ECLI:NL:RBDHA:2021:16139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
NL21.9775
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser wegens ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de bekering van de eiser tot het christendom als ongeloofwaardig werd beschouwd. De eiser, die eerder een asielaanvraag had ingediend die in 2015 was afgewezen, stelde dat hij in 2018 opnieuw asiel had aangevraagd op basis van zijn bekering. Tijdens de zitting op 8 juli 2021 werd de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de gezondheidssituatie van de eiser en dat de procedure zorgvuldig was verlopen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de eiser over zijn bekering niet voldoende overtuigend waren en dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond was. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van de eiser en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL21.9775
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw H. Malwand-Baraki. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1977.
2. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 15 juli 2015 afgewezen. Het door eiser tegen dit besluit ingestelde beroep heeft hij ingetrokken. Het besluit van 15 juli 2015 staat daarom in rechte vast.
3. Eiser heeft op 20 november 2018 opnieuw asiel aangevraagd. Aan deze asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser; en
de bekering tot het christendom en de daaruit voortvloeiende problemen.
5. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de bekering tot het christendom en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig geacht Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
De zorgvuldigheid van de procedure
6. Eiser voert allereerst aan dat de Algemene Asielprocedure niet geschikt is om asielaanvragen van personen die bekeerd zijn te behandelen. Bij een bekering moeten immers veel onderwerpen besproken worden, zodat een nader gehoor dat slechts één dag in beslag neemt daartoe onvoldoende is. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte onvoldoende aandacht aan de correcties en aanvullingen heeft geschonken. De Taskforce die verweerder inzet om de achterstanden weg te werken, zorgt voor onzorgvuldigheid in de besluitvorming. Eiser voert aan dat de rechtbank met deze aspecten rekening dient te houden en verwijst in dit kader naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem.1 Nu eiser ernstige gezondheidsproblemen heeft past het ook daarom niet om het nader gehoor in één dag af te nemen. Verweerder heeft verder niet op juiste wijze de bekeringscoördinator ingezet. Dit moet voorafgaand aan de besluitvorming en niet – zoals verweerder heeft gedaan – direct na afnemen van het nader gehoor. Bovendien heeft verweerder zonder motivatie het verzoek van eiser om de verklaringen omtrent de doop voor te leggen aan de bekeringscoördinator afgewezen.
7. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat de in Werkinstructie 2019/18 genoemde onderwerpen uitgebreid aan de orde zijn gekomen. Eiser is voldoende in de gelegenheid gesteld om alles wat relevant is voor zijn asielaanvraag naar voren te brengen. Ook zijn er conform Werkinstructie 2019/18 open vragen gesteld en is er doorgevraagd op de gegeven antwoorden, waarbij de nadruk is gelegd op de persoonlijke beleving van eiser en de persoonlijke betekenis die de verandering van zijn geloofsovertuiging in sociale, emotionele en religieuze context voor hem heeft gehad. Vervolgens heeft eiser, bij de correcties en aanvullingen, de mogelijkheid gehad om opmerkingen te plaatsen bij het verslag van gehoor. Dat verweerder deze correcties en aanvullingen niet bij de besluitvorming zou hebben betrokken, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat correcties en aanvullingen niet hetzelfde zijn als een zienswijze waarop uitdrukkelijk moet worden ingegaan. Correcties en aanvullingen zijn in beginsel bedoeld om kennelijke onjuistheden of taalkundige onjuistheden of tikfouten weg te nemen, of om een verklaring nader te verduidelijken. Uit het voornemen blijkt niet dat met de correcties en aanvullingen strijdige standpunten zijn ingenomen. Nadat eiser door het voornemen op de hoogte was geraakt van de tegenwerpingen van verweerder is hij in de gelegenheid gesteld om daar bij zienswijze een reactie op te formuleren. Eiser heeft van deze mogelijkheden ook gebruik gemaakt. Verweerder heeft verder bij de gehoren rekening gehouden met de gezondheidssituatie van eiser. Zo is eiser medegedeeld dat hij als hij de behoefte heeft om te staan, dit akkoord is. Verder is eiser gevraagd of hij in staat is om het gehoor plaats te laten vinden en of er dingen zijn waar verweerder rekening mee moet houden tijdens het gehoor. Verweerder heeft eiser verder aangegeven dat als hij behoefte heeft aan een pauze, hij dit kan melden. Uit het gehoor blijkt dat verweerder ook op het moment dat eiser dit aangaf pauzes heeft ingelast.2 Eiser heeft niet specifiek geduid waar zijn verklaringen tijdens het
