ECLI:NL:RBDHA:2021:15271

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
NL20.15620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Bengaalse nationaliteit met betrekking tot lidmaatschap van de BNP en problemen met de Awami League

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de asielaanvraag van eiser, een Bengaalse nationaliteit, die lid is van de Bangladesh National Party (BNP). Eiser heeft aangevoerd dat hij problemen heeft ondervonden met de Awami League, de regeringspartij in Bangladesh, en dat hij als gevolg daarvan is gemarteld en bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen forensisch medisch onderzoek (FMO) is uitgevoerd, ondanks de aanwezigheid van indicaties van littekens en psychische klachten bij eiser. De rechtbank oordeelt dat het iMMO-rapport, dat de psychische gezondheidstoestand van eiser tijdens de gehoren beschrijft, niet voldoende is meegenomen in de beoordeling door verweerder. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder onvoldoende waarde heeft gehecht aan de overgelegde originele documenten, waaronder een lidmaatschapspasje van de BNP en een arrestatiebevel. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het iMMO-rapport en de overgelegde documenten in de beoordeling moeten worden betrokken. Eiser heeft recht op vergoeding van de kosten van het iMMO-onderzoek en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15620

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. A. Berends),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

ProcesverloopBij besluit van 11 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL20.15621, op 6 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het asielrelaas
1. Eiser heeft de Bengalese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1997.
2. Eiser heeft het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Rond het jaar 2014 zijn er problemen voor eiser ontstaan omdat hij actief lid is geworden van de politieke partij Bangladesh National Party (BNP) en hij mee is gaan doen aan betogingen. Eiser heeft problemen ondervonden met de Awami League, de regeringspartij in Bangladesh. De Amawi League wilde dat eiser lid zou worden van hun partij en hebben eiser daarom bedreigd. Hierna hebben zich meerdere incidenten voorgedaan waarbij eiser is mishandeld, opgepakt en door de politie is gemarteld. Ook zijn er tegen eiser ten onrechte rechtszaken aangespannen en is hij inmiddels veroordeeld voor een gevangenisstraf van 12 jaar omdat er verdovende middelen in zijn winkel zijn gevonden. Eiser stelt dat leden van de Awami League die in zijn winkel hebben neergelegd. Eiser heeft als gevolg van verschillende incidenten ook meerdere keren in het ziekenhuis gelegen. Na de laatste keer dat eiser door de politie is vrij gelaten en toen eiser te horen kreeg dat meerdere collega’s van hem waren vermoord, heeft eiser het land verlaten en is hij gevlucht naar Nederland. Sinds het vertrek van eiser uit Bangladesh zijn leden van Awami Leagu naar hem op zoek en heeft zijn familie hierdoor ernstige problemen ondervonden. Zo is de moeder van eiser mishandeld en verkracht, de oma van eiser is vermoord, de broer van eiser is vermoord en het zusje van eiser is bijna vermoord. Verder is het huis van de familie van eiser in brand gestoken en is zijn familie verbannen uit het dorp waar eiser woonde.
2.1
Ter onderbouwing van het lidmaatschap van BNP heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
- een lidmaatschapspasje van de partij BNP;
- een verklaring van de heer [naam 2] , de voorzitter van de politieke jeugdpartij BNP;
- een krantenartikel.
Ter onderbouwing van de gestelde problemen heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
- een arrestatiebevel;
- een vonnis;
- een oproep om te verschijnen voor de rechtbank;
- krantenartikelen;
- een brief van de advocaat van eiser uit Bangladesh;
- een rapport van het ziekenhuis.
2.2
Ter onderbouwing van zijn medische problemen heeft eiser in beroep een medisch rapport van iMMO [1] overgelegd.
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft de volgende relevante elementen onderscheiden:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
lidmaatschap BNP en politieke functie BNP;
problemen met de Awami League.
