In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 december 2021, betreft het een geschil tussen eiser en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Eiser had een AOW-pensioen aangevraagd, maar kreeg een korting van 4% opgelegd. De Svb verklaarde het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de verzekeringsstatus van eiser beoordeeld, met name de periode van 2 juli 1985 tot en met 3 januari 1988, waarin eiser in het buitenland werkzaam was.
De rechtbank oordeelde dat de Svb ten onrechte had geconcludeerd dat eiser niet verzekerd was voor de AOW in de genoemde periode. De rechtbank benadrukte dat de Svb een onderzoek naar de feitelijke omstandigheden had moeten uitvoeren om te bepalen of eiser nog als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de Svb de hoorplicht had geschonden, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst van de zaak. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde dat het Verenigd Koninkrijk als bevoegde lidstaat moest worden aangemerkt voor de AOW-toekenning in de betreffende periode.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Svb om zorgvuldig om te gaan met de beoordeling van ingezetenschap en de toepassing van beleidsregels, en dat de rechterlijke uitleg van het begrip ingezetene niet gebonden is aan de beleidsregels van de Svb. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.