ECLI:NL:RBDHA:2021:15223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
SGR 20/4520
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot buiten behandeling laten van een aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had op 23 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. In een brief van 27 januari 2020 verzocht verweerder eiseres om aanvullende informatie, waaronder bankafschriften en een verklaring over haar financiële situatie van 1 juni 2019 tot en met 27 januari 2020. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gelaten omdat de gevraagde informatie niet was ontvangen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 2 juni 2020. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 30 november 2021.

De rechtbank heeft overwogen dat eiseres niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens heeft verstrekt en dat verweerder in redelijkheid de aanvraag buiten behandeling heeft kunnen laten. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder beschuldigingen van fraude en het ontbreken van een redelijke termijn voor het aanleveren van gegevens, verworpen. De rechtbank concludeert dat de geboden hersteltermijn van twee weken voldoende was en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was om de gevraagde informatie tijdig aan te leveren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4520

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: M.J. Logan).

Procesverloop

In het besluit van 14 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gelaten.
In het besluit van 2 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is niet verschenen. Verweerder is, met voorafgaand bericht van verhindering, evenmin verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres heeft op 23 januari 2020 een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. In de brief van 27 januari 2020 heeft verweerder eiseres verzocht wordt om aanvullende informatie ten behoeve van haar bijstandsaanvraag uiterlijk 10 februari 2020 te overleggen, zoals bankafschriften en een verklaring waarin eiseres schrijft hoe zij van 1 juni 2019 tot en met 27 januari 2020 heeft geleefd.
2. In het primaire besluit heeft verweerder die aanvraag buiten behandeling gelaten, omdat verweerder de aan eiseres gevraagde aanvullende informatie niet heeft ontvangen. In het bestreden besluit heeft verweerder die beslissing gehandhaafd.
3. Eiseres voert aan dat verweerder haar ten onrechte van fraude beschuldigt en ten onrechte de zwaardere fraudetoets heeft toegepast. Verweerder handelt daardoor in strijd met het verbod van détournement de pouvoir. Ook stelt eiseres dat haar geen redelijke termijn - namelijk een termijn van maar acht werkdagen - is gegeven om de gevraagde stukken te overleggen.
3.1
Dit betoog van eiseres slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.2
Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
3.3
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak [1] volgt dat voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven is. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Het bijstandverlenend orgaan is in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens op te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
3.4
De rechtbank ziet, mede gelet op voornoemde rechtspraak, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet om de gevraagde aanvullende gegevens heeft mogen verzoeken. Met de gevraagde aanvullende gegevens kan immers duidelijkheid verkregen worden over de financiële situatie van eiseres in de periode (1 juni 2019 tot en met 27 januari 2020) onmiddellijk voorafgaand aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd en die gegevens zijn noodzakelijk voor de beoordeling van het recht van eiseres op bijstand. De rechtbank overweegt daarbij dat, anders dan eiseres stelt, uit het dossier in het geheel niet blijkt dat eiseres wordt beschuldigd van fraude. Van strijd met het verbod van détournement de pouvoir is dan ook geen sprake.
3.5
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de aan eiseres geboden hersteltermijn in dit geval niet redelijk zou zijn geweest. Op grond van vaste rechtspraak [2] moet een hersteltermijn als hier aan de orde afgestemd zijn op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens en bescheiden. De lengte van die termijn dient zodanig te zijn dat een aanvrager in beginsel in staat kan worden geacht alle gevraagde gegevens en bescheiden voor de afloop van de hersteltermijn aan het bestuursorgaan aan te leveren. Naar het oordeel van de rechtbank is de geboden hersteltermijn van twee weken voldoende afgestemd op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens en heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij redelijkerwijs niet in staat was om binnen de geboden hersteltermijn de gevraagde gegevens aan te leveren. Gelet op de hiervoor genoemde wet- en regelgeving, volgt de rechtbank de stelling van eiseres dat de wettelijke reactietermijn vier weken bedraagt evenmin. Voor zover het voor eiseres niet mogelijk was om binnen de gestelde termijn de gevraagde aanvullende stukken te verstrekken, had het op haar weg gelegen om verweerder om uitstel te verzoeken, hetgeen zij heeft nagelaten.
3.6
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres niet binnen de gestelde termijn de door verweerder gevraagde gegevens heeft verstrekt. Verweerder heeft gelet hierop in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering buiten behandeling te laten. Van een onzorgvuldig, onevenredig of ondeugdelijk gemotiveerd besluit is geen sprake.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1591.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 21 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG1395, en de uitspraak van de CRvB van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4111.