ECLI:NL:RBDHA:2021:15502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
NL21.743, NL21.745, NL21.747, NL21.749 en NL21.751
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraanse bekeerlingen tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in de zaken van meerdere Iraanse asielzoekers die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De aanvragen werden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eisers, die allen de Iraanse nationaliteit bezitten, hebben eerder asielaanvragen ingediend op basis van hun bekering tot het christendom. Deze eerdere aanvragen werden in 2018 afgewezen en staan inmiddels in rechte vast. In 2018 dienden zij opvolgende aanvragen in, waarbij zij stelden dat zij zich verder hadden verdiept in het christendom. Tijdens de zitting op 1 februari 2021, waarbij de eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk, werd het onderzoek gevoerd. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende hadden aangetoond dat hun verdieping in het geloof geloofwaardig was. De rechtbank concludeerde dat de eisers met hun verwijzingen naar eerdere zienswijzen en documenten niet duidelijk maakten op welke punten de bestreden besluiten onjuist of onvolledig waren. De rechtbank oordeelde dat de werkinstructie 2018/10 niet als nieuw beleid kon worden aangemerkt en dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de opvolgende aanvragen niet als herexamen moesten worden behandeld. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten zouden komen te staan bij terugkeer naar Iran.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.743, NL21.745, NL21.747, NL21.749 en NL21.751
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiseres 1], V-nummer: [v-nummer] , eiseres 1
geboren op [1983]
mede ten behoeve van
[A], V-nummer: [v-nummer] geboren op [2019]
[eiser 1] ,V-nummer: [v-nummer] , eiser 1
geboren op [1987]
[eiseres 2] ,V-nummer: [v-nummer] , eiseres 2
geboren op [1961]
[eiser 2] ,V-nummer: [v-nummer] , eiser 2
geboren op [1981]
[eiseres 3] ,V-nummer: [v-nummer] , eiseres 3
geboren op [1961] hierna gezamenlijk: eisers (gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 15 januari 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL21.744, NL21.746, NL21.748, NL21.750 en NL21.752, plaatsgevonden op 1 februari 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Gholami.
Verder was aanwezig [B] als informant. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben allen de Iraanse nationaliteit. Eiseres 3 is de moeder van eiseres 1 en eiser 1. Eiseres 1 is gehuwd met eiser 2 en zij zijn de ouders van [A] . Eiseres 2 is de moeder van eiser 2.
2. Eisers hebben eerder aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Zij hebben daaraan ten grondslag gelegd dat zij in Nederland zijn bekeerd tot het christendom. Verweerder heeft deze aanvragen bij afzonderlijke besluiten van 21 juni 2018 afgewezen als kennelijk ongegrond. Deze besluiten staan inmiddels in rechte vast1.
3. Eisers hebben vervolgens op 24 augustus 2018 opvolgende asielaanvragen ingediend. Tijdens hun gehoren opvolgende aanvragen hebben zij verklaard dat zij zich hebben verdiept in het christendom. Ter ondersteuning hiervan hebben eisers bij hun aanvragen en in de loop van hun procedures diverse documenten ingediend. Het betreft onder meer een rapport van Stichting Gave van 11 december 2018 en verklaringen van [B]
- voorganger van de Perzischtalige kerk [kerk] [plaats] - van 17 december 2018, 3 december 2020 en 22 januari 2021. Eiser 1 heeft verder onder meer een dagvaarding overgelegd.
4. Verweerder heeft de opvolgende asielaanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond. Volgens verweerder hebben eisers met de door hen overgelegde documenten en hun verklaringen tijdens de gehoren opvolgende aanvragen hun gestelde verdieping in het christendom niet aannemelijk gemaakt.
Zienswijze
5. Eisers verwijzen in beroep naar hetgeen zij hebben aangevoerd in hun zienswijzen. Zij verzoeken de rechtbank om de inhoud daarvan als herhaald en ingelast te beschouwen.
6. De rechtbank oordeelt dat eisers met de enkele verwijzing naar hun zienswijzen niet duidelijk hebben gemaakt op welke punten de bestreden besluiten en de daarin ingelaste voornemens onjuist of onvolledig zijn en waarom. De enkele verwijzing naar de zienswijzen kan daarom niet tot vernietiging van de bestreden besluiten leiden.