Verweerder heeft element 1 geloofwaardig bevonden. Verweerder heeft de overige elementen niet geloofwaardig bevonden en daarom heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij lid is van de politieke partij BNP. Hoewel eiser drie documenten ter onderbouwing hiervan heeft overgelegd, maakt dat niet dat het lidmaatschap geloofwaardig wordt bevonden. Deze documenten konden namelijk door Bureau Documenten niet op authenticiteit worden onderzocht nu er geen vergelijkingsmateriaal aanwezig is. Eiser heeft daarom met zijn verklaringen moeten overtuigen dat hij lid is van de BNP en hierin is hij niet geslaagd. Eiser heeft summiere en tegenstrijdige verklaringen afgelegd en die komen niet overeen met wat bekend is uit openbare bronnen. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat hij problemen heeft ondervonden met de Awami League. Dat het lidmaatschap van BNP niet geloofwaardig wordt bevonden doet bij voorbaat afbreuk aan de geloofwaardigheid van dit element. De documenten die eiser ten aanzien van de gestelde problemen heeft overgelegd, maken dit element evenmin geloofwaardig omdat deze niet op echtheid kunnen worden onderzocht. Gelet hierop heeft eiser ook dit punt met zijn verklaringen aannemelijk moeten maken, waarin hij niet is geslaagd. Eiser heeft op dit punt wisselende en summiere verklaringen afgelegd. Dat de problemen het gevolg zouden zijn van zijn lidmaatschap van de BNP is daarbij enkel gebaseerd op vermoedens. Ten slotte acht verweerder niet aannemelijk dat de familieleden van eiser problemen hebben ondervonden sinds het vertrek van eiser uit Bangladesh. De informatie die eiser heeft verkregen van zijn moeder en advocaat is niet objectief verifieerbaar.
Had verweerder een forensisch medisch onderzoek moeten laten verrichten?
5. Eiser voert allereerst aan dat verweerder ten onrechte niet is overgegaan tot het laten verrichten van forensisch medisch onderzoek (hierna: FMO). Volgens eiser vormen de door hem aangevoerde omstandigheden voldoende aanleiding hiervoor en had verweerder moeten onderzoeken of eiser in staat was om consistente en coherente verklaringen af te leggen.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de beoordeling zorgvuldig is gehandeld door niet over te gaan tot het laten verrichten een FMO. Op grond van de geconstateerde klachten is namelijk niet gebleken dat eiser niet consistent, compleet en coherent kan verklaren. Indien eiser van mening is dat verweerder niet over alle informatie beschikt, had hij zelf meer medische stukken moeten overleggen waaruit zou blijken dat hij niet consistent, compleet en coherent kan verklaren.
5.2
Uit artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn [2] volgt dat de lidstaten een medisch onderzoek van een asielzoeker regelen wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig relevant acht. Deze verplichting is geïmplementeerd in Nederlands recht in artikel 3.109e van het Vb [3] . Verweerder heeft beleid geformuleerd over het al dan niet inschakelen van FMO in paragraaf C1/4.4.4 van de Vc [4] . Hieruit volgt, kort gezegd, dat FMO wordt ingezet als verweerder dat relevant acht. Als een FMO niet relevant wordt geacht, krijgt de vreemdeling de gelegenheid op eigen kosten medisch onderzoek te laten doen. Voor zover psychische klachten worden gesteld maar deze niet met medische stukken zijn onderbouwd, geeft dit géén aanleiding tot het opstarten van een FMO.
5.2.1
In paragraaf C1/4.4.4 van de Vc zijn de volgende omstandigheden genoemd die de IND betrekt bij het bepalen of een FMO relevant is:
- De verklaringen van de vreemdeling omtrent de aanwezigheid van significante fysieke en/of psychische sporen;
- Eventuele door de vreemdeling overgelegde medische stukken waarin gewag wordt gemaakt van significante fysieke en/of psychische sporen;
- De aanwezigheid van ander bewijsmateriaal ter staving van de stelling dat bij terugkeer vervolging of ernstige schade dreigt;
- De verklaringen van de vreemdeling over de oorzaak van de fysieke en/of psychische sporen in relatie tot hetgeen openbare bronnen over het land van herkomst melden;
- De vraag of de uitslag van een forensisch medisch onderzoek van doorslaggevend belang is voor de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Indicaties over de aanwezigheid van littekens, fysieke klachten en/of psychische klachten kunnen onder andere naar voren komen uit:
- Het ‘medisch advies horen & beslissen’;
- De rapporten van de gehoren; en
- Medische stukken.
