ECLI:NL:RBDHA:2021:13108

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
C/09/597585 / HA ZA 20-797
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen door oud-officier van justitie in Zembla-uitzending over granuliet en strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Graniet Import Benelux B.V. en een oud-officier van justitie, [gedaagde]. De zaak draait om uitlatingen die [gedaagde] heeft gedaan in de Zembla-uitzending van 6 februari 2020, waarin hij beschuldigingen uitte over strafbare feiten die [eiseres] zou hebben gepleegd met betrekking tot het storten van granuliet in het project Over de Maas. [eiseres] stelt dat deze uitlatingen onrechtmatig zijn en haar reputatie hebben geschaad. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] met zijn stellige beweringen te ver is gegaan, omdat deze niet voldoende feitelijke basis hadden. De rechtbank weegt de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] af tegen het belang van [eiseres] bij bescherming van haar goede naam. De rechtbank komt tot de conclusie dat de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn en wijst de vorderingen van [eiseres] grotendeels toe. [gedaagde] wordt veroordeeld tot rectificatie van zijn uitlatingen en tot schadevergoeding aan [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/597585 / HA ZA 20-797
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van
GRANIET IMPORT BENELUX B.V.te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. H.A.J.M. van Kaam te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.E. Kingma te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Inleiding: waar gaat deze zaak over?

1.1.
Deze zaak gaat in de kern over de vraag of [gedaagde] met zijn uitlatingen in de Zembla-uitzending van 6 februari 2020 over strafbare handelingen van [eiseres] bij het storten van granuliet in Over de Maas, te ver is gegaan. Dit materiaal is afkomstig van [eiseres] en wordt sinds enkele jaren met toestemming van de rijksoverheid gebruikt bij het minder diep maken (verondiepen) van rivieren en meren in Nederland, zoals bij het project Over de Maas.
1.2.
In deze procedure stelt [eiseres] zich op het standpunt dat [gedaagde] met zijn uitlatingen te ver is gegaan. Volgens [eiseres] is het gebruik van granuliet bij het verondiepen van oppervlaktewater volkomen veilig en legaal. Om die reden, aldus [eiseres] , kan dus ook geen sprake zijn van strafbare feiten. [eiseres] meent dat zij door de op televisie geuite beschuldigingen van [gedaagde] , een voormalig hoogleraar milieurecht en officier van justitie, in haar reputatie is aangetast.
1.3.
In dit vonnis komt de rechtbank tot het oordeel dat [gedaagde] met zijn stellige bewering in de Zembla-uitzending van 6 februari 2020 dat [eiseres] zich schuldig heeft gemaakt aan de illegale stort van afval en aan strafbare feiten, inderdaad te ver is gegaan. Met name omdat die bewering zonder enig voorbehoud of nuancering is gedaan en op basis van wat toen bekend was niet staande kan worden gehouden. Het belang bij de bescherming van de reputatie van [eiseres] weegt in dit geval zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] . Dit bekent dat de rechtbank de vorderingen van [eiseres] grotendeels toewijst. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot haar beslissing komt.
1.4.
Het vonnis is als volgt opgebouwd. De rechtbank bespreekt eerst de feiten die voor deze zaak van belang zijn. Daarna wordt ingegaan op het juridische toetsingskader. Vervolgens beoordeelt de rechtbank aan de hand van dit toetsingskader hoe in deze zaak moet worden beslist. Het vonnis wordt afgesloten met de beslissing.

2.De procedure

2.1.
In het dossier zitten de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 24 juli 2020, met producties 1 tot en met 26;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 en 2;
  • de akte houdende wijziging van eis;
  • de akte met aanvullende producties 27 tot en met 46 van [eiseres] ;
  • de akte met aanvullende producties 3 tot en met 14 van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 mei 2021 en de bij die gelegenheid voorgedragen pleitaantekeningen.
2.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is, met instemming van partijen, buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. [gedaagde] heeft hiervan gebruik gemaakt bij faxbrief van 9 juni 2021 en [eiseres] bij brief van 14 juni 2021. Deze brieven zijn aan het dossier toegevoegd.
2.3.
Vervolgens is een datum bepaald waarop vonnis zal worden gewezen. Die datum moest door omstandigheden aan de kant van de rechtbank een aantal keren worden uitgesteld.

3.De feiten

Partijen

3.1.
[eiseres] houdt zich (onder meer) bezig met het verwerken van grote brokken gesteente, veelal graniet, uit Noorwegen en Schotland, tot steenslag. Het steenslag van [eiseres] wordt gebruikt in de bouw- en infrastructuursector. De heer [X] is de statutair directeur van [eiseres] .
3.2.
[gedaagde] is tot 2012 bijzonder hoogleraar Milieurecht geweest aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarnaast is [gedaagde] coördinerend milieuofficier van justitie geweest bij het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie.
Granuliet
3.3.
Bij het verwerken door [eiseres] van het gesteente tot steenslag komen grote hoeveelheden fijn steengruis vrij. Dit fijne gruis wordt ook wel ‘granuliet’ genoemd. Over dit restproduct gaat deze procedure.
3.4.
[eiseres] slaat het granuliet op haar bedrijfsterrein op totdat zij daarvoor een bestemming heeft gevonden. [eiseres] voegt aan het granuliet de stof polyacrylamide toe. Polyacrylamide is een flocculant. Door de toevoeging van polyacrylamide hechten de kleine deeltjes granuliet aan elkaar. Dit voorkomt dat het granuliet gaat stuiven en in water vertroebeling geeft.
De regelgeving en de certificering van granuliet van [eiseres]
3.5.
In Nederland zijn meerdere plassen ontstaan of dieper geworden door het winnen van zand. Soms worden deze plassen vervolgens minder diep gemaakt door de bodem daarvan op te hogen. Dit wordt het ‘verondiepen’ van plassen genoemd.
3.6.
Plassen in Nederland zijn oppervlaktewaterlichamen in de zin van de Waterwet. Ingevolge artikel 6.2 lid 1 van de Waterwet is het in beginsel verboden om stoffen in een oppervlaktewaterlichaam te brengen. Op grond van het in 2008 in werking getreden Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) gelden hiervoor uitzonderingen.
3.7.
Uit artikel 5 lid 2 Bbk volgt dat het verbod om stoffen in een plas te brengen, niet geldt voor zover ‘grond’ in de zin van het Bbk wordt toegepast om de plas te verondiepen, en de toepassing voldoet aan de voorwaarden van artikel 5 lid 1 Bbk.
3.8.
Artikel 1 Bbk geeft de volgende definitie van ‘grond’:
Vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter, niet zijnde baggerspecie.
3.9.
De ‘Nationale Beoordelingsrichtlijn BRL 9321 Industriezand en/of (gebroken) industriegrind’ (hierna: BRL 9321) geeft criteria om vast te stellen dat een product zand ofwel grind is dat is bedoeld voor ongebonden toepassing op de bodem. Als een door de Minister erkende certificeringinstantie voor een product een productcertificaat afgeeft conform de BRL 9321, geldt dat als wettig bewijsmiddel dat dit product ‘grond’ is in de zin van het Bbk.
