ECLI:NL:RBDHA:2021:13717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
NL21.6075
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiser met betrekking tot bekering tot het christendom en de beoordeling van de geloofwaardigheid door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat de geloofwaardigheid van de bekering van eiser tot het christendom niet werd erkend. Eiser, die in 1990 geboren is, heeft verklaard dat hij zich van de islam heeft afgekeerd en zich tot het christendom heeft bekeerd. Hij heeft dit onderbouwd met verklaringen van derden en zijn deelname aan huiskerkbijeenkomsten in Iran. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser ongeloofwaardig waren. De rechtbank benadrukte dat het tijdsverloop tussen het nader gehoor en het bestreden besluit, evenals de overgelegde verklaringen van derden, aanleiding gaven voor een nadere hoorzitting. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak van de rechtbank in acht moest worden genomen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6075

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

ProcesverloopBij besluit van 28 februari 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het besluit van 28 februari 2019 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 24 juli 2020 [1] heeft deze rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit van 28 februari 2019 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag van eiser.
Bij besluit van 6 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure opnieuw afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Anvar. Aan de zijde van eiser is tevens verschenen dhr. [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1990 en heeft de Iraanse nationaliteit. Hij heeft
aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is afgekeerd van de islam en tot het christendom is bekeerd. Hij heeft zeven huiskerkbijeenkomsten in Iran bijgewoond. Toen hij op 20 september 2018 opnieuw naar de huiskerk wilde gaan, zag hij dat er vier mensen in handboeien werden meegenomen en is hij gevlucht. Ook zijn er invallen geweest in zijn huis en bij zijn ouders en schoonouders.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante
elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst
2. Afvalligheid van het oorspronkelijk geloof
3. Bekering tot het christendom
4. Problemen vanwege de bekering
Verweerder gelooft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst, maar de afvalligheid, de bekering en de problemen vanwege de bekering niet. Verweerder gelooft wel dat eiser de islam niet meer praktiseert. Volgens verweerder heeft eiser slechts algemeen en oppervlakkig verklaard over zijn redenen voor de afkeer van de islam. Daarmee heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zich daadwerkelijk van de islam heeft afgewend. Ook over de bekering heeft eiser slechts vaag en algemeen verklaard. Hij heeft zijn persoonlijke relatie met en beleving van het christendom niet inzichtelijk gemaakt. Verder heeft hij ongerijmd verklaard over de problemen naar aanleiding van zijn bekering en over zijn uitreis met een vals paspoort.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser voert, samengevat, aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Daarbij verwijst eiser naar het rapport van Stichting Gave van 26 november 2020. Eiser heeft wel inzicht gegeven in zijn redenen voor de afkeer van de islam en zijn persoonlijke motieven voor de bekering. Zijn kennis en activiteiten zijn onvoldoende betrokken. Daarnaast zijn de huiskerkbezoeken ten onrechte niet aangemerkt als relevant element. Eiser verwijst in dat kader naar de uitspraak van deze rechtbank van 26 maart 2021. [2] Verder zijn de problemen vanwege de bekering ten onrechte ongeloofwaardig geacht en zijn de ingebrachte whatsappberichten ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling. Daarnaast is niet gebleken dat een bekeringscoördinator betrokken is geweest bij de besluitvorming. Dit is onzorgvuldig. Verweerder had gelet op het tijdsverloop sinds het nader gehoor ook opnieuw moeten horen, nu eiser zijn geloof sinds zijn komst naar Nederland heeft verdiept. Zijn huidige kennis en activiteiten zijn hiermee onvoldoende betrokken bij de beoordeling. Daarbij verwijst eiser naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 24 maart 2021. [3] Ook had verweerder gezien de recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter [4] moeten motiveren hoe hij de verklaringen van derden weegt in het licht van de afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen. Tot slot is door verweerder onvoldoende rekening gehouden met eisers referentiekader.
3.1.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn verdieping in het Christelijk geloof de volgende stukken overgelegd:
  • Rapport van Stichting Gave ‘Toetsing Bekering van [eiser] ’ van 26 november 2020 opgesteld door Dr. [B] .
  • Verklaring van 29 oktober 2020 van [C] en [D] van de Vrije Baptistengemeente [kerkgemeente]
  • Verklaring van 30 oktober 2020 van [E] , regioleider van de Father’s House Movement.
  • Verklaring van 26 oktober 2020 van pastoor [F] van DeRank Persian Baptist Church.
  • Schermafbeeldingen van eisers Instagramaccount.