1. Uitspraak van 10 juni 2021, NL20.5357.
2 Zie bijvoorbeeld p. 10 van het nader gehoor.
nader gehoor door zijn gezondheid onvoldoende tot hun recht zijn gekomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de gezondheidssituatie van eiser. Dat verweerder de verklaringen omtrent de doop niet specifiek heeft voorgelegd aan een bekeringscoördinator, maakt niet dat de procedure onzorgvuldig is. Verweerder heeft conform Werkinstructie 2019/18 voorafgaand aan het besluit, te weten direct na het nader gehoor, contact opgenomen over deze zaak met de bekeringscoördinator. Tijdens de zitting is ook gebleken dat de bekeringscoördinator het verslag van het nader gehoor heeft gelezen.
Afwending van de islam
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder de afwending van eiser van de islam niet als afzonderlijke relevant element van het asielrelaas heeft aangemerkt. De stelling van eiser dat verweerder dit wel had moeten doen, volgt de rechtbank niet. Zoals eiser zelf ook in de zienswijze heeft aangegeven was de afwending van de islam voor hem geen reden om asiel aan te vragen.3 Eiser heeft dit ook niet aan zijn eerste asielaanvraag ten grondslag gelegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de afwending van de islam geen los relevant element is. Bovendien heeft verweerder in de besluitvorming dit aspect wel meegenomen.
Bekering tot het christendom
9. Eiser voert onder meer aan dat verweerder ten onrechte zijn bekering ongeloofwaardig heeft geacht. Dat eiser bij zijn eerste asielprocedure niet heeft aangeven dat hij afstand heeft gedaan van de islam en hij is bekeerd tot het christendom kan hem niet worden tegengeworpen. Eiser had toen immers een andere reden om asiel aan te vragen en hij is pas in Nederland in aanraking gekomen met het christelijke geloof. Eiser zag zijn bekering als een privékwestie. Toen eiser terug ging naar Iran is hij bij aankomst direct opgepakt, gearresteerd en mishandeld, omdat men christelijk materiaal bij hem had aangetroffen. Daarom kon eiser niet langer in Iran blijven. Bij deze asielaanvraag heeft eiser daarom aangegeven dat de reden om asiel aan te vragen is gelegen in zijn bekering. Eiser voert verder aan dat hij wel degelijk gemotiveerd heeft waarom hij afstand heeft gedaan van de islam. Eiser is verder reeds in 2015 bekeerd, zodat verweerder meer aandacht moet schenken aan eisers actuele geloofspraktijk. Uit de documenten die eiser heeft overgelegd blijkt dat hij zeer actief is binnen de christelijke gemeenschap. Eiser heeft voldoende verklaard ten aanzien van het proces van bekering, zijn kennis van het geloof en de activiteiten die hij verricht. Hierbij verwijst eiser naar de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 mei 20214, waaruit volgt dat de elementen kennis en geloofspraktijk compenserend kunnen werken.
10. Bij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de bekering van eiser moet verweerder Werkinstructie 2019/18 als uitgangspunt nemen. Verweerder moet toetsen of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen richt verweerder zich op drie elementen, namelijk (1) de motieven voor en het proces van bekering, (2) de kennis van het nieuwe geloof en (3) de activiteiten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling
3 Zienswijze pag. 3.
over de drie elementen moeten steeds worden bezien in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en de door hem verstrekte gegevens in eventuele eerdere procedures.
Verweerder maakt daarbij een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling.
11. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraken van de ABRvS van 12 mei 20215 dat verweerder als hij in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling een doorslaggevend gewicht toekent aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over element 1, hij kenbaar moet motiveren wat hij vindt van de verklaringen van een vreemdeling over de elementen 2 en 3 en waarom die verklaringen de ontoereikende verklaringen over element 1 niet kunnen compenseren. Verder volgt uit deze uitspraken dat verweerder voortaan ook daadwerkelijk en kenbaar moet motiveren hoe hij overgelegde verklaringen van derden heeft gewogen in het licht van de door de vreemdeling tegenover hem afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen over de gestelde bekering. Zo zal inzichtelijk en voor de bestuursrechter beter toetsbaar worden welk gewicht aan verklaringen van derden is toegekend.