3.10.
Sinds 2008 beschouwt Rijkswaterstaat granuliet afkomstig van [eiseres] als grond. Daarna is granuliet van [eiseres] gebruikt voor het verondiepen van plassen.
3.11.
SGS Intron – een van overheidswege erkende certificeringsinstantie – heeft op 17 september 2009 een productcertificaat conform de BRL 9321 afgegeven voor het door [eiseres] geproduceerde granuliet. SGS Intron heeft hiervoor in 2013 opnieuw een productcertificaat conform de BRL 9321 afgegeven. Dit certificaat is voor onbepaalde duur geldig.
De betrokken organen van de overheid
3.12.
Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) draagt zorg voor de ruimtelijke indeling, het verkeer en het waterbeheer van ons land. Tot de organisatieonderdelen van het ministerie behoren onder meer het Directoraat-Generaal Water en Bodem (DGWB), Rijkswaterstaat en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
3.13.
DGWB ontwikkelt beleid op het gebied van waterbeleid en waterveiligheid, klimaatadaptatie, waterprojecten in specifieke gebieden, alsmede op het gebied van water en bodem. Rijkswaterstaat voert het beleid van DGWB uit. ILT is de toezichthouder van IenW.
Het project ‘Over de Maas’ en discussies over de toepassing van granuliet
3.14.
Het project ‘Over de Maas’ is een zandwin- en natuurontwikkelingsproject in de uiterwaarden van de Maas tussen Alphen en Dreumel in de gemeente West Maas en Waal. In de uiterwaarden wordt zand en grind gewonnen met drijvende verwerkingsinstallaties en per schip afgevoerd. Daarnaast wordt in een groot deel van het gebied nieuwe riviergebonden natuur ontwikkeld. Hiertoe wordt de rivier verondiept door granuliet in het water te storten. Over de Maas valt onder verantwoordelijkheid van de afdeling ZuidNederland van Rijkswaterstaat.
3.15.
Vanaf 2018 is bij Rijkswaterstaat intern discussie gevoerd over de vraag of granuliet kan worden gekwalificeerd als ‘grond’ in de zin van het Bbk, en, in het verlengde daarvan, of granuliet al dan niet valt onder het bereik van BRL 9321. Een aantal ambtenaren heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat granuliet géén grond is en niet valt onder het bereik van BRL 9321. Volgens deze ambtenaren mag granuliet daarom niet worden toegepast voor het verondiepen van plassen.
3.16.
In een interne conceptnotitie van april 2019 van enkele medewerkers van ILT is het standpunt ingenomen dat granuliet geen grond is maar een bouwstof, en dus niet valt onder BRL 9321.
3.17.
In de jaren 2018 en 2019 heeft Rijkswaterstaat, op regionaal niveau, meerdere meldingen van [eiseres] voor de voorgenomen toepassing van granuliet in oppervlaktewater afgewezen. De voorraad granuliet op het bedrijfsterrein van [eiseres] liep daardoor verder op.
3.18.
Op 17 september 2019 heeft de afdeling Zuid-Nederland van Rijkswaterstaat een aanvraag van [eiseres] ontvangen om een partij van 100.000 ton granuliet toe te passen in Over de Maas. In eerste instantie heeft een medewerker van deze regionale afdeling van Rijkswaterstaat de aanvraag beoordeeld als niet-toereikend, mede omdat granuliet volgens deze medewerker geen grond is in de zin van het Bbk.
3.19.
Op 10 oktober 2019 heeft DGWB in een brief aan Rijkswaterstaat onder meer het volgende bericht:
‘Vastgesteld is dat in de conceptnotities voorbij wordt gegaan aan het feit dat granuliet vanaf de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit (sinds 2008) als grond is beschouwd. De bredere maatschappelijke gevolgen van de keuze zijn in de conceptnotitie niet in beeld gebracht. DGWB heeft daarom in overleg met RWS vastgesteld dat – gezien de historie en context – geen nieuwe overtuigende argumenten zijn aangedragen om het toepassen van granuliet als grond niet te accepteren.’
3.20.
Vanaf oktober 2019 heeft [eiseres] granuliet per schip naar Over de Maas laten vervoeren en daar laten gebruiken voor het verondiepen van het water.
De uitzending van Zembla, de uitlatingen van [gedaagde] en de ontwikkelingen daarna
3.21.
Het televisieprogramma Zembla van omroep BNNVARA is een actualiteitenprogramma dat gebruik maakt van onderzoeksjournalistiek. Zembla richt zich mede op het aan het licht brengen en aan de kaak stellen van maatschappelijke misstanden.
3.22.
Op 6 februari 2020 is er een televisie-uitzending van Zembla geweest met de titel ‘De afvaldump door Rijkswaterstaat’ (hierna ook: ‘de Zembla-uitzending van 6 februari 2020’). In deze uitzending is aandacht besteed aan het toepassen van granuliet, afkomstig van [eiseres] , voor het verondiepen van Over de Maas.
3.23.
In de Zembla-uitzending van 6 februari 2020 is uitgedragen dat granuliet niet als grond kan worden aangemerkt en dus niet mag worden toegepast voor het verondiepen van plassen. In de uitzending is gesteld dat hoge ambtenaren van Rijkswaterstaat door beïnvloeding van buitenaf hebben besloten om granuliet niettemin als grond aan te merken. Daarbij zouden hoge ambtenaren binnen Rijkswaterstaat lagere ambtenaren hebben gedwongen om in te stemmen met toepassing van granuliet in Over de Maas. Daarnaast is gesteld dat er risico’s zijn verbonden aan de toevoeging van polyacrylamide aan het toegepaste granuliet, omdat polyacrylamide kan worden omgezet in acrylamide, een kankerverwekkende stof. In de uitzending is ook [gedaagde] aan het woord geweest. Voor zover in deze zaak van belang, heeft hij daarbij het volgende gezegd:
“Als je het in juridische termen zou kwalificeren dan zou je zeggen dat die bedrijven opzettelijk valsheid in geschrifte hebben gepleegd door het zelf al te definiëren als grond, het aan te bieden als grond. En bovendien hebben ze zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk storten van afvalstoffen in een plas. In strijd met de wet bodembescherming. Dan is het een economisch delict van de hoogste categorie, en dat betekent dat er forse straffen op staan. (...) Dan moet je aan gevangenisstraffen denken van maximaal zes jaar.
(…)
Dat bedrijf heeft een groot probleem en doet het voorkomen alsof het geen probleem is, want anders kan het niet opgelost worden en op deze manier komen ze relatief goedkoop van een afvalstof af. Dus door illegaal te storten ja behalen ze ook een enorm economisch voordeel.”
3.24.
