ECLI:NL:RBDHA:2021:15551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
NL20.12187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in de asielprocedure van eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende jongeman, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 13 mei 2020, omdat de asielaanvraag ongegrond werd verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. G. van Reemst. Tijdens de zitting op 5 november 2020 heeft eiser zijn situatie toegelicht, waarbij hij zijn betrokkenheid bij de 20 februari-beweging in Marokko en de risico's die hij bij terugkeer zou lopen, naar voren bracht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een fundamentele politieke overtuiging heeft en dat hij bij terugkeer naar Marokko een reëel risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft verweerder gevolgd in zijn standpunt dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.

Daarnaast heeft eiser aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van vier jaar is overschreden en dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 500,-. De rechtbank heeft de aanvraag van eiser als ongegrond verklaard, maar heeft hem wel een schadevergoeding toegekend voor de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.12187
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. G. van Reemst),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).
Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Ziani . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Asielaanvraag en besluit
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1999 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 16 september 2016 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 15 december 20161 is het beroep van eiser tegen het besluit tot afwijzing van zijn aanvraag gegrond verklaard. Verweerder heeft deze aanvraag nu opnieuw beoordeeld. Eiser heeft het volgende aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat hij sinds zijn twaalfde levensjaar – na het overlijden van zijn moeder – in Marokko een zwerversbestaan leidde. Op straat kwam hij in contact met de 20 februari-beweging en nam hij onder meer deel aan demonstraties, waarbij hij leuzen heeft geroepen. Door deelname aan deze demonstraties is hij zes of zeven keer is opgepakt, waarbij zijn gegevens zijn genoteerd, hij een aantal uren is vastgehouden door de politie en

1.ECLI:NL:RBLIM:2016:10927

hij is mishandeld, waarna hij weer mocht gaan. Daarnaast heeft eiser verklaard wegens zijn uiterlijk als punker problemen te hebben ondervonden van de politie. Sinds 2013 – toen hij ongeveer 13/14 jaar was - is hij niet meer gearresteerd en probeerde hij Marokko te verlaten. Dit heeft hij in 2014 gedaan. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij gezien de voorgaande gebeurtenissen bij terugkeer naar Marokko te vrezen heeft voor langdurig detentie vanwege zijn politieke opvattingen en uitingen.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Deelname aan demonstraties en de daaruit volgende arrestaties;
  • Betrokkene is opgepakt vanwege zijn punkuiterlijk en aanwezigheid bij punkconcerten;
  • Betrokkene heeft vanaf zijn twaalfde levensjaar op straat geleefd.
Verweerder heeft alle relevante elementen geloofwaardig geacht. Verweerder is echter van mening dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de gebeurtenissen waarover hij heeft verklaard bij terugkeer naar Marokko gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege zijn politieke overtuiging en uitingen en evenmin dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Verweerder heeft eisers asielaanvraag daarom afgewezen.
Fundamentele politieke overtuiging
3. Ten aanzien van zijn fundamentele politieke overtuiging voert eiser in de eerste plaats aan dat verweerder deze al in een eerder stadium van zijn asielprocedure heeft aangenomen. Dit maakt hij op uitspraak van de rechtbank hiervoor genoemd onder 1. In rechtsoverweging 16 van deze uitspraak wordt namelijk vermeld: “(…) door de Staatssecretaris niet is betwist dat hij zich niet terughoudend hoeft op te stellen bij terugkeer als het gaat om het deelnemen aan demonstraties en dergelijke (...)”. Verweerder heeft dus erkend dat eiser zich bij terugkeer niet terughoudend hoeft op te stellen als het gaat om zijn politieke activiteiten, waarmee impliciet te kennen is gegeven dat eisers fundamentele politieke overtuiging is gevolgd.
4. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. Verweerder heeft toegelicht dat destijds het begrip politieke overtuiging is beoordeeld, maar dat sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november 20182 moet worden beoordeeld of de activiteiten van eiser voortkomen uit een fundamentele politieke overtuiging. Dit is ook wat verweerder nu moet beoordelen, omdat zij eisers asielaanvraag naar de huidige situatie moet bekijken (ex nunc-beoordeling). Daarbij kan de rechtbank uit de door eiser aangehaalde rechtsoverweging van de uitspraak van 15 december 2016 niet afleiden dat verweerder destijds de politieke overtuiging van eiser heeft aangenomen. Uit de rechtsoverweging blijkt dat verweerder niet heeft tegengesproken dat eiser zich niet terughoudend hoeft op te stellen bij terugkeer naar Marokko wat betreft deelname aan demonstraties daar. Dit gaat om het verrichten van politieke activiteiten en de vraag of eiser deze activiteiten bij terugkeer naar Marokko moet kunnen blijven uitoefenen. In de uitspraak wordt ook aandacht besteedt aan de vraag of de politieke activiteiten die eiser in het verleden in Marokko heeft ondernomen maken dat er voor hem een risico is bij