De verklaring van eiser in beroep
12. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep een document heeft overgelegd met daarin zijn verhaal over zijn bekering. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat aan deze verklaring weinig waarde kan worden gehecht, nu eiser tijdens het nader gehoor voldoende ruimte heeft gekregen om zijn bekering aannemelijk te maken. Zoals ook onder ro. 7 is overwogen blijkt uit het rapport van nader gehoor ook dat verweerder eiser uitvoerig heeft bevraagd over zijn gestelde bekering tot het christendom en het gestelde bekeringsproces. De rechtbank merkt hierbij op dat het aan eiser is om tijdens het nader gehoor zijn gestelde bekering tot het christendom aannemelijk te maken. Eiser heeft niet uitgelegd waarom hij niet eerder de in het document neergelegde verklaringen naar voren heeft kunnen brengen. Het gaat hier deels om geheel nieuwe naar voren gebrachte feiten en omstandigheden. De rechtbank zal deze latere verklaring van eiser dan ook verder buiten bespreking laten.
De motieven voor en het proces van bekering
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers motieven voor en het proces van bekering vaag blijven en dat hij deze niet inzichtelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat als hij op 20 maart 2015 is bekeerd, hij dit tijdens zijn vorige asielprocedure had kunnen melden en dat door dit niet te doen aan de geloofwaardigheid van zijn bekering afbreuk wordt gedaan. Verweerder heeft verder aan eiser kunnen tegen werpen dat hij jarenlang voor de Iraanse veiligheidsdienst heeft gewerkt, zodat van hem verwacht mag worden dat hij inziet dat een bekering tot het christendom gevaarlijke gevolgen voor hem kan hebben in Iran. Eiser is evenwel teruggekeerd naar Iran en heeft daarbij christelijke objecten in zijn koffer meegenomen. Eiser had gelet op zijn werk moeten weten wat voor risico dit met zich meebracht. Dat hij hier helemaal niet over zou hebben nagedacht, heeft verweerder onaannemelijk mogen achten en doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat eiser, als geboren (en voormalig praktiserend) moslim afkomstig uit een islamitisch land als Iran een film over het leven van Jezus leuk vond, bleef kijken en overtuigd raakte van het christendom.
Verweerder heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij desgevraagd heeft verklaard dat de wedergeboorte, vergeving van zonden en verlossing zijn interesse hebben gewekt in het christendom, maar dat eiser er geen inzicht in kan geven waarom dit zo is. De verklaringen van eiser over wat hem zou aantrekken in het christendom zijn volgens verweerder onpersoonlijk en oppervlakkig. Verweerder heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat van eiser, die als moslim is geboren en afkomstig is uit een islamitisch land, mag worden verwacht dat hij meer gedetailleerd en vanuit zijn persoonlijke beleving kan vertellen waarom hij zich tot het christendom heeft willen bekeren. Verweerder heeft de verklaring van eiser over zijn gevoel na het bekijken van de film, niet ten onrechte tegenstrijdig gevonden. Aan de ene kant heeft eiser verklaard dat hij na het zien van de film vragen had en de antwoorden daarop is gaan zoeken bij de [kerk] , terwijl eiser aan de andere kant heeft verklaard dat hij door het zien van de films zich er bewust van werd dat hij een zondaar was en hij zich moest bekeren. Eiser heeft niet kunnen uitleggen waarom hij op de vragen die hij had na het zien van de films antwoorden wilde hebben. Ook heeft hij de antwoorden op de vragen slechts globaal weergegeven. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij hier diepgaander over kan verklaren. Eiser heeft verder verklaard dat hij geen twijfels had toen hij zich bekeerde. Dat eiser helemaal geen twijfels zou hebben, heeft verweerder bevreemdingwekkend mogen vinden, nu hij afkomstig is uit een islamitisch land en zelfs heeft gewerkt voor de Iraanse veiligheidsdienst en daardoor ook op de hoogte is van de eventuele gevaren die een bekering met zich mee kan brengen. Eiser heeft verder verklaard dat hij behoefte had aan direct contact met een barmhartige god, maar de rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser onvoldoende persoonlijk inzicht heeft verschaft in waarom hij die behoefte had.
de kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn kennis van het christelijk geloof en over de activiteiten die hij in het kader daarvan heeft verricht, en de overgelegde verklaringen van derden, niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Overwogen is dat eiser kennis heeft, maar dat hij onvoldoende heeft kunnen verklaren wat deze kennis voor hem persoonlijk betekent in het licht van zijn bekering. Verweerder heeft deze verklaringen als te algemeen kunnen aanmerken. De rechtbank volgt verweerder in zijn vaststelling dat eiser een verhaal kan noemen uit de bijbel dat hem aanspreekt, maar dat het verder onbelicht blijft wat dit verhaal voor eiser betekent in het licht van zijn bekering. Eiser geeft geen inzicht in waarom het voor hem belangrijk is om geboren te worden zonder zonden. Verder kan eiser niet uitleggen wat Jezus voor hem persoonlijk betekent en heeft eiser niet duidelijk kunnen uitleggen wat de heilige drie eenheid voor hem betekent. Verweerder heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij summier en onpersoonlijk heeft verklaard over waarom het voor hem van belang was om gedoopt te worden en welk effect de doop op hem had.