De Zembla-uitzending heeft bij bewoners van het gebied van Over de Maas tot onrust geleid. De ministers van Milieu en Wonen en van IenW hebben bij brief van 5 maart 2020 de Tweede Kamer bericht dat, om onrust bij omwonenden weg te nemen, een review uitgevoerd zal worden naar de milieukwaliteit van granuliet door een niet eerder betrokken bureau. In de brief wordt verder een toelichting gegeven op de in 3.15 bedoelde discussie binnen Rijkswaterstaat over granuliet. In de brief wordt gesteld dat met de standpuntbepaling op 10 oktober 2019 door DGWB (zie 3.19) een einde is gekomen aan die interne discussie. In de brief schrijven de ministers dat er geen informatie is die wijst op negatieve gevolgen voor de milieuhygiënische kwaliteit van de omgeving bij het toepassen van granuliet en dat de resultaten van de nadien door Rijkswaterstaat uitgevoerde verificatieonderzoeken bevestigen dat de toepassing overeenkomstig de geldende regels plaatsvindt en er geen negatieve gevolgen voor het milieu zijn.
3.25.
Op enig moment is door IenW aan de heer [A] (hierna: [A] ) opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de milieukwaliteit van granuliet.
3.26.
Op 5 maart 2020 is naar aanleiding van de in 3.24 bedoelde brief een artikel op de website van Zembla gepubliceerd, getiteld ‘Conclusies kabinet over granuliet te voorbarig’. Het artikel luidt, voor zover van belang, als volgt:
“De ministers schreven donderdag een uitgebreide reactie op de Zembla-uitzending over de dumpingen van granuliet in natuurplas Over de Maas. De brief komt vlak voor het rondetafelgesprek over de kwestie, dat aanstaande maandag, op verzoek van de Tweede Kamer, wordt gevoerd.
Volgens milieuchemicus [B] is bij de onderzoeken die de ministers in de brief aanhalen, gemeten op een standaard lijst van stoffen. Van die stoffen was bij voorbaat al duidelijk dat ze niet in granuliet aanwezig zijn, zegt [B] : “Normaal gesproken meet je juist op alle verdachte stoffen. Ze kunnen dus niet zeggen dat het schoon is, want ze hebben niet op flocculant (de aan het granuliet toegevoegde chemische stof, red.) gemeten.” Volgens [B] kun je nog niet zeggen of het storten van zoveel granuliet wel of niet schadelijk is.
'Granuliet is geen grond maar een bouwstof'
De discussie zou op dit moment niet over de schadelijkheid moeten gaan, maar over de vraag of granuliet ‘grond’ of een ‘bouwstof’ is, vindt voormalig milieuofficier [gedaagde] . De ministers beweren in de brief dat granuliet al langere tijd als ‘grond’ is gekwalificeerd, maar waarop ze dat baseren is volgens [gedaagde] en [B] een raadsel. “Ik zie daar in de brief geen enkel bewijs voor”, aldus [B] . [gedaagde] is helder: “Granuliet is een bouwstof en een bouwstof mag je niet storten. Het moet functioneel zijn. Dit is het dumpen van afvalstoffen en dat mag niet en dat is waar het hier om gaat.”
3.27.
Op 9 maart 2020 heeft de commissie voor Infrastructuur en Waterstaat van de Tweede Kamer een rondetafelgesprek gehouden over de stort van granuliet in de Maasplassen. Daaraan hebben ook [eiseres] en [gedaagde] deelgenomen. In haar
position paperten behoeve van dit rondetafelgesprek heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat granuliet grond is, al jaren wordt gebruikt voor het verondiepen van plassen en schoon is. [gedaagde] heeft in zijn
position paperzijn standpunt uiteengezet dat granuliet geen grond is en dat [eiseres] zich heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
3.28.
Op 9 maart 2020 is over het rondetafelgesprek een artikel op de website van Zembla verschenen, getiteld ‘Ministerie wist al dat granuliet geen grond is’. Voor zover van belang vermeldt het artikel onder meer:
“ 'Certificaat is vals'
Voormalig milieuofficier [gedaagde] voegde toe dat het bedrijf Graniet Import Benelux b.v. al jarenlang met een onrechtmatig productcertificaat werkt. Het certificaat dat het bedrijf gebruikt om goedkeuring te krijgen voor granulietstortingen is volgens hem niet van toepassing op steenslag en gesteente. Granuliet is steenslag en daarom is het document dat het bedrijf gebruikt volgens [gedaagde] vals. “Het zou hooguit als bouwstof kunnen worden beschouwd, mits het nuttig wordt toegepast, maar niet als grond”, aldus [gedaagde] . De voormalig officier van justitie doet een beroep op de minister om de stortingen van granuliet in Over de Maas per direct te stoppen en aangifte te doen tegen het bedrijf.”
3.29.
Op 31 maart 2020 heeft de minister van IenW Kamervragen beantwoord over de kwalificatie van granuliet, het productcertificaat en de schadelijkheid van granuliet. De minister heeft geantwoord (kort samengevat) dat granuliet als grond wordt gekwalificeerd, dat het productcertificaat in orde is en dat de toepassing van granuliet niet schadelijk is voor mens en milieu.
3.30.
In brieven aan [gedaagde] van 10 april 2020 en 23 april 2020 heeft (de advocaat van) [eiseres] zich op het standpunt gesteld (kort gezegd) dat de beschuldigingen van [gedaagde] aan het adres van [eiseres] over strafbare feiten ongefundeerd zijn en onrechtmatig jegens [eiseres] . In de brieven is [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van die beschuldigingen en is [gedaagde] verzocht om zijn uitlatingen te rectificeren. [gedaagde] heeft hieraan geen gevolg gegeven. In zijn brief aan [eiseres] van 17 april 2020 heeft [gedaagde] de aansprakelijkstelling en het verzoek om rectificatie afgewezen.
3.31.
Op 12 mei 2020 is op de website van Zembla een artikel verschenen getiteld ‘Inspectie waarschuwde Rijkswaterstaat al in 2018 om geen granuliet te storten’. De ILT heeft daarop in een persbericht van 12 mei 2020 laten weten dat zij zich in de inhoud van het artikel niet herkent. Het persbericht van ILT luidt verder als volgt:
“De ILT heeft steeds gehandeld vanuit de volgende praktijk:
Granuliet dient voorzien te zijn van een milieuhygiënische verklaring voordat het op de markt wordt gebracht. Deze verklaring kan op basis van een certificaat of een partijkeuring worden afgegeven.
Een certificaat wordt door een zogenoemde certificerende instelling afgegeven op basis van een normdocument. De ILT houdt toezicht op deze certificerende instelling en op de certificaathouder. De ILT ziet toe of de certificerende instelling werkt conform het normdocument en of de certificaathouder handelt conform het normdocument. De certificerende instelling bepaalt bij het certificeren of het betreffende product, in dit geval granuliet, binnen de scope van de beoordelingsrichtlijn (BRL) past.
