In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in de asielprocedure van eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende jongeman, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 13 mei 2020, omdat de asielaanvraag ongegrond werd verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. G. van Reemst. Tijdens de zitting op 5 november 2020 heeft eiser zijn situatie toegelicht, waarbij hij zijn betrokkenheid bij de 20 februari-beweging in Marokko en de risico's die hij bij terugkeer zou lopen, naar voren bracht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een fundamentele politieke overtuiging heeft en dat hij bij terugkeer naar Marokko een reëel risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft verweerder gevolgd in zijn standpunt dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
Daarnaast heeft eiser aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van vier jaar is overschreden en dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 500,-. De rechtbank heeft de aanvraag van eiser als ongegrond verklaard, maar heeft hem wel een schadevergoeding toegekend voor de overschrijding van de redelijke termijn.