2.ECLI:NL:RVS:2018:3735.

terugkeer naar Marokko, maar over de politieke overtuiging van eiser heeft de rechtbank zich in de uitspraak niet uitgelaten. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat verweerder de politieke overtuiging toen heeft aangenomen.
5. Vervolgens voert eiser aan dat verweerder zijn verklaringen over zijn fundamentele politieke overtuiging onvoldoende heeft betrokken bij zijn beoordeling. Zo heeft verweerder onvoldoende gewicht toegekend aan het feit dat eiser tegen het huidige systeem en de grote macht van de koning in Marokko is en dat hij streeft naar vrijheden, gelijke rechten en een democratie in Marokko. Eiser heeft zich weliswaar op jonge leeftijd en in eerste instantie vanwege materiële redenen aangesloten bij de 20 februari-beweging, maar dit laat onverlet dat er daarna bij hem sprake is geweest van een snelle politieke bewustwording. Vanwege zijn politieke activiteiten in Marokko is hij diverse keren opgepakt en slachtoffer geworden van mishandeling door de politie, maar desondanks is hij doorgegaan met zijn politieke activiteiten. Dat hij geen prominente rol heeft gespeeld binnen de beweging zegt bovendien niets over zijn mate van politieke overtuiging. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiser verzocht om deze zaak aan te houden tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in een aantal zaken over het begrip politieke overtuiging die 23 november 2020 op zitting zijn behandeld, omdat het beoordelingskader rond dit begrip daarin naar verwachting verder gaat worden ingevuld en daarom ook van belang is voor deze zaak.
6. Verweerder heeft voor het beoordelingskader van de fundamentele politieke overtuiging verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 november 20183. Hieruit volgt dat een vreemdeling aannemelijk moet maken dat hij een politieke overtuiging heeft (ontwikkeld) waaraan hij in Nederland uiting geeft en ook bij terug naar zijn land van herkomst zal willen blijven geven, en waarvan hij alleen door zichzelf geweld aan te doen zou kunnen afzien. Het moet hierbij gaan om een overtuiging die zo fundamenteel is voor de identiteit of morele integriteit van een vreemdeling, dat niet mag worden gevraagd dat deze door de vreemdeling wordt opgegeven. In latere uitspraken van de Afdeling van 20194 spreekt de Afdeling over een fundamentele politieke overtuiging en oordeelt zij dat als de geloofwaardig bevonden politieke activiteiten van de vreemdeling daaruit voortkomen, geen terughoudendheid mag worden verwacht bij de uitoefening van die activiteiten bij terugkeer naar het land van herkomst. Verweerder dient de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling over zijn politieke overtuiging te beoordelen. Als verweerder de verklaringen van de vreemdeling over zijn politieke overtuiging geloofwaardig heeft geacht, moet hij beoordelen of de vreemdeling kan terugkeren. Dit is de beoordeling van de zwaarwegendheid van het asielrelaas. Het beleid van verweerder in paragraaf C2/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vreemdelingencirculaire) over situaties waarin verweerder aanneemt dat een vreemdeling een politieke overtuiging heeft, is hiermee in overeenstemming. Verweerder dient zijn conclusie over de zwaarwegendheid te onderbouwen met een kenbare en deugdelijke motivering waartegen de vreemdeling in rechte kan opkomen en de bestuursrechter het besluit daadwerkelijk en effectief kan toetsen, aldus de Afdeling. De rechtbank volgt het betoog van verweerder dat er een voldoende duidelijk toetsingskader is en ziet geen aanleiding om anders dan de Afdeling te oordelen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van een lopende hoger beroepsprocedure in een gestelde vergelijkbare zaak, zoals door de gemachtigde van eiser is
3 ECLI:NL:RVS:2018:3735, r.o. 5.6 tot en met 5.12.
4 Bijvoorbeeld de uitspraken van 26 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1970), 14 oktober 2019
(ECLI:NL:RVS:2019:3436, :3457, :3458) en 15 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3880).
verzocht.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder – in lijn met het toetsingskader – voldoende heeft gemotiveerd en in redelijkheid heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een fundamentele politieke overtuiging heeft. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij zich op jonge leeftijd en vooral om een materiële beweegreden heeft aangesloten bij de 20 februari-beweging, namelijk omdat hij eten en kleding kreeg, niet om politieke redenen. Eiser heeft geen prominente rol binnen de beweging gehad. Evenmin is gebleken dat eiser na zijn vertrek uit Marokko wel een fundamentele politieke overtuiging heeft ontwikkeld. Na zijn vertrek uit Marokko heeft eiser geen politieke activiteiten meer ondernomen en zich niet politiek geuit. Ook is niet gebleken dat hij nog contact onderhoudt met politieke tegenstanders van het staatsbestel in Marokko of dat hij zich bij een andere beweging heeft aangesloten. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich in Nederland terughoudend heeft opgesteld omdat hij nog geen verblijfsvergunning heeft en mogelijk terug moet naar Marokko en bang is voor de gevolgen die zijn activiteiten in Nederland daar zouden kunnen hebben. Dit wijst er echter niet op dat zijn overtuiging zo fundamenteel is dat hij zichzelf geweld aan zou doen als hij niet politiek actief zou kunnen zijn. Enkel de verklaringen van eiser dat hij streeft naar systeemverandering in Marokko zijn onvoldoende om te spreken van een fundamentele politieke overtuiging.