Het normdocument BRL 9321 wordt sinds 2008 gebruikt voor granuliet. Er is discussie ontstaan over het normdocument, op basis waarvan het certificaat voor granuliet is afgegeven. Zo ontstond er binnen RWS met betrokkenheid van de ILT en het directoraat Water en Bodem (DGWB) van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) een inhoudelijke discussie over de vraag of granuliet toch niet zou moeten worden gezien als “bouwstof”, in plaats van “grond”. In deze discussie speelden verschillende zienswijzen een rol. Zoals het interne juridische advies van november 2018 met als uitgangspunt dat granuliet bouwstof is. Dit advies was een bijdrage aan de bredere discussie hierover. IenW heeft overigens een Kamerbrief verstuurd waarin de discussie over granuliet nader wordt toegelicht: Kamerbrief Zembla uitzending over granuliet /2020/03/05
Er ligt inmiddels een ander concept-BRL (BRL 9344) die specifiek voor granuliet is geschreven. Deze BRL zal tot normdocument worden verheven door opname in de Regeling bodemkwaliteit. In afwachting hiervan, is de vraag voorgelegd aan DGWB hoe tussentijds te handelen. Uitkomst in de brief van DGWB aan RWS op 10 oktober 2019 dat granuliet beschouwd kan worden als grond en een nieuwe BRL wordt opgesteld, heeft de ILT doen besluiten dat het bestaande certificaat voor granuliet nog kan worden gebruikt tot de nieuwe BRL als normdocument in de regeling is opgenomen.”
3.32.
Op 29 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan naar aanleiding van een door de gemeente West Maas en Waal aan de minister en staatssecretaris van IenW gericht (en later afgewezen) verzoek om handhavend op te treden tegen het storten van granuliet in het project Over de Maas (ECLI:NL:RVS:2020:1506). Daarbij is de door de gemeente West Maas en Waal gevraagde voorlopige voorziening afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat onvoldoende aanleiding wordt gevonden voor de conclusie dat het standpunt van de minister en de staatssecretaris dat granuliet als ‘grond’ in de zin van het Bbk aangemerkt dient te worden, onjuist is en dat het door de gemeente West Maas en Waal aangevoerde in zoverre geen basis geeft voor het oordeel dat het niet is toegestaan om granuliet toe te passen ten behoeve van het verondiepen van de plas. De voorzieningenrechter heeft voorts, mede gelet op het karakter van granuliet, geen grond gezien om te veronderstellen dat het productcertificaat in dit geval niet had mogen worden afgegeven. Evenmin heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien om op voorhand te twijfelen aan de milieuhygiënische kwaliteit van granuliet.
3.33.
Op 1 september 2020 heeft [A] zijn rapport uitgebracht, getiteld ‘Kleine korrels, grote discussie – Rapportage over granuliet en het Besluit bodemkwaliteit’. Daarin is onder meer opgenomen dat er verschillende inhoudelijke opvattingen zijn over de vraag of ‘granuliet’ grond is. Het rapport vermeldt onder meer:
“Uit wetenschappelijk onderzoek gericht op de afbraak van polyacrylamide houdende flocculanten, blijkt dat in de meeste gevallen sprake is van langzame afbraak zonder dat er acrylamide vrijkomt of dat het slechts in zeer geringe hoeveelheden gebeurt. Ook in het ‘European Union Risk Assessment Report’ acrylamide' is aangegeven dat het niet waarschijnlijk is dat acrylamide vrijkomt bij de afbraak van polyacrylamide. Indien dat wel het geval zou zijn, is relevant dat acrylamide zeer snel afbreekt in het milieu tot niet-toxische afbraakproducten, waardoor het onwaarschijnlijk is dat er sprake is van relevante effecten voor mens en milieu.”
3.34.
Op 10 september 2020 is de uitzending van Zembla van 6 februari 2020 integraal herhaald.
3.35.
Op 24 september 2020 is er een tweede uitzending van Zembla over granuliet geweest. [gedaagde] heeft ook aan deze uitzending meegewerkt en heeft daarin (kort gezegd) zijn standpunt herhaald dat granuliet geen grond is, niet gestort had mogen worden in Over de Maas en risicovol is voor het milieu.
3.36.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft opdracht gegeven aan STAB Gerechtelijke omgevingsdeskundigen om een onderzoek te verrichten ten behoeve van een bij haar lopende procedure over granuliet. Op 11 november 2020 heeft STAB een rapport uitgebracht. Daarin is, voor zover nu relevant, opgenomen dat granuliet voldoet aan de wettelijke definitie van ‘grond’. Daarnaast bevat dit rapport de volgende passage:
“Organische stof
Uit analyses van granuliet blijkt dat in granuliet organische stof aanwezig is. Het percentage varieert in de verschillende analyses tussen de minder dan 0,2% (detectiegrens) en 0.8% droge stof (d.s.). Het meest frequent gemeten percentage bedraagt 0,7 % d.s. Er is dus, zij het weinig, organische stof aantoonbaar aanwezig ín granuliet.
De aanwezigheid van organische stof laat zich mogelijk verklaren door de openingen en
spleten in het gebergte waar graniet en kwartsiet gewonnen wordt en waar in de loop der
tijden organisch materiaal in terecht is gekomen.
In de ondergrond van Nederland bevinden zich meerdere natuurlijke afzettingsmaterialen
die uiterst weinig organische stof bevatten, bijvoorbeeld zand, grind, zeeklei en ook fijnkorrelige afzettingen zoals landijsafzettingen.
De gemeente wees in het gesprek op de stelling dat op granuliet "geen plant kan groeien"
en dat híerom granulíet geen grond is. Deze stelling is geponeerd door de heer [C] tijdens
de technische briefing in de Tweede Kamercommissie en komt ook in de technische
briefing met de heer [A] aan de orde.
lk merk op dat dit criterium niet in de definitie in het Besluit bodemkwaliteit is opgenomen.
De stelling van [C] heeft een relatie met de hoeveelheid organische stof. Dit geldt, zoals
gezegd, ook voor andere grote volumes materiaal in de ondergrond van Nederland met
weinig (of zelfs zonder) organische stof terwijl dat materiaal zonder discussie als grond
wordt gezien. Bij toepassing van granuliet in "Over de Maas" speelt overigens nog mee dat
het reconstructiemateriaal (waarmee de verondieping plaatsvindt) wordt afgedekt met een
leeflaag van 3 meter. Van deze leeflaag mag verwacht worden dat hier organisch materiaal
in zit, om waterplanten de gelegenheid te geven zich te vestigen en te ontwikkelen.
Overigens zijn proeven uitgevoerd met het toepassen van granuliet als natuurlijke grond in
grondwerken. Voor het vestigen van vegetatie is het mengen van de toplaag met organisch
materiaal nodig. (...)
lk stel vast dat granuliet organische stof bevat in een verhouding zoals die ook wel van nature wordt aangetroffen.”