De IND kan niet zelf een medische diagnose stellen. De IND kan tijdens de gehoren vragen stellen over de aanwezigheid van littekens, fysieke klachten en/of psychische klachten bij de vreemdeling. De IND vraagt niet aan de vreemdeling of hij littekens en/of fysieke klachten wil laten zien. De enkele stelling van de vreemdeling dat hij psychische klachten heeft is onvoldoende als indicatie voor het opstarten van forensisch medisch onderzoek. In beginsel moeten psychische klachten onderbouwd worden met medische stukken.(…)
Het forensisch medisch onderzoek is primair op waarheidsvinding gericht. Dit betekent dat het forensisch medisch onderzoek als instrument kan worden ingezet om een bijdrage te leveren aan de geloofwaardigheidsbeoordeling bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
5.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er in het geval van eiser geen aanleiding bestond om een FMO te laten verrichten. Er waren in zijn geval voldoende aanwijzingen van littekens, fysieke en psychische klachten waardoor hij mogelijk niet compleet, coherent en consistent kon verklaren. De rechtbank betrekt hierbij dat de gemachtigde van eiser al in de correcties en aanvullingen van 6 december 2019 heeft aangegeven dat zij veel moeite had met het bespreken van het gehoor met eiser en dat zij twijfelt aan het vermogen van eiser om coherent te verklaren en dat een FMO in de rede ligt. Ook betrekt de rechtbank dat eiser tijdens de gehoren meerdere malen heeft aangegeven dat hij is gemarteld en hier littekens aan heeft overgehouden. Daarnaast heeft hij aangegeven dat hij een mannelijke tolk wil vanwege zijn trauma’s. Daarbij is ook van belang dat eiser in het eerste gehoor een medisch stuk van het ziekenhuis uit Bangladesh heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij opgenomen is geweest. Verder blijkt uit het procesdossier dat er driemaal een FMMU-onderzoek is geweest namelijk op 2 juli 2018, 1 november 2018 en 31 oktober 2019. Het FMMU-advies van 2 juli 2018 ontbreekt in het dossier en is ondanks een verzoek daartoe door de rechtbank, niet door partijen overgelegd, maar dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden wordt door partijen niet betwist. In het iMMO-rapport is een weergave gegeven van wat in dit eerste FMMU-advies staat vermeld. Daaruit volgt dat eiser regelmatig pijn ervaart in zijn gehele lichaam naar aanleiding van de mishandelingen, dat hij veel droomt, vaak wakker wordt ’s nachts, dat eiser bang is, een wisselende stemming heeft en dat hij zich moeilijk kan concentreren. In het tweede FMMU-advies is vermeld dat rekening moet worden gehouden met een gevoel van alleen zijn dat door eiser als negatief en bedreigend wordt ervaren en dat dit zich kan uiten in oplopende spanning en stress, zichtbaar door forse emotionele reactie, spanningspijn, hoofdpijn, draaierigheid, duizeligheid, en trillende ledematen. In het derde FMMU-advies wordt nog vermeld dat eiser een gespannen indruk maakt, dat hij het verhaal vertelt met emoties en dat hij moeite heeft met exacte data bij gebeurtenissen plaatsen. De in dit advies gerapporteerde beperkingen zijn: zorgen, piekeren, hoofdpijnklachten, emoties en verwerkingsproblemen. Verder heeft eiser tijdens dit laatste FMMU-onderzoek zelf gemeld dat hij problemen heeft met inslapen en doorslapen, dat hij nachtmerries heeft, vermoeid wakker wordt, en veel nadenkt en piekert. Eiser heeft tijdens dit onderzoek ook verklaard dat hij littekens heeft op zijn armen, benen, rug, schouders en op zijn hoofd.
De rechtbank acht in dit kader ook van belang dat de gehoorambtenaar tijdens het nader gehoor heeft besloten het gehoor af te breken en op ander moment voor te zetten vanwege de klachten van eiser. Tijdens het tweede deel van het nader gehoor wijst de hulpverlener van eiser er nog op dat eiser psychische klachten heeft vanwege wat hij heeft meegemaakt en dat hij nog geen hulp hiervoor heeft ontvangen. Ten slotte blijkt dat eiser tijdens de gehoren meerdere malen zeer emotioneel wordt.