Nieuw beleid
7. Eisers voeren aan dat werkinstructie 2018/10 nieuw beleid is. Dit betekent volgens eisers dat verweerder hun opvolgende asielaanvragen had moeten toetsen als ware het een eerste asielaanvraag en hen dus had moeten horen op de 3 thema’s2 die in de werkinstructie worden genoemd. Ook los hiervan had verweerder de onderhavige aanvragen van eisers moeten toetsen op deze 3 thema’s. Blijkens de vraagstelling in de gehoren opvolgende aanvragen en blijkens de bestreden besluiten heeft verweerder dit niet gedaan, maar heeft
1. Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 24 juli 2018 (NL18.12088, NL18.12090, NL18.12092, NL18.12094, NL18.12096) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 augustus 2018 (201806319/1/V2 en 201806319/2/V2).
2 Motieven voor en proces van bekering, kennis van het geloof en de activiteiten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
verweerder ten onrechte enkel beoordeeld of sprake is van nieuwe elementen en bevindingen ten opzichte van de besluiten op de eerste asielaanvragen.
8. De rechtbank oordeelt dat werkinstructie 2018/10 niet kan worden aangemerkt als nieuw beleid, omdat in deze werkinstructie slechts een bestaande vaste gedragslijn is vastgelegd over de wijze waarop verweerder aanvragen waarbij een bekering als asielmotief is aangevoerd onderzoekt en beoordeelt3. Niet is gebleken dat het huidige beleid4 op belangrijke punten afwijkt van de eerder bestaande vaste gedragslijn. Er bestond dus geen
aanleiding voor verweerder om eisers’ opvolgende asielaanvragen te behandelen als ware het een eerste aanvraag. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat een opvolgende aanvraag geen herexamen is, maar dat de vraag centraal staat wat er nieuw is ten opzichte van de vorige procedure. Nu eisers in dit verband hebben aangevoerd dat zij zich hebben verdiept in het christendom, heeft verweerder terecht beoordeeld of zij deze verdieping aannemelijk hebben gemaakt. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat de thema’s die in de werkinstructie worden genoemd blijkens de vraagstelling in de gehoren aan de orde zijn gesteld en in de besluitvorming aan bod komen. Naar aanleiding van wat eisers zelf hebben aangevoerd, bijvoorbeeld over het uitdrijven van kwade geesten, heeft verweerder hen immers gevraagd hoe dit heeft bijgedragen aan de verdieping in het christendom. In dit kader heeft verweerder eisers gevraagd naar hun motieven voor en hun proces van bekering.
Tijdsverloop tussen gehoren en besluitvorming
9. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte aan hen tegenwerpt dat zij bij de zienswijzen te uitgebreide verklaringen hebben afgelegd. Nu sprake is van passieve bekeringen, moet de nadruk liggen op de ontwikkeling van het geloof na de passieve bekeringen. In een periode van twee jaar tussen de gehoren (december 2018) en de voornemens (november 2020)/besluiten (januari 2021), hebben eisers hun geloof namelijk verder ontwikkeld en verdiept. De rapporten van de gehoren van december 2018 zijn te gedateerd om te dienen als voldoende basis voor zorgvuldig genomen beslissingen.
10. De rechtbank oordeelt dat het enkele verloop van tijd sinds de gehoren niet maakt dat de bestreden besluitvorming onzorgvuldig is. De rechtbank oordeelt verder dat eisers’ stelling, dat verweerder aan hen zou tegenwerpen dat zij bij de zienswijzen te uitgebreide verklaringen hebben afgelegd, te algemeen is om te kunnen leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. Het had op de weg van eisers gelegen om concreet aan te voeren welke verklaringen zij bij de zienswijze aanvullend hebben aangevoerd en op welke verklaringen verweerder vervolgens niet dan wel onvoldoende is ingegaan in de bestreden besluiten. De rechtbank merkt daarbij op dat uit de bestreden besluiten ook niet evident blijkt op welke punten eisers doelen. Zo heeft verweerder in het besluit van eiseres 1 weliswaar opgemerkt dat de zienswijze niet bedoeld is om verklaringen uit te breiden, te wijzigen of aan te passen, maar verweerder is vervolgens wel ingegaan op wat eiseres 1 in de zienswijze heeft aangevoerd. Verweerder heeft daarover namelijk het standpunt ingenomen dat eiseres er ook bij de zienswijze niet in is geslaagd om te verklaren hoe haar activiteiten (het uploaden van
3 Deze vaste gedragslijn is door de Afdeling goedgekeurd bij uitspraak van 24 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0955.
4 Werkinstructie 2018/10 is per 30 december 2019 vervangen door werkinstructie 2019/18.
preken, dansen en typen van ondertiteling bij christelijke filmpjes) hebben bijgedragen aan haar verdieping in het christendom, maar dat zij is blijven hangen in algemeenheden5.