3.37.
Op 7 december 2020 heeft de Raad voor de Journalistiek uitspraak gedaan in een klachtprocedure die was aangespannen door (onder meer) [eiseres] tegen de Zembla-uitzending van 6 februari 2020. Hierin concludeert de Raad voor de Journalistiek (zakelijk weergegeven) dat, voor zover de klacht was gericht tegen de aantasting van de privacy van de klagers, Zembla zorgvuldig had gehandeld. Voor het overige was de handelwijze van Zembla journalistiek onzorgvuldig.
3.38.
Adviesbureau Arcadis heeft in opdracht van IenW onderzoek gedaan naar het toepassen van granuliet in Over de Maas. Op 16 april 2021 heeft Arcadis hierover een rapport uitgebracht met de titel ‘Review-Onderzoek Granuliet Over de Maas’. In dit rapport is verwoord dat het toepassen van granuliet in Over de Maas geen negatieve effecten heeft voor mens en milieu en dat vorming van de kankerverwekkende stof acrylamide bij afbraak van polyacrylamide niet waarschijnlijk is.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert – samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis:
I.
a:verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door [eiseres] herhaaldelijk, onder andere in de uitzending van het programma Zembla van 6 februari 2020, ervan te beschuldigen dat zij zich schuldig zou hebben gemaakt aan dan wel betrokken zou zijn geweest bij strafbare feiten, waaronder het opzettelijk plegen van valsheid in geschrifte en het opzettelijk illegaal storten van afval;
b:verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door te weigeren de hiervoor genoemde beschuldigingen recht te zetten ondanks dat [gedaagde] herhaaldelijk is gewezen op de onjuistheid daarvan;
II. [gedaagde] beveelt zich binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te onthouden van het hiervoor onder Ia omschreven onrechtmatig handelen jegens [eiseres] en [gedaagde] op basis van het thans beschikbare feitenmateriaal te verbieden zich in soortgelijke bewoordingen over [eiseres] uit te laten;
III. [gedaagde] beveelt om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de hieronder weergegeven rectificatie publiek te maken door verzending via het Algemeen Nederlands Persbureau, meer specifiek via de dienst “Landelijke media via het ANP-netwerk inclusief plaatsing van het persbericht op de website van ANP Pers Support en Twitter”, zonder enige toevoeging van [gedaagde] , onder overlegging van een kopie van het aangeboden persbericht aan de advocaat van [eiseres] :
“RECTIFICATIE BERICHTGEVING [eiseres]
In de televisie-uitzending van het programma Zembla van 6 februari 2020 heb ik, [gedaagde] , het bedrijf Graniet Import Benelux, mede handelend onder de naam [eiseres] , alsmede haar statutair directeur, beschuldigd van strafbare feiten, meer in het bijzonder het opzettelijk plegen van valsheid in geschrifte en het opzettelijk illegaal storten van afval in de plas Over de Maas. Daarnaast heb ik na de uitzending van Zembla geweigerd de strafrechtelijke beschuldigingen recht te zetten. De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van [datum van het vonnis in deze zaak] geoordeeld dat deze beschuldigingen onrechtmatig zijn jegens de onderneming [eiseres] , nu deze beschuldigingen geen steun vinden in het feitenmateriaal. De rechtbank Den Haag heeft mij, [gedaagde] , veroordeeld tot het publiek maken van deze rectificatie door middel van verzending als persbericht.”
althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen tekst;
IV. [gedaagde] veroordeelt binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de omroepvereniging BNNVARA schriftelijk te verzoeken de rectificatie als geformuleerd onder III te publiceren op de homepage van Zembla, zonder enige toevoeging van [gedaagde] , noch van Zembla, onder overlegging van een kopie van het verzoek aan de advocaat van [eiseres] ;
V. een dwangsom verbindt aan de veroordelingen bedoeld onder II, III en III;
VI. [gedaagde] te veroordelen tot voldoening aan [eiseres] van € 25.000 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
VII. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding aan [eiseres] van de materiële schade die zij heeft geleden door de onrechtmatige daad van [gedaagde] , op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
4.2.
[eiseres] baseert zijn vorderingen op onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [eiseres] stelt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door in de Zembla-uitzending van 6 februari 2020 en daarna zonder deugdelijke feitelijke en juridische grondslag strafrechtelijke beschuldigingen te uiten aan het adres van [eiseres] over het storten van granuliet in Over de Maas. Ook handelt [gedaagde] onrechtmatig door ondanks herhaald verzoek van [eiseres] te weigeren deze strafrechtelijke beschuldigingen recht te zetten, aldus [eiseres] .
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Het juridische kader

5.1.
Het gaat in deze zaak inhoudelijk om een botsing van twee fundamentele rechten: het recht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting op grond van artikel 7 Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) tegenover het belang van [eiseres] bij bescherming van haar eer en goede naam op grond van artikel 8 EVRM.
5.2.
Uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat ook het belang bij bescherming van de eer en goede naam (‘reputation’) van een onderneming onder de reikwijdte van artikel 8 EVRM valt. [1] Hoewel partijen van mening verschillen over de mate van bescherming die een onderneming aan artikel 8 EVRM kan ontlenen, neemt de rechtbank aan dat [eiseres] in deze procedure een beroep kan doen op artikel 8 EVRM.
5.3.
Toewijzing van de vorderingen van [eiseres] houdt een beperking in van het grondrecht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting. Dit recht kan slechts worden beperkt, indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Het belang van [gedaagde] is er in gelegen dat hij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moeten kunnen uitlaten over – in dit geval – het gebruik van granuliet in Over de Maas. Het belang van [eiseres] is er in gelegen dat zij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en dat haar professionele reputatie niet onnodig wordt geschonden. Bij de afweging die de rechtbank moet maken moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
5.4.
De Hoge Raad heeft in het Gemeenteraadslid-arrest [2] een aantal omstandigheden genoemd, die bij een afweging als deze een rol kunnen spelen:
a. a) de aard van de uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie deze uitlatingen betrekking hebben;
b) de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die men met de uitlatingen aan de kaak beoogt te stellen;
c) de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal;
d) de inkleding van de uitlatingen, gezien in verhouding tot de onder a – c genoemde factoren;
e) de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de desbetreffende uitlatingen, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op succes bereikt had kunnen worden;
f) een mogelijke beperking van het door de uitlatingen te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat hetgeen waarop de uitlatingen betrekking hebben op andere wijze openbaar bekend zou zijn geworden.
Deze opsomming is niet begrensd tot de hiervoor genoemde gezichtspunten: alle relevante omstandigheden moeten worden meegewogen.
5.5.
Bij de afweging komt niet in beginsel voorrang toe aan de vrijheid van meningsuiting of de bescherming van de eer en goede naam. Dit betekent dat de toetsing in één keer moet plaatsvinden, waarbij het oordeel dat één van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat daarmee de inbreuk op dat andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het tweede lid van de artikelen 8 en 10 EVRM.