  • Verklaring van 9 november 2021 van [G] van Gereformeerde kerk Levend water.
  • Verklaring van 10 november 2021 van [H] .
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de rechtbank hierna in, voor zover
dat nodig is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaling zienswijze
6. Voor zover eiser in de gronden van beroep de zienswijze letterlijk herhaald, dan wel verzoekt de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiser in zijn zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover eiser in beroep niet heeft aangegeven dat en in welke zin verweerder in zijn motivering tekort is geschoten, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Het enkel verwijzen naar de zienswijze kan immers niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
Bekeringscoödinator
7. Verweerder heeft in het verweerschrift van 9 november 2021 informatie uit de minuut van het bestreden besluit ingebracht waaruit blijkt dat er overleg is geweest met een bekeringscoördinator. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de Werkinstructie 2019/18 is genomen.
Afvalligheid
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers afkering van de islam niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij afstand heeft gedaan van de islam. Zo heeft eiser verklaard dat de eisen binnen de islam een verplichting zijn, dat de islam niet wil dat je vrolijk bent en dat in de Koran alles om geweld draait. Ook heeft hij verklaard dat de dwingende rol van de islam binnen de samenleving en overheid hem tegenstond. Zo stond het hem tegen dat hij zijn eigen verjaardag en die van zijn vrouw niet mocht vieren omdat deze in de rouwmaanden vallen. Zijn verklaringen zeggen echter weinig over zijn persoonlijke bezwaren tegen het islamitische geloof en zien vooral op een afkeer van verschillende maatschappelijke normen. Dat hij depressief was, suïcidale gedachten had en cannabis gebruikte en in die periode nergens meer in geloofde, maakt evenmin de reden inzichtelijk van de afkering van zijn religie. Hij maakt niet inzichtelijk waarom door die omstandigheden het islamitische Godsbeeld niet meer voldeed. Over de stelling van Stichting Gave dat eiser niet bewust voor de islam heeft gekozen, heeft verweerder mogen overwegen dat niet relevant is hoe eisers geloof in de islam is ontstaan, slechts dat dat zijn geloof was.
Bekering
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder eisers verklaringen over zijn bekering in Iran niet ten onrechte ongeloofwaardig vindt. Verweerder heeft het daarbij bevreemdend mogen vinden dat [I] eiser zo snel over zijn bekering tot het christendom vertelde, terwijl zij geen goede vrienden waren. Dat er wel een vertrouwensband zou zijn tussen [I] en eiser, kan niet worden gevolgd nu zij elkaar pas na lange tijd net weer ontmoet hadden in het openbaar en gelijk daarna in de auto marihuana gingen roken. [5] Nu het prediken van het christendom strafbaar is in Iran, heeft verweerder deze gang van zaken vreemd mogen vinden. Dat eiser en [I] beiden stoned waren heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven brengen. Gelet op de risico’s die kleven aan het bijwonen van een huiskerkbijeenkomst in Iran, heeft verweerder het ook vreemd mogen vinden dat [I] eiser zo snel al meenam naar de huiskerk, terwijl de andere huiskerkleden eiser niet kenden. Voorts heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser slechts algemeen en summier over zijn motieven voor de bekering heeft verklaard. Zo verklaart hij dat de voorganger van de huiskerk hem heeft verteld dat er een wonder in zijn leven had plaatsgevonden, waarop hij moest huilen en besloot christen te worden. Eiser kan echter niet inzichtelijk maken wat er nu precies door hem heen ging toen hij van het ene op het andere moment tot die beslissing was gekomen. Daarmee is niet inzichtelijk waarom hij christen wilde worden en hoe hij zich daarvan bewust werd. Ook heeft eiser slechts summier verklaard over wat het voor hem betekende om zich tot het Christendom te bekeren. Zo heeft hij verklaard rust te ervaren bij [I] en in de huiskerk. Eiser voert ook aan dat hij wel persoonlijk heeft verklaard over de redenen waarom hij zich tot het christendom heeft bekeerd. Zo heeft hij verklaard over zijn depressie, de onvrede in zijn relatie en het gebruik van marihuana. Hoewel het begrijpelijk is dat eiser door die omstandigheden houvast bij het christendom zocht, heeft hij niet inzichtelijk gemaakt wat het, in het licht van die omstandigheden, voor hem betekent om bekeerd te zijn, anders dan dat hij stelt rust en liefde te voelen. Dat heeft verweerder in redelijkheid onvoldoende concreet mogen achten.