Gehoren
11. Eisers voeren aan dat zij tijdens de gehoren weinig gelegenheid hebben gekregen tot het geven van nadere, meer specifieke verklaringen. Eisers verwijzen in dit verband concreet naar de zienswijze van eiseres 1, waarin is aangevoerd dat eiseres 1 tijdens haar gehoor opvolgende aanvraag steeds werd afgekapt wanneer zij wilde praten over haar motieven voor de bekering en dat zij werd gevraagd om kort en bondig te antwoorden.
12. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Blijkens het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag van eiseres 1 heeft verweerder aan haar uitgelegd dat zij niet alles kan vertellen en dat zij dient te vertellen over datgene waaruit blijkt dat zij zich heeft verdiept in het christendom. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat eiseres 1 bij de correcties & aanvullingen gelegenheid heeft gehad om te verklaren over de dingen die zij tijdens haar gehoor naar haar mening onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen. Verweerder heeft daarnaast terecht aangevoerd dat eiseres 1 geen klacht heeft ingediend tegen het optreden van de hoormedewerker tijdens haar gehoor. Ook de overige eisers hebben hierover geen klacht ingediend.
Rapport van Stichting Gave
13. Eisers voeren aan dat het rapport van Stichting Gave van 11 december 2018 van groot belang is omdat hieruit volgt dat zij tijdens hun eerste asielprocedure geen gebruik hebben gemaakt van hun gekochte asielrelaas, maar dat zij juist eerlijk zijn geweest. Er is bij hen sprake van oprechte christelijke geloofsovertuigingen. De inhoud van het rapport moet als herhaald en ingelast worden beschouwd.
14. Blijkens de rechtspraak van de Afdeling6 wordt van een vreemdeling, wiens eerder gestelde bekering niet geloofwaardig is bevonden omdat hij geen inzicht heeft gegeven in het motief voor en het proces van zijn bekering, verwacht dat hij dit in een opvolgende aanvraag alsnog doet. Voor zover wordt gesteld dat er sprake is van een voortzetting van het bekeringsproces, zal de vreemdeling inzichtelijk moeten maken waarom en hoe hij hiertoe is gekomen. Eén en ander is temeer van belang indien de vreemdeling, zoals in dit geval, afkomstig is uit een land waarin een dergelijke bekering tot een ander geloof strafbaar is.
15. Verder volgt uit de rechtspraak van de Afdeling dat een organisatie als Stichting Gave, anders dan verweerder, geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht. Wel kan een rapport van Stichting Gave dienen ter staving van een gestelde bekering van een vreemdeling, maar dat laat onverlet dat die vreemdeling (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen moet kunnen afleggen over zijn bekering, het proces dat daartoe heeft geleid en de gestelde verdieping van zijn geloof7.
5 Bestreden besluit van eiseres 1, p. 5, alinea 1.
6 Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1307.
7 Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2059.
16. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan het rapport van Stichting Gave niet de waarde kan worden gehecht die eisers daaraan gehecht wensen te zien. Uit het rapport blijkt dat dossieronderzoek is gedaan op basis van de stukken die in de eerste asielprocedure al beschikbaar waren. Daarnaast bevat het rapport verklaringen van [evangeliste] - evangeliste - waarin zij vanuit haar perspectief de gang van zaken beschrijft rondom het gekochte asielrelaas dat in de eerste asielprocedure onderwerp van discussie was. Het rapport is dus in wezen een alternatieve geloofwaardigheidsbeoordeling ten aanzien van eisers bekeringen in de eerste asielprocedure. Verweerder heeft zich daarover niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit niet tot een ander oordeel leidt, omdat het niks zegt over de belevingswereld van eisers zelf voor wat betreft hun gestelde bekeringen tot het christendom. Het rapport bevat verder ook geen aanknopingspunten voor eisers’ stellingen dat zij zich hebben verdiept in het christendom.
Verdieping in het christendom
17. Eisers wijzen in beroep op een aantal verklaringen waaruit blijkt welke gebeurtenissen hebben bijgedragen aan hun verdieping in het christendom dan wel welke veranderingen er hebben plaatsgevonden door hun verdieping in het christendom. Eisers hebben een aantal bijzondere ervaringen meegemaakt, eiseressen hebben veel zelfvertrouwen gekregen en bij eiseressen 1 en 3 zijn kwade geesten uitgedreven.
18. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet inzichtelijk hebben gemaakt waaruit het verband blijkt tussen bovengenoemde gebeurtenissen en hun gestelde verdieping in het christendom. Zo heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser 2 niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe zijn droom over de doop door een Nederlandse dominee eraan heeft bijgedragen dat zijn angsten zijn weggenomen. Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers niet inzichtelijk hebben gemaakt hoe het krijgen van een kindje door eiseres 1 heeft bijgedragen aan de gestelde verdieping in het christendom. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres 3 met haar verklaring dat zij haar partner heeft vergeven en dat dit blijkt uit een droom, niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het vergeven van haar partner heeft geleid tot haar verdieping in het christendom en in hoeverre dit in relatie staat tot de droom die zij stelt te hebben gehad. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eisers het verband tussen hun bijzondere ervaringen en de gestelde verdieping in het christendom niet inzichtelijk hebben gemaakt. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiseressen 1 en 3 niet inzichtelijk hebben gemaakt op welke wijze het uitdrijven van slechte geesten heeft bijgedragen aan hun gestelde verdieping in het christendom. Hetzelfde geldt voor de stellingen van eiseressen dat zij veel zelfvertrouwen hebben gekregen dankzij de visie van de Bijbel en van de kerk op de positie van vrouwen. Verweerder heeft hierover het standpunt kunnen innemen dat eiseressen niet inzichtelijk hebben gemaakt hoe de visie van de Bijbel op dit punt heeft bijgedragen aan hun gestelde verdieping in het christendom.
19. Eisers voeren aan dat hun verdieping in het christendom voldoende blijkt uit de activiteiten die zij verrichten: Bijbelstudie, Bijbelonderricht, actieve kerkgang, het lezen en
bekijken van berichten en preken op internet, intensief contact en overleg binnen de kerk en tussen kerkleden. Zij vervullen belangrijke posities binnen de Perzischtalige kerk [kerk] in [plaats] . Eisers zijn ook op allerlei wijzen actief met evangelisatie.
Eiseres 1 is mentor geworden voor de christelijke organisatie ‘the mentor Ministry’. Eisers 2 en 4 zijn actief in de diaconie, hebben een potje gecreëerd voor zeer arme mensen en verrichten praktische hand- en spandiensten. Eiser 2 treedt op als vertaler voor de
christelijke organisatie ‘You Version’.
21. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet inzichtelijk hebben gemaakt in welk opzicht de activiteiten binnen de kerk die zij ten tijde van hun eerste procedure al verrichtten, hebben bijgedragen aan hun verdieping in het christendom dan wel daarom dit anders is ten opzichte van hun eerste procedures. Daarnaast heeft verweerder het standpunt mogen innemen dat eisers, met hun stellingen dat zij nieuwe rollen zijn gaan vervullen en nieuwe activiteiten zijn gaan verrichten, niet hebben verklaard op welke wijze dit heeft bijgedragen aan hun verdieping in het christendom.
22. Eisers wijzen op een uitgave van Stichting Gave8, waarin [C] aangeeft dat centraal moet staan of iemand het christendom praktiseert. Daarvan is in het geval van eisers sprake.
23. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet tot vernietiging van de bestreden besluiten kan leiden. De persoonlijke opvatting van [C] is niet relevant. Verweerder moet de aanvragen van eisers beoordelen aan de hand van het geldende toetsingskader zoals dat is neergelegd in werkinstructie 2019/18.
24. Eisers wijzen in beroep voorts op de schriftelijke verklaringen die [B]
- voorganger van de Perzischtalige kerk [kerk] [plaats] - over hen heeft afgelegd. Ten aanzien van eiseressen 2 en 3 en eiser 2 zijn schriftelijke verklaringen ingebracht van 22 januari 2021. Daarnaast heeft [B] ter zitting verklaard over de verdieping van eisers in het christendom.
25. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de verklaringen van [B] niet maken dat de gestelde verdieping in het christendom van eisers geloofwaardig is. De rechtbank overweegt dat de schriftelijke verklaring van 22 januari 2021 ten aanzien van eiser 2 qua inhoud overeenkomt met de schriftelijke verklaring van 3 december 2020 en daar heeft verweerder al op gereageerd in het bestreden besluit van eiser 2. De schriftelijke verklaringen over eiseressen 2 en 3 en de verklaring over eisers ter zitting is verder voor wat betreft de activiteiten die eisers ondernemen en de rollen die zij binnen de kerk vervullen een herhaling van informatie die eisers zelf ook al naar voren hebben gebracht, maar die verweerder onvoldoende heeft mogen vinden. Zie in dit verband het oordeel van de rechtbank onder 16. Tot slot heeft [B] verklaard dat hij ervan overtuigd is dat bij eisers sprake is van verdieping in het christendom. Verweerder heeft zich hierover niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze verklaring summier is toegelicht. Bovendien laat dit onverlet dat eisers, zoals verweerder niet ten onrechte heeft
8 Rapport van Stichting Gave, ‘Bekering tot Christus’, versie 4.3, p. 37.
overwogen, niet zelf overtuigende verklaringen hebben afgelegd over hun verdieping in het christendom9.