5.3.1
Gelet op deze indicaties heeft verweerder niet voldoende gemotiveerd dat medisch onderzoek niet relevant was voor de beoordeling van eisers asielverzoek. De stelling van verweerder dat eiser driemaal is gezien door het FMMU en dat hieruit niet is gebleken dat eiser niet kon worden gehoord, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Uit die drie rapporten blijkt nu juist dat in het geval van eiser sprake is van ernstige fysieke en psychische problemen. Met de stelling van verweerder dat eiser aan het begin en het eind van de gehoren heeft aangegeven dat hij in staat was om te worden gehoord, miskent verweerder dat eiser mogelijk zelf niet in staat was om aan te geven dat het niet goed met hem ging. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat de gehoormedewerker het nader gehoor heeft moeten onderbreken, omdat het met eiser niet meer goed ging. Ook is niet gemotiveerd dat het FMO voor de beslissing op eisers asielaanvraag niet van doorslaggevend van belang had kunnen zijn, temeer nu die beslissing uitsluitend is gebaseerd op ongeloofwaardig geachte verklaringen van eiser. Gelet op de samenwerkingsplicht, zoals neergelegd in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn [5] , had het op de weg van verweerder gelegen om in het geval eiser een medisch onderzoek te laten doen. Verweerder had zich op grond van het voorgaande ervan moeten vergewissen of de verklaringen van eiser aan de beoordeling ten grondslag konden worden gelegd of dat bij de beoordeling van de verklaringen rekening moest worden gehouden met de omstandigheid dat eiser mogelijk niet in staat was om compleet, coherent en consistent te verklaren.
5.3.2
Gelet hierop bevat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. In het kader van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank evenwel de overige beroepsgronden bespreken.
Kan verweerder gelet op het iMMO-rapport van de verklaringen van eiser uitgaan?
6. Omdat verweerder geen aanleiding zag voor een FMO, heeft eiser het iMMO gevraagd een medisch onderzoek te verrichten. Eiser voert aan dat verweerder, gelet op de inhoud van het iMMO-rapport, niet kan uitgaan van de door eiser in de gehoren afgelegde verklaringen. Het iMMO-rapport toont namelijk aan dat de geconstateerde psychische gezondheidstoestand van eiser tijdens de gehoren beperkingen zal hebben gegeven die zeker hebben geïnterfereerd met het compleet, consistent en coherent kunnen verklaren. Ondanks dat verweerder rekening met eiser heeft gehouden door het nader gehoor te verspreiden over twee dagen en voldoende pauze in te lassen, kan niet worden vastgesteld dat eiser in staat was om te worden gehoord. Daarbij blijkt uit het iMMO-rapport ook dat schaamte een rol heeft gespeeld bij het vertellen van de problemen rondom specifiek de seksuele mishandeling, aangezien er een vrouwelijke tolk aanwezig was, terwijl eiser al eerder heeft aangegeven een mannelijke tolk te willen. Aangezien het iMMO-rapport een deskundigenrapport is kan verweerder dit niet zomaar terzijde schuiven.
Verder vormt het iMMO-rapport medisch steunbewijs voor de door hem gestelde problemen. Uit het rapport blijkt namelijk dat de PTTS [6] -klachten typerend zijn voor wat eiser heeft meegemaakt. Daarbij zijn volgens het iMMO 7 van de 8 littekens van eiser consistent met wat eiser heeft verklaard.
6.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat op de juiste wijze rekening is gehouden met de beperkingen van eiser en dat de overgelegde iMMO-rapportage de tegenwerpingen in het bestreden besluit niet aantast. De klachten van eiser met betrekking tot het coherent kunnen verklaren zijn namelijk ook door het FMMU opgemerkt en betrokken bij het FMMU-advies. Verweerder heeft tijdens de gehoren rekening gehouden met hetgeen door het FMMU is geconstateerd. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de iMMO-rapportage niet voldoet aan de beoordelingscriteria, zoals deze blijken uit de uitspraken van de Afdeling [7] van 27 juni 2018 [8] , omdat iMMO niet heeft aangegeven op welk onderdeel van eisers asielrelaas de gestelde beperking van het vermogen om te verklaren betrekking heeft. Van het iMMO mag verlangd worden een op de persoon toegespitste beoordeling te verrichten. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat ook niet aannemelijk is dat eiser niet (goed) heeft kunnen verklaren over de seksuele mishandeling vanwege schaamte. Eiser was namelijk niet eenduidig over dat hij een vrouwelijk tolk wilde. Ook is het niet duidelijk wat hij dan niet zou hebben kunnen verklaren over de seksuele mishandeling.