9.1.
Verweerder heeft verder eisers kennis ten tijde van het nader gehoor over het christendom summier mogen vinden. Zo weet eiser slechts twee namen van boeken te noemen uit het Oude Testament en geen een uit het Nieuwe Testament, terwijl hij wel heeft verklaard dat hij de Bijbel heeft gelezen. Verder wist hij op meerdere vragen het antwoord niet, bijvoorbeeld over wat christenen met Pinksteren vieren of wie door Jezus uit de dood is opgewekt. [6]
Problemen vanwege de bekering
10. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder eisers problemen vanwege zijn bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Verweerder heeft het in dat kader vreemd mogen vinden dat eiser zonder problemen is uitgereisd, terwijl hij reisde met een vals paspoort waarvan de pasfoto niet op hem leek en vier keer stelt te zijn gecontroleerd. Eiser noemt het een wonder dat hij geen problemen bij zijn uitreis heeft ondervonden en geeft verder geen deugdelijke verklaring voor de gang van zaken. Daarbij is heeft verweerder het ongerijmd mogen vinden dat eiser de personalia van het valse paspoort niet weet, terwijl hij had kunnen verwachten dat de autoriteiten daar vragen over zouden kunnen stellen. Zeker nu eiser voor Iraanse begrippen bovengemiddeld lang is, ruim twee meter, had van hem verwacht mogen worden dat hij ten minste de lengte op het valse paspoort gecontroleerd heeft. Daarnaast heeft verweerder het ongerijmd mogen vinden dat eisers vrouw hem niet had geïnformeerd over haar verhoor naar aanleiding van de gestelde huisinval door de Iraanse autoriteiten. Te meer nu eiser heeft verklaard dat hij een dag voor het nader gehoor nog contact met zijn vrouw heeft gehad en ook via WhatsApp contact met haar heeft (gehad).
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de afvalligheid, de bekering in Iran en de problemen vanwege de bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden.
Had verweerder nader moeten horen?
12. De rechtbank overweegt verder het volgende.
Verweerder beoordeelt de geloofwaardigheid van een (gestelde) bekering aan de hand van drie elementen: de motieven voor en proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten binnen het geloof. De hoogste bestuursrechter heeft bepaald [7] dat verweerder kenbaar moet motiveren hoe hij de verklaringen over alle drie de elementen heeft beoordeeld. Wanneer hij doorslaggevend gewicht toekent aan de ongeloofwaardig geachte verklaringen over de motieven, moet hij kenbaar motiveren wat hij van de verklaringen van de vreemdeling over de overige twee elementen vindt en waarom die verklaringen de ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren. Verder moet verweerder ook daadwerkelijk en kenbaar motiveren hoe hij de verklaringen van derden weegt in het licht van de afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen.
12.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 4 oktober 2018 in Nederland is aangekomen en asiel heeft aangevraagd en op 12 oktober 2018 nader is gehoord over zijn asielmotieven. Eiser verblijft ondertussen dus al ruim drie jaar in Nederland. Uit de door eiser ingebrachte verklaringen, zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 3.1, en met name het rapport van Stichting Gave, blijkt dat eiser sinds zijn komst naar Nederland zeer actief is binnen zijn kerkgemeenschap(pen). Hij volgt onder meer Bijbelstudies, geeft met regelmaat Bijbellessen, evangeliseert via social media en bezoekt elke week minimaal eenmaal de kerk. Het valt daarom niet uit te sluiten dat eiser gedurende zijn tijd in Nederland geloofsgroei heeft doorgemaakt en dat er sprake is van dusdanig toegenomen kennis en activiteiten dat deze twee elementen mogelijk zijn ongeloofwaardig geachte verklaringen kunnen compenseren. Gelet op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter, het tijdsverloop tussen het nader gehoor en het bestreden besluit en de overgelegde verklaringen van derden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser zorgvuldigheidshalve, in het kader van de ex nunc beoordeling van zijn asielmotieven, nader had moeten horen. Te meer nu het vorige beroep van eiser gegrond is verklaard en dat bij uitstek een geschikt moment was voor verweerder om eiser nader te horen. Het beroep is op dit punt gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
Conclusie
13. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het in strijd is genomen met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het horen van eiser aan verweerder toekomt. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank acht een termijn van acht weken hiervoor passend.
14. Nu het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6991.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:608.
4.Uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977.
5.Verslag van nader gehoor, p. 9.
6.Verslag van nader gehoor, p. 24.
7.Uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977.