5.6.
Bij de afweging die in de onderhavige zaak moet worden gemaakt betrekt de rechtbank als doorslaggevende gezichtspunten (1) de maatschappelijke positie van [gedaagde] , (2) de ernst van de aan de kaak gestelde misstand, 3) de aard van de uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen, (4) de feitelijke basis van de uitlatingen en (5) de inkleding van de uitlatingen.
(1)
de maatschappelijke positie van [gedaagde]
5.7.
[gedaagde] is een deskundige op het terrein van milieurecht en heeft een bijzondere achtergrond. Hij heeft niet alleen gewerkt als hoogleraar milieurecht, maar is ook coördinerend milieuofficier van justitie bij het Landelijk Parket geweest. In de uitzending van Zembla is hij ook uitdrukkelijk als zodanig gepresenteerd. Het ligt in de rede dat een strafrechtelijke kwalificatie of beschuldiging door iemand met die achtergrond door een breed publiek geloofwaardig wordt geacht. Dat [gedaagde] inmiddels is gepensioneerd, doet aan zijn gezag niet af. Hij is zijn kennis en ervaring met zijn pensionering niet opeens kwijtgeraakt. Bovendien heeft [gedaagde] zich klaarblijkelijk ook zelf voldoende deskundig geacht om in de uitzending van Zembla en bij het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over de granulietkwestie te worden bevraagd.
5.8.
De rechtbank kent aan de maatschappelijke positie van [gedaagde] een groot gewicht toe.
(2)
de ernst van de aan de kaak gestelde misstand
5.9.
De rechtbank kent ook, vanuit het algemeen belang, aan de ernst van de in de uitzending van Zembla van 6 februari 2020 aan de kaak gestelde kwestie gewicht toe. Burgers moeten er immers vanuit kunnen gaan dat het materiaal dat wordt gebruikt bij het verondiepen van oppervlaktewater veilig is en geen schade toebrengt aan mens en milieu. [gedaagde] heeft, als bezorgde burger met een bijzondere deskundigheid, zich deze kwestie terecht aangetrokken.
(3)
de aard van de uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen
5.10.
Het verwijt van [eiseres] ziet in de kern op de uitlatingen van [gedaagde] in de Zembla-uitzending van 6 februari 2020, zoals geciteerd in randnummer 3.23 van dit vonnis. [gedaagde] heeft zich in de tv-uitzending niet beperkt tot zijn visie op de vraag of granuliet juridisch als grond kan worden gekwalificeerd en milieutechnisch veilig kan worden gebruikt voor het verondiepen van oppervlaktewater. [gedaagde] is verder gegaan dan dat en heeft zich uitgelaten over de strafrechtelijke laakbaarheid van de handelwijze van [eiseres] en over de ernst daarvan.
5.11.
In dit opzicht acht de rechtbank de in artikel 6 lid 2 EVRM neergelegde onschuldpresumptie van belang, omdat de gewraakte uitlatingen over een betrokkenheid bij strafbare feiten gaan. Wie van zijn vrijheid van meningsuiting gebruik maakt zal bepaalde grenzen in acht moeten nemen, waaronder respect voor het vermoeden van onschuld, wanneer het om verdachtmakingen gaat. Temeer wanneer hij of zij een grote kennis van het strafrecht heeft.
5.12.
In dit geval heeft [gedaagde] , ondanks zijn achtergrond als voormalig officier van justitie, geen enkel voorbehoud of nuance gemaakt. Het wettelijke vermoeden van onschuld klinkt niet door in zijn uitlatingen. [gedaagde] heeft in de Zembla-uitzending stellig beweerd dat in het geval van [eiseres] sprake is geweest van valsheid in geschrifte, het opzettelijk storten van illegaal afval en het trekken van voordeel uit die illegale stort.
5.13.
Deze beweringen komen neer op beschuldigingen van ernstige strafbare feiten aan het adres van [eiseres] . [gedaagde] spreekt in de Zembla-uitzending zelf van economische delicten van de hoogste categorie waarop gevangenisstraffen van maximaal zes jaar staan. Bij die beschuldigingen is, zoals gezegd, geen voorbehoud of nuancering geplaatst. Het spreekt voor zich dat de impact van deze beschuldigingen groot is, te meer nu deze zijn geuit door iemand die zich als onafhankelijke deskundige met specifieke expertise heeft laten interviewen en aan wiens oordeel gezag toekomt. Te verwachten viel dat die beschuldigingen, gedaan in een bekend
primetimelandelijk uitgezonden tv-programma voor onafhankelijke onderzoeksjournalistiek, afbreuk zouden doen aan de reputatie van [eiseres] en mogelijk negatieve invloed konden hebben op opdrachten van [eiseres] voor de levering van granuliet.
5.14.
De rechtbank acht ook dit gezichtspunt van aanmerkelijk gewicht.
(4)
de feitelijke basis van de uitlatingen
5.15.
Een belangrijk gezichtspunt uit vaste rechtspraak is dat de gedane uitlatingen voldoende steun moeten vinden in het beschikbare feitenmateriaal. Dit geldt temeer wanneer sprake is van beschuldigingen van strafbare feiten. Hoe serieuzer de beweringen, hoe meer solide de feitelijke basis moet zijn. Dit is niet wezenlijk anders wanneer bij de gewraakte uitingen sprake is geweest van een (louter) waardeoordeel, omdat zelfs een waardeoordeel excessief en daarom onrechtmatig kan zijn indien elke feitelijke basis daarvoor ontbreekt. [3]
5.16.
Bij de beantwoording van de vraag of de gedane uitlatingen voldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal moet worden uitgegaan van het kennisniveau op het moment waarop de uitlatingen zijn gedaan, in dit geval 6 februari 2020, de dag van de Zembla-uitzending. Het gaat dus om het feitenmateriaal waarover [gedaagde] ten tijde van de uitzending beschikte en kon beschikken. [4] Ten tijde van de Zembla-uitzending op 6 februari 2020 was de feitelijke stand van zaken, kort en zakelijk weergegeven, als volgt.
5.16.1.
Vanaf 2008 heeft Rijkswaterstaat granuliet van [eiseres] beschouwd als grond. [eiseres] beschikt sinds 2009 over een door SGS Intron – een van overheidswege erkende certificeringsinstantie – afgegeven productcertificaat conform de BRL 9321, een wettig bewijsmiddel dat het granuliet van [eiseres] ‘grond’ is in de zin van het Bbk. Granuliet van [eiseres] is daarna gebruikt voor het verondiepen van plassen.
5.16.2.
