ECLI:NL:RBDHA:2021:15772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
NL20.16638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke dwangsom in asielaanvraag; beoordeling overmachtssituatie

In deze zaak heeft eiser op 29 november 2019 een asielaanvraag ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 12 augustus 2020 deze aanvraag ingewilligd, maar stelde dat hij over een periode van 16 maart 2020 tot 20 juli 2020 door overmacht niet in staat was om te beslissen. Eiser heeft verweerder op 4 juni 2020 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank moest oordelen over de hoogte van de aan eiser toekomende bestuurlijke dwangsom. Eiser betwistte de overmachtssituatie en de hoogte van de toegekende dwangsom van € 672,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van overmacht voor de gehele periode en dat verweerder een te lage dwangsom had vastgesteld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 267,-. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is openbaar gemaakt op 22 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.16638
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
2. Eiser heeft op 29 november 2019 een asielaanvraag ingediend. Op 4 juni 2020 heeft eiser verweerder ingebreke gesteld. Op 12 augustus 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser ingewilligd. Verweerder meent dat hij over de periode van 16 maart 2020 (de datum waarop de maatregelen vanwege het coronavirus van kracht werden) tot 20 juli 2020, door overmacht niet in staat was te beslissen. Volgens verweerder is hij over 24 dagen, van 20 juli 2020 tot 11 augustus 2020, een dwangsom verschuldigd. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat hij aan eiser een bestuurlijke dwangsom van € 672,- is verschuldigd.
3. Eiser stelt gemotiveerd dat er voor verweerder geen sprake was van een overmacht situatie en dat verweerder een te lage bestuurlijke dwangsom heeft toegekend.
4. Uit uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 3 juli 20201 en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 20202 volgt dat vanaf 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake was van een
overmachtssituatie en dat verweerder in die periode niet kon beslissen op het asielverzoek omdat het niet mogelijk was vreemdelingen te horen. Dat betekent dat slechts voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 verweerder geen dwangsommen voor het niet tijdig beslissen verbeurt. Voor deze zaak betekent dat het volgende. Eiser heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld op 4 juni 2020. De twee weken-termijn van de ingebrekestelling is daarom aangevangen op 5 juni 2020 en verstreek op 19 juni 2020. Over de periode van 19 juni 2020 tot de datum waarop het bestreden besluit bekend is gemaakt, namelijk 12 augustus 2020, zijn meer dan 42 dagen verstreken. Verweerder heeft daarom, met toepassing van artikel 8:55c en artikel 4:17 van de Awb, het maximale bedrag van
€ 1.442,- verbeurd.
5. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dit ziet op de hoogte van de toegekende dwangsom. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen.
6. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder in de proceskosten te veroordelen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de hoogte van de dwangsom wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de verbeurde dwangsom;
  • stelt de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. P. Loman, rechter, in aanwezigheid van H. Achrak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
en zal worden openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
22 maart 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.