Verweerder stelt zich ten slotte op het standpunt dat het iMMO-rapport ook niet kan gelden als medisch steunbewijs. De littekens zijn namelijk al door het FMMU gezien en het is niet duidelijk dat deze verband houden met de verklaringen.
6.2
De rechtbank overweegt als volgt.
De Afdeling heeft in de uitspraken van 27 juni 2018 overwogen dat indien in het iMMO-rapport op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren, verweerder hieraan niet voorbij kan gaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daartoe is wel vereist dat uit het iMMO-rapport blijkt op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld. Het iMMO-rapport moet daartoe vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en of het onderzoeksformulier van de FMMU daar deel van uitmaakte. Verder moet uit het iMMO-rapport blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Als verweerder geen medisch deskundige inschakelt en de in het iMMO-rapport neergelegde conclusie aldus niet bestrijdt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is.
6.2.1
De rechtbank stelt vast dat het iMMO-rapport moet worden aangemerkt als een deskundigenadvies. De rechtbank dient te beoordelen of het iMMO-rapport, voor zover dat betrekking heeft op het vermogen van eiser om consistent en coherent te verklaren, voldoet aan de vereisten zoals die voortvloeien uit de hiervoor genoemde uitspraken. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het rapport inzichtelijk en concludent tot stand is gekomen. Het iMMO heeft bovendien duidelijk gemaakt op welke gegevens en onderzoeken de conclusies zijn gebaseerd en dat de onderzoeken zijn verricht door deskundigen.
6.2.2
Met betrekking tot het onderdelenvereiste stelt het iMMO dat het wetenschappelijk niet mogelijk is aan te wijzen op welke onderdelen iemand wel of niet kan verklaren. Dit wordt onderbouwd met uitgebreide verwijzingen naar wetenschappelijke onderzoek en artikelen over psychische problematiek, de werking van het geheugen en het vermogen te kunnen verklaren [9] . Voorts stelt de rechtbank vast dat deze stelling van het iMMO in de door verweerder genoemde uitspraken van de Afdeling uit 2018 niet is betrokken.
Daarnaast blijkt dit ook uit het artikel ‘Beoordeling van forensisch medische rapportages in de asielprocedure’ van Kollen c.s. , waar eiser in beroep naar heeft verwezen. De auteurs van dit artikel zijn werkzaam of werkzaam geweest voor het iMMO. In dit artikel is gedegen en met verwijzing naar wetenschappelijke publicaties uiteengezet dat het medisch gezien niet mogelijk is om uitspraken te doen over welke beperkingen betrekking hebben op welk deel van de verklaringen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
Voor zover verweerder ter zitting het standpunt heeft ingenomen dat het iMMO wel aan het onderdelenvereiste kan voldoen, nu het iMMO ten aanzien van eiser op één onderdeel wel heeft geconstateerd dat er sprake is van een beperking, acht de rechtbank dat onvoldoende voor een ander oordeel. Verweerder doelt op de opmerking in het rapport dat het aspect schaamte mogelijk een rol heeft gespeeld in de mogelijkheid om correct en consistent te verklaren ten overstaan van vrouwen. Zoals het iMMO in het rapport aangeeft, gebeurt dit bij hoge uitzondering. Zoals het iMMO namelijk in het rapport [10] aangeeft, is in deze rapportage wat dat betreft sprake van een uitzonderlijke situatie.
6.2.3
Vast staat dat verweerder in reactie op het onderzoek van iMMO geen eigen medisch deskundige heeft ingeschakeld. Zoals uit de hierboven aangehaalde Afdelingsuitspraken volgt, moet verweerder nader motiveren waarom het relaas nog altijd ongeloofwaardig wordt geacht. Daarin is verweerder niet geslaagd. Verweerder heeft ter zitting in dit verband aangevoerd dat onduidelijk blijft wat eiser over de seksuele mishandeling had kunnen verklaren. Verweerder heeft verder in zijn reactie op het iMMO-rapport de in de besluitvorming opgenomen argumenten aangehaald.