In 2018 is bij Rijkswaterstaat intern discussie ontstaan over de vraag of granuliet wel kon worden gekwalificeerd als ‘grond’ in de zin van het Bbk, en, in het verlengde daarvan, of granuliet al dan niet viel onder het bereik van BRL 9321. Een aantal ambtenaren heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat granuliet géén grond is en niet valt onder het bereik van BRL 9321. Volgens deze ambtenaren mocht granuliet daarom niet worden toegepast voor het verondiepen van plassen. Ook in een interne conceptnotitie van april 2019 van enkele medewerkers van ILT is het standpunt ingenomen dat granuliet geen grond is maar een bouwstof, en dus niet valt onder BRL 9321. Deze interne discussie heeft ertoe geleid dat Rijkswaterstaat, op regionaal niveau, in 2018 en 2019 meldingen van [eiseres] voor de voorgenomen toepassing van granuliet in oppervlaktewater heeft afgewezen.
5.16.3.
Aan deze interne ambtelijke discussie is in oktober 2019 door DGWB een einde gemaakt en is vanuit Rijkswaterstaat en ILT bevestigd dat granuliet grond is in de zin van het Bbk en onder het bereik van BRL 9321 valt. Vanaf dat moment kon [eiseres] het storten van granuliet in Over de Maas hervatten.
5.17.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat [gedaagde] bij zijn uitspraken is afgegaan op de regelgeving en op mondelinge en schriftelijke informatie die hij van de redactie van Zembla had gekregen. Die informatie had, aldus [gedaagde] , betrekking op de afgifte van een productcertificaat voor granuliet op basis van BRL 9321, de in 5.16.2 bedoelde ambtelijke discussie en (deels) op informatie die [eiseres] aan de redactie van Zembla had verstrekt. Uit niets blijkt echter dat [gedaagde] , gegeven ook zijn deskundigheid, zich verder had verdiept in de beleidslijn van de betrokken overheidsinstanties, de daaraan ten grondslag liggende documentatie, de afloop van de interne ambtelijke discussie enkele maanden voor de uitzending en de vraag wat dit betekende voor de wettigheid van de handelwijze van [eiseres] . Onweersproken is dat dit informatie was waarover [gedaagde] destijds wel kon beschikken. Die informatie hield in dat dat granuliet al vóór de inwerkingtreding van het Bbk (sinds 2008) door de bevoegde instanties als grond was aangemerkt, sinds september 2009 was gecertificeerd overeenkomstig BRL 9321 en al vele jaren werd toegepast als grond. Ook hield de informatie in dat de interne ambtelijke discussie niet had geleid tot een officiële beleidswijziging of (in ieder geval tot 10 oktober 2019 niet) een officiële standpuntbepaling en dat granuliet dus legaal gebruikt mocht worden voor het verondiepen van oppervlaktewater. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn standpunt dat er ten tijde van de Zembla-uitzending evengoed genoeg feitelijke en juridische aanknopingspunten waren voor de onverkorte stelling dat granuliet ten onrechte als grond wordt gekwalificeerd, dat het aan [eiseres] verstrekte productcertificaat niet in orde is, dat de toepassing van granuliet van [eiseres] schadelijk is voor mens en milieu. Geen van de door [gedaagde] aangedragen gegevens rechtvaardigt die zonder enig voorbehoud door hem gemaakte gevolgtrekking, met name ook voor wat betreft de strafrechtelijke kwalificatie. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat er geen voldoende solide feitelijke basis was voor de stellige bewering van [gedaagde] dat [eiseres] betrokken was bij de illegale stort van granuliet in Over de Maas en zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
5.18.
De na de Zembla-uitzending verschenen rapportages van [A] , STAB, Arcadis werpen overigens geen ander licht op de zaak. Integendeel, ook uit deze rapporten volgt dat er geen basis is voor het oordeel dat het [eiseres] niet was (en is) toegestaan om granuliet toe te passen ten behoeve van het verondiepen van oppervlaktewater.
5.19.
Aan het ontbreken van voldoende feitelijke basis voor de stellige beweringen van [gedaagde] kent de rechtbank zwaar gewicht toe.
(5)
de inkleding van de uitlatingen
5.20.
Voor wat betreft de inkleding van de uitlatingen is van belang dat [gedaagde] de beschuldigingen in de tv-uitzending heeft gedaan zonder enig voorbehoud en zonder enige nuance. [gedaagde] stelt dat sprake is van het
opzettelijkstorten van illegaal afval en het plegen van een economisch delict waarop een gevangenisstraf van 6 jaar staat. Ook stelt hij dat sprake is van het
opzettelijkplegen van valsheid in geschrifte.
Conclusie en toewijsbaarheid van de vorderingen
5.20.1.
Gelet op de betekenis die de rechtbank ten gunste van [eiseres] toekent aan de gezichtspunten (1), (3), (4) en (5), legt gezichtspunt (2) in het voordeel van [gedaagde] onvoldoende gewicht in de schaal. De rechtbank komt dan ook – alle besproken omstandigheden van het onderhavige geval in onderling verband en samenhang in aanmerking nemend – tot de conclusie dat de belangenafweging in het voordeel uitvalt van de bescherming van de goede naam van [eiseres] .
5.21.
Dat betekent dat de rechtbank de stelling van [eiseres] dat de uitlatingen van [gedaagde] in de Zembla-uitzending van 6 februari 2020 jegens haar onrechtmatig waren, onderschrijft. In zoverre is de onder I (a) gevorderde verklaring voor recht dus toewijsbaar.
5.22.
Dat laatste is anders voor zover de uitlatingen van [gedaagde] over de granulietkwestie buiten de Zembla-uitzending hebben plaatsgevonden. De gevorderde verklaring voor recht is op dit punt door [eiseres] onvoldoende geconcretiseerd en vaag gebleven. Weliswaar kan uit de beschikbare stukken worden afgeleid dat [gedaagde] op enig moment zijn beschuldigingen heeft herhaald (zoals tijdens het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer), maar de gebezigde bewoordingen en context van die latere gevallen zijn binnen het bestek van deze procedure niet met de vereiste mate van precisie komen vast te staan.
5.23.
Wel rechtvaardigt het gegeven dat [gedaagde] zijn beschuldigingen van strafbare feiten aan het adres van [eiseres] heeft herhaald, het onder II gevorderde verbod, versterkt met een gematigde en gemaximeerde dwangsom. De op de datum van dit vonnis beschikbare stukken (waaronder ook de recente rapportages van [A], STAB en Arcadis) bieden nog steeds geen solide feitelijke basis voor de beschuldiging dat [eiseres] zich met de stort van granuliet in oppervlaktewater schuldig maakt aan strafbare feiten. De rechtbank acht [gedaagde] , gegeven zijn deskundigheid, voldoende in staat om te beoordelen wanneer het feitenmateriaal voldoende is gewijzigd om de uitlating wél te mogen doen.
5.24.