8. Eiser stelt zich ook op het standpunt dat verweerder dient te beoordelen welke handelingen noodzakelijk zijn om hem in staat te stellen om bij terugkeer naar Marokko politieke activiteiten te ontplooien, op basis van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), zoals het arrest X, Y en Z. Voor zover eiser bedoeld heeft te stellen dat deze verplichting voor verweerder volgt uit de arresten van het HvJEU van 5 september 2012 en van 7 november 20135 en dient te worden toegepast in deze zaak, volgt de rechtbank dat niet gelet op wat onder 6 en 7 is overwogen. Verweerder vindt daarbij ook terecht dat het in eerste instantie aan eiser is om aan te geven welke toekomstige activiteiten hij zou willen ontplooien en dat dit nu onduidelijk is.
Risico en veiligheid bij terugkeer
9. Eiser voert vervolgens aan dat hij vanwege het feit dat hij tijdens demonstraties verschillende keren is opgepakt, gedetineerd en mishandeld eerder slachtoffer is geworden van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel van een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM, zodat verweerder in lijn met artikel 31, vijfde lid van de Vreemdelingenwet had moeten meewegen dat eiser daarom een vergrote kans heeft om opnieuw slachtoffer te worden van vervolging of onmenselijke behandeling. Het enkele feit dat er sprake is van tijdsverloop, dat hij geen prominente rol vervulde binnen de beweging en samen met andere demonstranten is opgepakt is onvoldoende om er vanuit te gaan dat dit niet zo zal zijn. Het feit dat eiser diverse keren is opgepakt betekent per definitie dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Marokkaanse autoriteiten en verweerder heeft nagelaten te onderbouwen waarom Marokko voor eiser desondanks een veilig land van herkomst zou zijn.
5 ECLI:EU:C:2012:518 en ECLI:EU:C:2013:720.
10. Verweerder heeft het risico dat eiser bij terugkeer naar Marokko zal worden vervolgd of onmenselijk behandeld beoordeeld aan de hand van het beleid in paragraaf C2/3 van de Vreemdelingencirculaire en stelt zich op het standpunt dat niet aannemelijk is geworden dat er voor eiser een verhoogd risico is bij terugkeer naar Marokko. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de autoriteiten op de hoogte zijn van zijn vroegere activiteiten en dat hij op dit moment nog in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat. Het feit dat hij meerdere keren is opgepakt en dat daarbij zijn gegevens zijn genoteerd is daartoe onvoldoende. Eiser werd immers willekeurig en als een de velen gearresteerd, niet op zijn persoon gericht, en werd vanwege zijn jonge leeftijd steeds weer vrijgelaten. Ook mag verweerder meewegen dat de arrestaties inmiddels 9 en 10 jaar geleden zijn. Uit de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 19 maart 20196 volgt bovendien dat niet is gebleken dat de 20 februari-beweging in de afgelopen jaren nog actief was of dat (voormalige) leden van de 20-februari beweging de speciale negatieve belangstelling van de Marokkaanse autoriteiten hebben. De beweging heeft in de loop van de jaren aan betekenis verloren. Ook is in die uitspraak overwogen dat verweerder Marokko terecht als veilig land van herkomst heeft aangewezen, omdat de situatie voor bepaalde groepen die zich kritisch uitlaten over het koningshuis, de islam en het regeringsstandpunt over de Westelijke Sahara weliswaar zorgwekkend is, maar Marokko in het algemeen wel veilig is. Daarbij is betrokken dat er in Marokko positieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden op het gebied van democratie en rechtsstaat.7 De landeninformatie waarnaar eisers gemachtigde bij een zienswijze heeft verwezen dateert van voor deze uitspraak. Eiser heeft niet op een andere manier aannemelijk gemaakt of onderbouwd waarom Marokko voor hem niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
Vooringenomenheid
11. De rechtbank is niet gebleken van een vooringenomen houding van verweerder, zoals eiser heeft gesteld.
Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn
12. Tot slot voert eiser aan dat hij recht heeft op vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn die in jurisprudentie van de Afdeling is bepaald voor de behandeling van een zaak. Verweerder had na de uitspraak in hoger beroep van 11 oktober 2017 over een eerdere afwijzing van de asielaanvraag binnen 6 maanden moeten beslissen, maar heeft dit nu pas op 13 juni 2020 gedaan, dus 23 maanden te laat. Eisers schade bestaat er uit dat hij al jaren in onzekerheid verkeert, niet weet wat hij kan verwachten en daarom zijn leven niet kan opbouwen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser eerst een ingebrekestelling had moeten indienen en dat er geen juridische grondslag is voor schadevergoeding nu hij dit heeft nagelaten. Subsidiair heeft verweerder ter zitting gesteld dat de lengte van de procedure niet aan verweerder te wijten is, omdat het door uitspraken van de rechtbank en de Afdeling over een eerder besluit, door de nieuwe jurisprudentie over de politieke overtuiging en vanwege aanvullend horen met zorgvuldigheid als oogmerk langer heeft geduurd. Daarnaast heeft verweerder ter zitting