6.2.3
Dat het iMMO-rapport niet als medisch steunbewijs kan worden aangemerkt, acht de rechtbank ook onvoldoende gemotiveerd. Op grond van wat hiervoor reeds is overwogen heeft verweerder met het argument, dat de littekens gemeld zijn door het FMMU en met de verwijzing naar de ongeloofwaardig geachte aanleiding voor de mishandelingen, het steunbewijs onvoldoende gemotiveerd terzijde heeft gesteld.
6.2.4
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder het iMMO-rapport onvoldoende gemotiveerd ter zijde heeft geschoven en ook op dit punt sprake is van een motiveringsgebrek.
Had verweerder de overgelegde documenten bij de beoordeling moeten betrekken?
7. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte de overgelegde documenten niet bij de beoordeling heeft betrokken. Ook als de authenticiteit van documenten niet kan worden vastgesteld, dient verweerder volgens Werkinstructie 2014/10, deze documenten toch bij de beoordeling te betrekken. Het weigeren van de documenten zonder een beoordeling te maken van de relevantie, is een te formalistische aanpak.
7.1
De rechtbank stelt voorop dat eiser diverse originele documenten heeft overgelegd. Het gaat onder meer om een lidmaatschapspasje van de BNP, een arrestatiebevel, processen-verbaal en een rechtbankvonnis van 18 oktober 2017. Indien de authenticiteit hiervan komt vast te staan, is het niet uit te sluiten dat eiser bij terugkeer naar Bangladesh te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [11] . Hierbij geldt als uitgangspunt dat het niet voor risico van eiser komt dat de authenticiteit van het arrestatiebevel niet kan worden vastgesteld wegens het ontbreken van referentiemateriaal, omdat het hier een eerste inhoudelijk beoordeelde asielaanvraag betreft [12] .
7.1.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval geen waarde wordt gehecht aan de overgelegde documenten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
7.1.2
In paragraaf 3.2.1.2 Werkinstructie 2014/10 staat - voor zover van belang:
Documenten
Indien de vreemdeling documenten heeft overgelegd ter staving van zijn verklaringen, dan zullen deze in beginsel (voor zover mogelijk) worden onderzocht op echtheid. (…)
Vervolgens wordt beoordeeld voor welke van de relevante elementen de documenten ter onderbouwing dienen en welke waarde aan deze documenten kan of moet worden gehecht. Daarbij dient bedacht te worden dat bij een eerste asielaanvraag als uitgangspunt geldt dat indien de authenticiteit van documenten niet kan worden vastgesteld, dit niet ten nadele van de vreemdeling gebruikt mag worden.Bij de beoordeling welke waarde aan documenten gehecht kan worden, spelen o.a. de volgende vragen een rol:• Door wie zijn de documenten afgegeven (en strookt dit met de algemene informatie hierover)?
• Hoe heeft de vreemdeling het document verkregen (en strookt dit met de algemene informatie hierover)?
• Blijkt uit algemene informatie dat dergelijke documenten wellicht op eenvoudige wijze illegaal verkregen kunnen worden?
• Is het aannemelijk dat het document betrekking heeft op de vreemdeling persoonlijk?.
7.1.3
Uit het bestreden besluit blijkt onvoldoende dat verweerder voornoemde afweging heeft gemaakt ten aanzien van de overgelegde documenten, zodat niet duidelijk is welke waarde verweerder aan de documenten hecht. Daarmee heeft verweerder niet conform deze werkinstructie gehandeld. Uit het bestreden besluit, noch uit de toelichting ter zitting is gebleken dat deze vragen een rol hebben gespeeld bij de beoordeling.