De onder I (b) gevorderde verklaring voor recht komt erop neer dat [gedaagde] volgens [eiseres] een tweede onrechtmatige daad heeft gepleegd door tot dusver te weigeren die uitlatingen recht te zetten. De rechtbank volgt [eiseres] hierin niet. De weigering van [gedaagde] om te rectificeren hangt onlosmakelijk samen met diens standpunt dat de uitlatingen niet onrechtmatig (of onjuist) waren. Zijn weigering om te rectificeren kan op zichzelf gezien geen eigenstandige onrechtmatige daad opleveren. Om die reden zal de verklaring voor recht onder I (b) worden afgewezen.
5.25.
De rechtbank zal [gedaagde] wel veroordelen tot de onder III en IV gevorderde rectificatie, versterkt met een gematigde en gemaximeerde dwangsom, een en ander op de wijze zoals in het dictum vermeld. [gedaagde] heeft op zitting gezegd dat hij niet beschikt over een btw-nummer en om die reden niet kan voldoen aan de onder III gevorderde wijze van rectificatie via het ANP. Van de zijde van [eiseres] is ter zitting verklaard dat zij op dit punt kan voorzien in een praktische oplossing. Daarmee is het voor [gedaagde] dus mogelijk om de rectificatie te bewerkstelligen. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat [gedaagde] voor wat betreft de onder IV gevorderde rectificatie op de website van Zembla afhankelijk is van de medewerking van de redactie van dit programma. Om die reden is de toewijzing van die rectificatie is beperkt (zoals overigens ook gevorderd door [eiseres] ) tot het doen van een
verzoekaan Zembla om de rectificatie ongewijzigd te plaatsen.
5.26.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] niet gespecificeerd of gesubstantieerd heeft dat zij schade heeft geleden door zijn uitlatingen. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Volgens vaste rechtspraak is voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure noodzakelijk – maar tegelijkertijd voldoende – dat aannemelijk is dat de benadeelde mogelijk schade heeft geleden als gevolg van het tekortschieten of onrechtmatig handelen van zijn wederpartij. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Door de handelwijze van [gedaagde] is voldoende aannemelijk dat [eiseres] , zoals zij heeft toegelicht, zakelijk nadeel heeft ondervonden in die zin dat afbreuk is gedaan aan haar reputatie en dat opdrachten voor de levering van granuliet daardoor negatief zijn beïnvloed. Daarom zal de zaak, zoals door [eiseres] onder VII gevorderd, naar de schadestaatprocedure worden verwezen.
5.27.
[eiseres] heeft ook betaling van een bedrag van € 25.000 aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Immateriële schadevergoeding is als regel alleen bij natuurlijke personen aan de orde, maar rechtspersonen zoals [eiseres] zijn daarvan op zich niet uitgesloten. Wel zal bij een rechtspersoon sprake moeten zijn van bijzondere individuele omstandigheden. Met het oog daarop rust bij [eiseres] een verzwaarde stelplicht. De vereiste bijzondere omstandigheden (zoals risico’s voor de continuïteit van de bedrijfsvoering of voortdurende imagoschade) zijn in dit geval tegenover de betwisting door [gedaagde] onvoldoende gesteld of gebleken. De vordering onder VI zal daarom worden afgewezen.
5.28.
De slotsom is dat er voldoende grond is voor de hierna onder 6 gegeven verklaring voor recht, het verbod, de rectificatie en de verwijzing naar de schadestaatprocedure.
In deze uitkomst ligt ook besloten dat artikel 10 lid 2 EVRM hieraan niet in de weg staat.
Proceskosten
5.29.
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
- dagvaarding € 83,38
- griffierecht € 656,--
- salaris advocaat
€ 1.126,--(2 punt × tarief II onbepaalde waarde à € 563)
totaal € 1.865,38
5.30.
Voor een afzonderlijke veroordeling in de nakosten, zoals [eiseres] heeft gevorderd, bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De rechtbank zal de nakosten begroten conform het liquidatietarief.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door [eiseres] in het programma Zembla van 6 februari 2020 ervan te beschuldigen dat zij zich schuldig zou hebben gemaakt aan, dan wel betrokken zou zijn geweest bij, strafbare feiten, te weten valsheid in geschrifte en het opzettelijk illegaal storten van afval;
6.2.
verbiedt [gedaagde] om verder uitlatingen over [eiseres] te doen die inhouden of ertoe strekken dat (i) [eiseres] valsheid in geschrifte heeft gepleegd door granuliet aan te merken en aan te bieden als grond en door daartoe gebruik te maken van een vervalst certificaat ofwel (ii) dat [eiseres] illegaal afval heeft gedumpt door granuliet te laten toepassen in Over de Maas, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per keer dat [gedaagde] dit verbod schendt, tot een maximum van € 50.000;
6.3.
beveelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de hieronder weergegeven rectificatie publiek te maken door verzending via het Algemeen Nederlands Persbureau, meer specifiek via de dienst “Landelijke media via het ANP-netwerk inclusief plaatsing van het persbericht op de website van ANP Pers Support en Twitter”, zonder enige toevoeging van [gedaagde] , onder overlegging van een kopie van het aangeboden persbericht aan de advocaat van [eiseres] , op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 50.000:
“RECTIFICATIE BERICHTGEVING [eiseres]
In de televisie-uitzending van het programma Zembla van 6 februari 2020 heb ik, [gedaagde] , het bedrijf Graniet Import Benelux, mede handelend onder de naam [eiseres] , alsmede haar statutair directeur, beschuldigd van strafbare feiten, te weten het opzettelijk plegen van valsheid in geschrifte en het opzettelijk illegaal storten van afval in de plas Over de Maas. De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 8 december 2020 geoordeeld dat deze beschuldigingen onrechtmatig zijn jegens de onderneming [eiseres] , nu deze beschuldigingen geen deugdelijke basis hebben in het feitenmateriaal. De rechtbank Den Haag heeft mij, [gedaagde] , veroordeeld tot het publiek maken van deze rectificatie door middel van verzending als persbericht.”;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de omroepvereniging BNNVARA schriftelijk te verzoeken de rectificatie als geformuleerd onder 6.3 te publiceren op de homepage van Zembla, zonder enige toevoeging van [gedaagde] , noch van Zembla, onder overlegging van een kopie van het verzoek aan de advocaat van [eiseres] , op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag dat [gedaagde] nalaat aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 50.000;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding aan [eiseres] van de materiële schade die zij heeft geleden door de onrechtmatige daad van [gedaagde] , op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente;
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.865,38 en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening;
6.7.
wijst het meer af anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel, rolrechter, op 8 december 2021. [5]

Voetnoten

1.EHRM 16 februari 2016, EHRC 2016/101 (Ärtzekammer für Wien v. Austria).
2.HR 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221 (Gemeenteraadslid).
3.EHRM 19 december 2006, nr. 18235/02 (Dabrowski v. Poland).
4.Vergelijk Gerechtshof Amsterdam 23 juni 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2536, r.o. 3.6; en Gerechtshof Amsterdam 1 september 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3609, r.o. 3.7.
5.type: 1769