ECLI:NL:RBDHA:2021:15671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
ABW 20/4467 en 20/1083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 en de beoordeling van medische noodsituaties in Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Iraanse nationaliteit houder, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had verzocht om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar zijn aanvraag werd afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat er geen medische noodsituatie op korte termijn zou ontstaan bij het uitblijven van behandeling. De rechtbank oordeelde dat het Bureau Medische Advisering (BMA) niet had onderzocht of er een medische noodsituatie zou ontstaan, wat een essentieel onderdeel is van de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij het BMA alsnog moet worden gevraagd om te beoordelen of er bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie ontstaat. Tevens is een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij uitzetting van eiser is verboden tot vier weken na de beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft de Staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/4467 en AWB 20/1083
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 16 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.C. Boelens),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 12 mei 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Gholami.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 1] 1978. Hij heeft verweerder gevraagd hem uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw.
2. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek van eiser het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd te onderzoeken of eiser kan reizen naar Bulgarije, omdat eiser daar internationale bescherming geniet. Het BMA heeft op 30 december 2019 advies uitgebracht. Uit dat advies blijkt dat eiser in staat is om te reizen. Het BMA adviseert begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige, het meenemen van een schriftelijke overdracht van medische gegevens en het continueren van medicatie tijdens de reis. Verweerder stelt daarnaast dat het BMA geen medische noodsituatie op korte termijn verwacht bij het uitblijven van behandeling.
3. Op basis van het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Verweerder heeft het BMA niet gevraagd naar de behandelmogelijkheden in Bulgarije, omdat eiser daar internationale bescherming geniet en verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit gaat dat de medische voorzieningen daar beschikbaar en toegankelijk zijn.
Beroepsgronden
4. Eiser is het niet eens met de afwijzing van verweerder. Hij voert aan dat verweerder gelet op de aard en ernst van zijn klachten en de problematische situatie voor statushouders in Bulgarije het BMA had moeten laten onderzoeken of het uitblijven van de huidige behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Als dat inderdaad zo is, dan moet het BMA onderzoeken of ter voorkoming van een medische noodsituatie op korte termijn de benodigde behandeling in Bulgarije aanwezig is. Anders dan verweerder stelt, heeft het BMA het bestaan van een medische noodsituatie op korte termijn bij het uitblijven van behandeling niet beoordeeld en dus ook niet de conclusie getrokken dat geen sprake is van een medische noodsituatie. Van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan alleen worden uitgegaan als er geen medische noodsituatie op korte termijn is. Dat staat in dit geval niet vast. Verder is het BMA-advies volgens eiser niet inzichtelijk. Door in het BMA-advies als enige reisvoorwaarde de begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige te stellen wordt voorbij gegaan aan de brief van psychiater [A] van 29 februari 2020, waarin hij verklaart dat een begeleide terugkeer naar Bulgarije onverantwoord en zeer risicovol is.
5. Verder voert eiser aan dat kan worden getwijfeld aan het standpunt van verweerder dat eiser in Bulgarije toegang zal krijgen tot de medische voorzieningen. Eiser verwijst naar het AIDA Country Report: Bulgaria (update t/m 31 december 2018), waaruit volgt dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Statushouders en asielzoekers ondervinden in Bulgarije dezelfde problemen als Bulgaren. De gezondheidszorg in Bulgarije is slecht en er ontbreken voorzieningen voor slachtoffers van marteling en mensen met psychische problemen. Er is niet voorzien in maatregelen voor kwetsbare personen, zoals eiser. Eiser verwijst verder naar pagina 75 en 76 van het AIDA Country Report: Bulgaria (2019 update), waarin wordt bevestigd dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan, omdat in Bulgarije sprake is van ‘extremely limited acces or ability to enjoy even the most basic social, labour and health rights’. Daar komt bij dat eiser met medische stukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij een bijzonder kwetsbaar persoon is als bedoeld in het arrest Ibrahim. [1] Verweerder mag er daarom niet zonder meer op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit gaan dat hij niet in een situatie zoals bedoeld in rechtsoverweging 89-91 van het arrest Ibrahim belandt, maar moet motiveren waarom dat niet het geval is. Verweerder moet individuele garanties vragen aan de Bulgaarse autoriteiten, dat eiser en zijn gezin daadwerkelijk toegang krijgen tot de benodigde opvang en medische zorg. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 mei 2018 [2] , in samenhang met de uitspraak van 15 juli 2019 [3] , de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020 [4] , de uitspraak van de ABRvS van 22 april 2020 [5] , en de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 19 oktober 2020 [6] .
6. Nog een reden om te twijfelen aan de toegang tot medische voorzieningen is dat de Bulgaarse verblijfsvergunning van eiser al drie jaar niet meer geldig is. Om zich in de nationale database te kunnen registreren, wat nodig is om toegang te krijgen tot medische zorg, is een adres nodig. Zonder identiteitsbewijs is die registratie echter niet mogelijk. Dat volgt uit pagina 70 van het AIDA Country Report: Bulgaria (2018).