Het standpunt van verweerder dat uit het de landeninformatie van de UK Home Office over Bangladesh van maart 2020 blijkt dat documenten uit Bangladesh regelmatig worden vervalst, en dat dit ook maakt dat er geen waarde aan de documenten gehecht kan worden, volgt de rechtbank, zonder nadere motivering, niet. Zoals eiser heeft aangevoerd blijkt uit datzelfde rapport namelijk ook dat valse en frauduleuze politie- en rechtbankdocumenten niet eenvoudig te verkrijgen zijn. Bovendien wordt in Annex B van het door verweerder aangehaalde rapport van de UK Home Office het proces van verificatie van documenten uit Bangladesh beschreven. Eiser merkt hierover terecht op dat uit deze informatie volgt dat verificatie van documenten uit Bangladesh wel degelijk mogelijk is. Deze informatie had voor verweerder dan ook aanleiding moeten vormen om bij Bureau Documenten na te gaan of ander onderzoek naar de documenten mogelijk is. Gelet hierop heeft verweerder dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom er geen nader onderzoek mogelijk was naar de documenten uit Bangladesh.
7.1.4
De rechtbank volgt verweerder ook niet in het standpunt dat aan de samenwerkingsplicht is voldaan, nu Bureau Documenten naar de documenten heeft gekeken. Gelet op de psychische beperkingen van eiser, de hoeveelheid overgelegde originele documenten en de aard van deze documenten ligt het op de weg van verweerder om meer inspanning te leveren. Ten slotte kan ook het standpunt van verweerder, dat eiser zelf meer documenten had moeten aanleveren, aan het voorgaande niet afdoen. Eiser heeft immers al een groot aantal documenten aangeleverd en verweerder heeft zich juist op het standpunt gesteld dat deze documenten niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken.
7.2
Uit de overwegingen hiervoor volgt dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
8. In deze zaak heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom er geen FMO is gestart. Ook heeft verweerder ten onrechte het iMMO-rapport niet bij de beoordeling betrokken en heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom geen waarde wordt gehecht aan de overgelegde originele documenten.
Nu verweerder de geloofwaardigheidsbeoordeling uitsluitend heeft gebaseerd op de verklaringen van eiser en er daarbij vanuit is gegaan dat hij compleet, coherent en consistent kon verklaren, kan ook dat deel van het bestreden besluit geen stand houden. De rechtbank zal de beroepsgronden die daarop zien dan ook niet bespreken.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb [13] . Gelet op de aard van de gebreken ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op het feit dat verweerder hierbij het iMMO-rapport zal moeten betrekken en mogelijk aanvullend (medisch) onderzoek zal moeten laten verrichten, stelt de rechtbank hiervoor een termijn van zestien weken.
10. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van het door het iMMO verrichte medische onderzoek. Het betreft een bedrag van € 5.250,- zoals blijkt uit de factuur van 11 november 2020.
10.1
De rechtbank overweegt dat het bedrag van de kosten van een deskundige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Bpb [14] wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De rechtbank stelt vast dat voor het opstellen van een iMMO-rapport in strafzaken geen speciaal tarief is bepaald. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken geldt dan een uurtarief van € 121,95 per uur. Gelet op de overgelegde factuur zou met het opstellen van een iMMO-rapport (€ 5.250,- : € 121,95) ongeveer 43 uur gemoeid zijn. Gelet op de werkzaamheden die gemoeid zijn met het opstellen van een iMMO-rapport, zoals dat blijkt uit de werkwijze zoals omschreven in de “Leeswijzer bij iMMO-rapportage”, komt de door eiser overgelegde factuur de rechtbank niet onredelijk voor. Nu het laten opmaken van het iMMO-rapport redelijk was en het iMMO-rapport aanleiding heeft gegeven tot gegrondverklaring van het beroep, zal de rechtbank de kosten van dit medisch onderzoek aanmerken als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb [15] . Eiser komt in aanmerking voor vergoeding van de kosten van zijn in de procedure ingebrachte iMMO-rapport tot een bedrag van € 5.250,-.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de overige door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). De proceskosten bedragen daarom in totaal € 6.746,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak te nemen op de met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 6.746,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F. Moison, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
binnen één weekna de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek
2.Richtlijn 2013/32/EU
3.Vreemdelingenbesluit 2000
4.Vreemdelingencirculaire 2000
5.Zie ook de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, van 15 juli 2020,
6.posttraumatische stress stoornis (PTSS)
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
9.Zie iMMO-rapport p. 19 en 20.
10.Pagina 21
11.Voluit: Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2601
13.Algemene wet bestuursrecht
14.Voluit: besluit Proceskosten Bestuursrecht.
15.Voluit: de Algemene wet bestuursrecht.