2020.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het ligt op eisers weg om dit aannemelijk te maken. Eiser is daarin niet geslaagd.
6. De informatie waarop eiser een beroep doet, ziet met name op het optreden van de Kroatische autoriteiten tegen vreemdelingen aan de grens en het geweld dat daarbij wordt gebruikt. Dit betreft vreemdelingen die illegaal het land willen betreden. Hoewel uit de informatie blijkt dat sprake is van een zorgelijke situatie voor vreemdelingen die zich aan de grens in Kroatië bevinden en te maken krijgen met zogenaamde ‘push backs’, blijkt uit deze informatie niet dat asielzoekers die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen aan Kroatië in dezelfde situatie terecht komen. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat Dublinterugkeerders niet aan de grens, maar in de hoofdstad van Kroatië worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten. Verder volgt uit het door eiser aangehaalde AIDA-rapport (paragraaf 2.7, pagina 43) dat er voor Dublinterugkeerders geen obstakels bestaan met betrekking tot toegang tot de asielprocedure. Dat er voor eiser een obstakel bestaat omdat hij in Kroatië een opvolgende aanvraag moet indienen, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft de Kroatische autoriteiten verzocht om de behandeling van het asielverzoek van eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. De Kroatische autoriteiten hebben hier expliciet mee ingestemd. Dit impliceert dat er nog geen asielverzoek van eiser bij de Kroatische autoriteiten bekend is. Eiser heeft zelf ook verklaard dat hij geen asielaanvraag heeft ingediend. Er moet dan ook vanuit worden gegaan dat als eiser een asielaanvraag in Kroatië indient, dit een eerste aanvraag is en ook zo zal worden behandeld. Daar komt bij dat met het claimakkoord de Kroatische autoriteiten hebben gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser inhoudelijk zullen behandelen. Dat de Kroatische autoriteiten eiser zullen terugsturen naar Syrië zonder inhoudelijk naar zijn asielverzoek te kijken, is dan ook niet aannemelijk. Met het claimakkoord heeft de Kroatische overheid zich ook gebonden aan de voorwaarden die gelden met betrekking tot onder meer medische zorg en opvang. De Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en Procedurerichtlijn gelden immers ook ten aanzien van de asielprocedure in Kroatië. Daarbij is relevant dat eiser niet heeft gesteld dat hij medische problemen heeft en behandeling nodig heeft.
3 Zaaknummer E-3078-2019.
7. Ook de verwijzing van eiser naar ervaringen van andere asielzoekers die in Kroatië zijn geweest, maakt het voorgaande niet anders. Deze ervaringen onderbouwen niet dat eiser bij overdracht naar Kroatië in het kader van de Dublinverordening te maken krijgt met vergelijkbare problemen. Uit de overgelegde informatie volgt dat de ervaringen zien op vreemdelingen die in Kroatië aan de grens zijn aangehouden. Ook blijkt uit de rapporten niet dat eiser na overdracht in Kroatië gedetineerd zal worden, zodat de gronden van eiser die zien op de detentieomstandigheden geen bespreking behoeven. Voor zover uit de stukken blijkt dat er in Kroatië geweld wordt gebruikt tegen vreemdelingen en dat sprake is van discriminatie, maakt dit niet dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser zich bij voorkomende problemen moet wenden tot de Kroatische autoriteiten. Verweerder heeft zich, gelet op het voorgaande, niet gehouden hoeven achten aan de uitspraak van het Zwitserse Bundesverwaltungsgericht van 12 juli 2019. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Kroatië de verplichtingen zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet zal schenden.
8. De rechtbank komt dan ook tot de eindconclusie dat verweerder ten aanzien van Kroatië heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser dan ook niet in behandeling hoeven nemen. Ook niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgronden slagen niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
12 januari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. M.P. Glerum S. Westerhof
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.