Risico bij terugkeer
26. Eisers voeren aan dat zij bij terugkeer naar Iran risico’s lopen vanwege hun bekering tot het christendom dan wel omdat aan hen zal worden toegedicht dat zij bekeerd zijn. Eisers doen een beroep op de uitspraak van het United Kingdom Upper Tribunal van 20 februari 202010. Hieruit blijkt dat eisers, indien zij terugkeren naar Iran, bij aankomst zullen worden ondervraagd over de redenen waarom zij lang buiten Iran hebben verbleven. Als blijkt dat zij een bekering tot het christendom aan hun asielrelaas ten grondslag hebben gelegd, zullen zij afstand moeten doen van hun geloof en dit mag niet van hen worden verwacht. Verder blijkt uit de uitspraak dat wanneer iemand bij terugkeer naar Iran de bekering ontkent, de Iraanse autoriteiten daar niet meteen overtuigd van zijn. Daarbij komt dat eisers niet zomaar bekeerlingen zijn, maar dat zij zich hebben geprofileerd als belangrijke bekeerlingen binnen de kerk. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de filmpjes die te zien zijn op de website van de Perzischtalige kerk [kerk] [plaats] . Eisers hebben ook uitingen op sociale media gedaan. Het verwijderen van deze uitingen heeft geen zin. Vanwege de lange duur ervan, heeft het zijn sporen al nagelaten. Eisers wijzen verder op paragraaf 80 van het UNHCR Handboek.
27. De rechtbank stelt voorop dat verweerder de gestelde verdieping in het christendom van eisers niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Zie in dit verband het oordeel van de rechtbank onder 5 tot en met 24. De gestelde bekeringen tot het christendom zijn
daarmee nog immer ongeloofwaardig. Eisers’ stelling dat niet van hen mag worden verwacht om afstand te doen van hun geloof, gaat daarom niet op. Verder heeft verweerder er in de bestreden besluiten terecht op gewezen dat de Iraanse autoriteiten blijkens het algemeen ambtsbericht inzake Iran van maart 2019 weinig aandacht schenken aan terugkerende asielzoekers en niet veel aandacht hebben voor wat de asielzoekers in het buitenland hebben gezegd, gedaan of op internet hebben gezet, met uitzondering van personen met een hoog risicoprofiel vanwege politieke activiteiten11. De enkele omstandigheid dat het Engelse Upper Tribunal andere informatie heeft over de behandeling van terugkerende asielzoekers acht de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat verweerder niet langer zou mogen uitgaan van de informatie in het ambtsbericht. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten zijn komen te staan dan wel bij terugkeer zullen komen te staan. Van politieke activiteiten van eisers is niet gebleken. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van hetgeen door of namens eisers op de website van de kerk, op sociale media dan wel anderszins is geopenbaard. Bovendien mag verweerder, gelet op de ongeloofwaardig geachte bekeringen, van eisers vergen dat zij dingen die zij op internet hebben geplaatst en die bij terugkeer problemen zouden kunnen opleveren, weer
9 Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2059.
10 Uitspraak van het United Kingdom Upper Tribunal van 20 februari 2020, PS (Christianity – risk) Iran CG [2020] UKUT 00046 (IAC).
11 Algemeen Ambtsbericht Iran, maart 2019, p. 15.
verwijderen12. De verklaring van [B] ter zitting, dat hij bekend is en gemonitord wordt door de Iraanse autoriteiten, is niet nader onderbouwd en kan om die reden al niet tot een ander oordeel leiden. Nu eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake zal zijn van een toegedichte bekering, gaat de verwijzing naar paragraaf 80 uit het UNHCR handboek niet op.
Dagvaarding
28. Eiser 1 voert in beroep aan dat en waarom hij geen contra-expertise heeft ingebracht.
29. De rechtbank oordeelt dat deze stelling van eiser 1 niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 17
januari 2019 blijkt dat het document ‘mogelijk niet echt’ is omdat de verschijningsvorm van het document afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Eiser 1 is er dus niet in geslaagd om de authenticiteit van het document aan te tonen, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen13.
Conclusie
30. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
12 Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1336.
13 Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2394.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
19 februari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. G.P. Loman E. Kersten
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.