6.ECLI:NL:RVS:2019:902.

7 Rapport van de Raad van Europa van 31 oktober 2018.
gewezen op de hoge werkdruk en hoge instroom van zaken
.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn verwart met de dwangsommen voor niet tijdig beslissen. Voor het eisen van dwangsommen op grond van de regeling neergelegd in paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is het inderdaad nodig eerst het bestuursorgaan in gebreke te stellen. Dat geldt niet voor de schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn, die is gebaseerd op artikel 6 van het EVRM. In vaste jurisprudentie van de Afdeling is als uitgangspunt bepaald dat voor asielzaken een termijn van vier jaar redelijk is, waarbij zowel de beroepsfase bij de rechtbank als de hoger beroepsfase maximaal twee jaar mag duren.8 Deze termijn begint te lopen op het moment dat beroep wordt ingesteld tegen de afwijzing van een asielaanvraag. Onder omstandigheden van het geval kan de overschrijding van de termijnen gerechtvaardigd zijn. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat daarbij van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de gehele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
14. Wanneer de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. In een situatie waarin vernietiging door de rechtbank van een besluit waarbij een aanvraag is afgewezen, leidt tot herhaalde besluitvorming door verweerder op de oorspronkelijke aanvraag, moet de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan worden toegerekend. Dat is alleen anders in geval de rechtbank de redelijke behandelingsduur voor een beroep heeft overschreden.9 Hetzelfde geldt in de situatie dat verweerder het besluit op de aanvraag intrekt naar aanleiding van het door de vreemdeling ingestelde beroep. Als in een van de procedures bij de rechtbank sprake is van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie dan de hiervoor genoemde termijn van twee jaar, komt de periode waarmee die behandelingsduur is overschreden niet voor rekening van het bestuursorgaan, maar voor rekening van de Staat.10
15. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor het eerst afgewezen bij besluit van 8 november 2016, waartegen eiser op 9 november 2016 beroep heeft ingesteld. Het beroep is vervolgens gegrond verklaard door de rechtbank op 15 december 2016 en het hoger beroep van verweerder ongegrond verklaard door de Afdeling op 11 oktober 2017. Bij besluit van 25 oktober 2018 heeft verweerder opnieuw de aanvraag van eiser afgewezen, maar heeft dit besluit op 19 februari 2019 weer ingetrokken. Op 13 mei 2020 heeft verweerder eisers aanvraag opnieuw afgewezen, waartegen eiser op 9 juni 2020 beroep heeft ingesteld. Bij uitspraak van vandaag doet de rechtbank uitspraak op dat beroep. Sinds het beroepsschrift van eiser van 9 november 2016 tot de datum van deze uitspraak zijn 4 jaar, 4 maanden en 7 dagen verstreken. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de overschrijding van de termijn te rechtvaardigen is. Dit betekent dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van in totaal € 500,-. In geen van de rechterlijke procedures die hebben
8 Uitspraak van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:188).
9 Uitspraak van de Afdeling van 7 april 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM0214).
10Uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:188), onder 4.9
plaatsgevonden is de behandelingsduur langer geweest dan twee jaar, zodat de overschrijding van de redelijke termijn aan verweerder moet worden toegerekend.
Conclusie
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn politieke overtuiging en activiteiten verdragsvluchteling is dan wel een reëel risico loopt in Marokko te worden onderworpen aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
17. Dit betekent dat de aanvraag terecht is afgewezen als ongegrond en het beroep ongegrond is.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.
19. Eiser heeft wel recht op een schadevergoeding in verband met overschrijding van de
redelijke termijn voor de behandeling van zijn zaak, ter hoogte van € 500,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond
- veroordeelt verweerder om aan eiser te betalen een bedrag aan schadevergoeding van
€ 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
16 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.