7. Tot slot voert eiser aan dat uit artikel 23 van de Kwalificatierichtlijn niet blijkt dat ieder gezinslid van een statushouder van rechtswege internationale bescherming heeft. De jongste dochter van eiser is in Nederland geboren op [geboortedatum 2] 2019 en daarom staat niet vast dat zij een verblijfsstatus heeft in Bulgarije.
Standpunt verweerder
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in paragraaf A3/7.2.6 van de Vreemdelingencirculaire op eiser van toepassing is, omdat hij internationale bescherming heeft in Bulgarije. Daaruit blijkt dat het BMA geen informatie vraagt over behandelmogelijkheden in het land van herkomst als de vreemdeling afkomstig is uit een Europese lidstaat. Verweerder hoeft dus geen onderzoek te doen naar de vraag of een medische noodsituatie kan ontstaan. Ten onrechte is in het bestreden besluit opgenomen dat uit het BMA-advies blijkt dat er geen medische noodsituatie ontstaat. Het BMA hoeft alleen te onderzoeken of eiser in staat is om naar Bulgarije te reizen en dat is, met reisvoorwaarden, het geval. Het BMA heeft bij het opstellen van het advies ook de stukken van psychiater [A] meegenomen.
9. Verder stelt verweerder dat hij ten aanzien van Bulgarije uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat verweerder niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Daar is hij niet in geslaagd. Het beroep op het arrest Ibrahim slaagt niet, nu verweerder ervan uit gaat dat eiser toegang heeft tot medische zorg en daarom niet terecht komt in een toestand van zeer verregaande materiele deprivatie.
10. Wat betreft het ontbreken van een identiteitsdocument wijst verweerder er op dat eiser in Bulgarije internationale bescherming geniet. Personen die internationale bescherming genieten moeten zich laten registreren in de Bulgaarse burgerlijke stand, waarmee zij een uniek identificatienummer kunnen krijgen en daarmee kan een identiteitsdocument worden aangevraagd. Ook verweerder verwijst naar artikel 70 van het AIDA-country report. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit valt op te maken dat hij in Bulgarije geen toegang heeft tot medische zorg.
11. Over artikel 23 van de Kwalificatierichtlijn stelt verweerder dat het jongste kind van eiser op basis hiervan niet internationale bescherming hoeft te krijgen, maar wel als gezinslid een verblijfsrecht in Bulgarije verkrijgt.
Beoordeling rechtbank
12. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft gesteld dat het BMA geen medische noodsituatie op korte termijn verwacht bij het uitblijven van een behandeling van eiser. Het BMA heeft daar geen onderzoek naar gedaan en zich daar niet over uitgelaten. Dit betekent dat verweerder het bezwaar ongegrond heeft verklaard op basis van het feitelijk onjuiste uitgangspunt dat geen sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
13. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
14. Uit paragraaf A3/7.2.6 van de Vreemdelingencirculaire blijkt weliswaar dat verweerder geen informatie aan het BMA vraagt over behandelmogelijkheden in het land van herkomst als de vreemdeling afkomstig is uit een Europese lidstaat, maar uit het beleid blijkt niet dat verweerder het BMA dan ook niet vraagt of een medische noodsituatie wordt verwacht bij het achterwege blijven van behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder deze vraag wel aan het BMA moeten voorleggen. Pas als de beoordeling van de medische noodsituatie heeft plaatsgevonden, kan worden beoordeeld of op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er van uit kan worden gegaan dat een medische behandeling aanwezig is. Het is de expertise en de specifieke bevoegdheid van het BMA om te adviseren over het al dan niet ontstaan van een medische noodsituatie. Indien het BMA tot een medische noodsituatie concludeert, dient eiser ook de kans te krijgen aan te tonen dat de zorg die voor hem noodzakelijk is niet aanwezig is in Bulgarije. Deze kans wordt hem nu ontnomen.
15. Verweerder moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder moet dus het BMA alsnog vragen om te beoordelen of bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie ontstaat. Bij zijn beoordeling moet het BMA ook de brief van psychiater [A] van 29 februari 2020 betrekken. Als blijkt dat bij terugkeer een medische noodsituatie ontstaat, moet eiser aantonen dat voor hem in Bulgarije geen behandelmogelijkheden aanwezig zijn.
16. Omdat de vraag over de noodzaak van behandelmogelijkheden afhankelijk is van de vraag of sprake is van een medische noodsituatie bij terugkeer, zal dat eerst moeten worden beoordeeld en komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de overige naar voren gebrachte beroepsgronden en de daarop gegeven reactie van verweerder. Dit is anders voor de beroepsgrond die betrekking heeft op het jongste kind van eiser. Niet valt in te zien dat dit kind als gezinslid van eiser die internationale bescherming geniet, geen verblijfsrecht krijgt in Bulgarije. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt. Overigens gaat het hier om opschorting van het vertrek op grond van artikel 64 van de Vw en de vraag naar het verblijfsrecht van het jongste kind valt buiten deze beoordeling.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 534,- en een wegingsfactor 1).
18. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
19. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder eisers uit te zetten tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:2019:2019.