Ten aanzien van de overgelegde verklaringen van derden overweegt verweerder dat die ook niet tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van de gestelde bekering kunnen leiden. Weliswaar is verweerder niet heel diepgaand op alle verklaringen afzonderlijk ingegaan, maar de rechtbank is van oordeel dat verweerder deze verklaringen onvoldoende compenserend heeft kunnen achten. Verweerder heeft deze verklaringen onvoldoende compenserend mogen vinden gelet ook op de eigen verklaringen die verweerder niet ten onrechte niet geloofwaardig heeft gevonden. Met name dat hij van de gestelde bekering in
de eerste asielprocedure geen melding heeft gemaakt, is teruggekeerd naar Iran en daarbij gekozen heeft christelijke objecten in zijn koffer mee te nemen, zijn omstandigheden waar verweerder ten aanzien van de geloofwaardigheid waarde aan heeft mogen hechten. Hoewel eiser veel activiteiten verricht, ligt het zwaartepunt bij de innerlijke overtuiging van eiser en zijn verklaringen daarover. Dat de wijze waarop verweerder de kennis en overgelegde stukken heeft beoordeelt in strijd zou zijn met de door eiser aangehaalde uitspraken van de ABRvS van 12 mei 2021 volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft alle omstandigheden in de beoordeling meegewogen en de verschillende elementen in onderlinge samenhang beoordeeld.
Problemen naar aanleiding van bekering
15. Eiser voert aan dat hij gelet op zijn bekering niet kan terugkeren naar Iran. Eiser verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 17 juni 2021.6 Eiser is van mening dat uit deze uitspraak volgt dat ook indien zijn bekering niet geloofwaardig is, het niet mogelijk is om terug te keren naar Iran. Eiser verwijst verder naar de Country Guidance uitspraak van het United Kingdom Upper Tribunal van 20 februari 2020.7
16. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser is bekeerd tot het christendom. Verweerder heeft verder overwogen dat mocht men wel uitgaan van een geloofwaardige bekering, dan niet valt in te zien waarom eiser in de negatieve aandacht van de autoriteiten komt te staan. Verweerder heeft ongeloofwaardig geacht dat eiser, die afkomstig is uit Iran en werkzaam was voor de Iraanse autoriteiten, niet zou hebben stilgestaan bij de gevolgen van het meenemen van christelijke objecten toen hij in 2015 terugkeerde naar Iran. Verder heeft verweerder het opmerkelijk geacht dat eiser op borgtocht is vrijgelaten. Verweerder heeft eiser verder tegengeworpen dat hij tijdens zijn eerste asielaanvraag niet heeft verklaard over de bedreigingen door de geestelijke. Eiser heeft geen indicatief bewijs overgelegd. Gesteld noch gebleken is verder dat eiser tijdens zijn terugkeer naar Iran met deze geestelijke problemen heeft ondervonden. Op de visumaanvraag voor zijn reis naar Nederland in 2014 heeft eiser bovendien aangegeven dat hij is gehuwd en dat zijn echtgenote niet mee kan, omdat zij net is bevallen. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over de problemen die hij van de geestelijke heeft ondervonden als gevolg van de affaire met zijn vrouw. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser problemen heeft ondervonden van de Iraanse autoriteiten en dat zij op de hoogte zijn van zijn bekering. De verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 17 juni 2021 kan daarom ook niet slagen, omdat in die zaak vast stond dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte geraakt waren van de bekering van de vreemdeling. Evenmin kan de verwijzing naar de uitspraak van het Upper Tribunal slagen. Uit deze uitspraak volgt niet zonder meer dat indien sprake is van een ongeloofwaardige bekering, sprake is van een reëel risico op vervolging bij terugkeer naar Iran. Uit deze uitspraak blijkt dat dit risico afhankelijk is van een aantal, in de uitspraak vermelde factoren. Nu verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten heeft gestaan, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval sprake is van dergelijke factoren.
7PS (Christianity - risk) Iran CG [2020] UKUT 00046 (IAC).
Conclusie
17. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
18. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
15 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.