ECLI:NL:RBDHA:2021:12399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
NL21.13160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag op grond van veilig derde land

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een Syrische eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die in 1980 is geboren en de Syrische nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze werd afgewezen op basis van de stelling dat Marokko als veilig derde land kan worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door niet te onderzoeken of de eiser daadwerkelijk toegang kan krijgen tot Marokko, ondanks zijn claim dat hij geen uittreksel uit het strafregister kan verkrijgen, wat noodzakelijk is voor de aanvraag van een carte de résidence. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser niet in aanmerking zou komen voor deze kaart en dat de weigering om de machtiging te verlenen niet voldoende is onderzocht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerder genoemde aspecten in acht moeten worden genomen. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J.D. Albarda).

ProcesverloopBij besluit van 9 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser is geboren op [datum] 1980 en heeft de Syrische nationaliteit. De echtgenote van eiser en de jongste van hun drie kinderen hebben de Marokkaanse nationaliteit. Sinds augustus 2020 wonen eisers echtgenote en kinderen in Marokko.
Het besluit van verweerder
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat Marokko voor eiser als een veilig derde land kan worden beschouwd. Volgens verweerder heeft eiser, omdat zijn echtgenote de Marokkaanse nationaliteit heeft en zij met hun drie kinderen in Marokko woont, een zodanige band met Marokko dat het voor hem redelijk is om naar dat land te gaan. Verder zijn er volgens verweerder redenen om aan te nemen dat eiser zal worden toegelaten tot Marokko. Uit informatie van de Marokkaanse autoriteiten blijkt namelijk dat vreemdelingen die getrouwd zijn met een Marokkaanse vrouw rechtmatig in Marokko kunnen verblijven als zij een carte de résidence aanvragen. Volgens verweerder kan eiser in aanmerking komen voor een dergelijke kaart. Tot slot kan Marokko in algemene zin worden aangemerkt als een veilig derde land en heeft eiser volgens verweerder geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat daarvan in zijn specifieke geval niet kan worden uitgegaan.
Het toetsingskader
3. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, als een derde land voor de vreemdeling als veilig derde land wordt beschouwd.
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in verschillende uitspraken [1] uiteengezet hoe verweerder moet vaststellen of een land voor een vreemdeling een veilig derde land is.
Als eerste moet verweerder aan de hand van de verklaringen van de vreemdeling en eventuele overgelegde of anderszins verkregen documenten aannemelijk maken dat de vreemdeling een band heeft met het derde land. Het is vervolgens aan de vreemdeling om dat te weerleggen.
Als tweede moet verweerder aannemelijk maken dat de vreemdeling wordt toegelaten tot het derde land. Hij moet aan de hand van informatie uit algemene bronnen of op basis van de verklaringen van de vreemdeling, redenen aandragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Vervolgens is het aan de vreemdeling om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land in zijn geval niet aanwezig zijn en om inspanningen te doen om daadwerkelijk te worden toegelaten tot het derde land, dan wel om aan te tonen dat niet van hem kan worden verlangd dat hij opnieuw probeert toegang tot en verblijf in dat land te krijgen.
Tot slot moet verweerder beoordelen of het derde land een veilig derde land is voor de vreemdeling. Op grond van artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is een vereiste hiervoor dat, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in dat derde land overeenkomstig de in dit eerste lid genoemde beginselen zal worden behandeld. Bij deze beoordeling moet verweerder op grond van artikel 3.37e, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 de in dit lid genoemde informatiebronnen betrekken.
De beoordeling
De band met Marokko
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser een band heeft met Marokko.
De toegang tot Marokko
6. Eiser betoogt dat hij geen toegang zal krijgen tot Marokko, omdat hij niet in aanmerking komt voor een carte de résidence. Uit de door verweerder aangehaalde informatie blijkt namelijk dat bij de aanvraag van een dergelijke kaart onder meer een uittreksel uit een strafregister (uittreksel) moet worden overgelegd en het is voor eiser niet mogelijk om deze te verkrijgen. Hij heeft geprobeerd om zijn moeder in Syrië te machtigen om zaken voor hem te regelen, maar deze machtiging is geweigerd om veiligheidsredenen. Dit betekent dat niemand in Syrië een uittreksel voor eiser kan aanvragen. Volgens eiser betekent de weigering om een machtiging te verlenen ook dat hij in Syrië wordt gezocht en dus in de negatieve belangstelling staat van de Syrische autoriteiten. Áls er al een uittreksel voor hem kan worden aangevraagd, zal deze daarom niet worden verstrekt. Eiser heeft de weigering van de machtiging tijdens het aanmeldgehoor overgelegd. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser verder naar een brief van zijn Marokkaanse advocaat en twee
e-mails van deskundigen (dr. R. Leenders en E. van Eijk). Volgens eiser heeft hij hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen uittreksel kan verkrijgen.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat de Syrische autoriteiten de door hem aangevraagde machtiging hebben geweigerd. In het dossier is namelijk een onvertaald Arabisch document aanwezig. Eiser heeft dit document tijdens het aanmeldgehoor overgelegd en hierover verklaard dat het de weigering is van het Syrische ministerie van Binnenlandse Zaken om zijn moeder te machtigen. Tijdens het nader gehoor heeft de gehoormedewerker met eiser over deze weigering van de machtiging gesproken. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit document, in tegenstelling tot een groot aantal andere door eiser overgelegde documenten, niet heeft laten vertalen en op echtheid heeft laten onderzoeken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee onzorgvuldig gehandeld. Het betreft namelijk een eerste asielaanvraag van eiser en verweerder heeft een onderzoeks- en samenwerkingsplicht. Zonder vertaling en eventueel een onderzoek op echtheid kan niet worden beoordeeld of, en zo ja welke, waarde aan dit document kan worden gehecht.
7.2.
Uit wat is overwogen onder 7.1 volgt dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd.
8. Op de zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat een machtiging niet nodig is voor het aanvragen van een uittreksel en dat niet aannemelijk is dat eiser wordt gezocht door de Syrische autoriteiten omdat hij zijn dienstplicht heeft afgekocht. De rechtbank begrijpt dit standpunt als een subsidiair standpunt dat de weigering van de machtiging niet betekent dat geen uittreksel kan worden aangevraagd of verkregen. De rechtbank acht dit standpunt onvoldoende om het hiervoor geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit standpunt, dat eiser betwist, onvoldoende onderbouwd en kan niet worden geconcludeerd dat eiser niet in zijn belangen is geschaad.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden hoeven daarom niet meer te worden besproken. Door de aard en omvang van het gebrek ziet de rechtbank geen aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid tot finale geschilbeslechting. Verweerder moet de weigering van de machtiging laten vertalen en eventueel op echtheid laten onderzoeken. Vervolgens moet verweerder een nieuw besluit op de aanvraag nemen en hierin (onder meer) gemotiveerd beoordelen of eiser hiermee heeft aangetoond dat hij geen uittreksel kan aanvragen of verkrijgen.
Proceskosten
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 13 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3378, ECLI:NL:RVS:2017:3380 en ECLI:NL:RVS:2017:3381), 16 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:128) en 2 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:421).