ECLI:NL:RBDHA:2021:1623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
AWB 20/3628
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen feitelijke overdracht van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Pakistaanse nationaliteit bezit, had bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke overdracht aan de autoriteiten van Oostenrijk. Dit bezwaar werd door de staatssecretaris kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd over het voornemen om de zaak zonder zitting te behandelen, maar de gemachtigde van eiser heeft geen toestemming gegeven voor deze procedure. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 4 februari 2021 de behandeling van het beroep gehouden, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich wel liet vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, vooral omdat het afwijzen van het verzoek om proceskostenvergoeding in bezwaar een belangrijke factor is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris het bezwaarschrift van eiser ten onrechte als niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er geen grond was om op het bezwaar te beslissen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris onbevoegd verklaard om te beslissen op het bezwaar van eiser. De rechtbank heeft echter geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat de vernietiging van het besluit eiser niet in een gunstigere positie brengt.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/3628

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen zijn feitelijke overdracht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft partijen bericht over het voornemen om met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zitting in deze zaak achterwege te laten.
Verweerder heeft toestemming gegeven om het beroep buiten zitting af te doen.
De gemachtigde van eiser heeft geen toestemming verleend om het beroep buiten zitting af te doen.
Voorafgaand aan de zitting heeft de gemachtigde van eiser echter per brief verzocht de zaak buiten zitting af te doen en te kennen gegeven dat hij en eiser niet ter zitting zullen verschijnen.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1995 en de Pakistaanse nationaliteit te bezitten.
2. Op 24 september 2019 heeft verweerder een overdrachtsbesluit uitgevaardigd. Het daartegen ingestelde beroep heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, bij uitspraak van 18 oktober 2019 ongegrond verklaard. [1] Op 12 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de uitspraak van zittingsplaats Rotterdam bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. [2]
3. Verweerder heeft op 8 november 2019 medegedeeld dat eiser op 13 november 2019 per vliegtuig zal worden overgedragen aan de autoriteiten van Oostenrijk. Op 8 november 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke overdracht. Bij brief van 11 november 2019 heeft de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, eiser geïnformeerd dat het bezwaarschrift van 8 november 2019 als beroepschrift is doorgezonden naar de Afdeling en dat het wordt meegenomen in de lopende hoger beroepsprocedure over het overdrachtsbesluit.
4. Eiser is vervolgens op 13 november 2019 overgedragen aan de autoriteiten van Oostenrijk.
5. Op 10 april 2020 heeft de gemachtigde van eiser een ingebrekestelling verstuurd aan verweerder, omdat verweerder nog niet had beslist op het bezwaar van eiser. Verweerder heeft op 17 april 2020 per brief gereageerd dat in eisers geval geen bezwaar openstond tegen de feitelijke overdracht, dat het bezwaarschrift is beschouwd als een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening connex aan het hoger beroep tegen de uitspraak van 18 oktober 2019 en dat dit verzoek door de Afdeling op 12 november 2019 is afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar vervolgens kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
6. Op wat eiser daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep. Het is immers vaste jurisprudentie dat een betrokkene belang kan hebben bij een beoordeling van zijn beroep vanwege het afwijzen van het verzoek om vergoeding van de gemaakte proceskosten in bezwaar. [3]
8. Gelet op de vaste jurisprudentie [4] van de Afdeling waar zowel eiser als verweerder op hebben gewezen, heeft verweerder het bezwaarschrift terecht aangemerkt als een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening connex aan het reeds ingediende rechtsmiddel. Tegen de feitelijke uitzetting stond in dit geval geen bezwaar open. De Afdeling heeft op 12 november 2019 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er bestond voor verweerder geen grond om alsnog op het bezwaar te beslissen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet bevoegd was om te beslissen op het bezwaar van eiser. Ter zitting heeft verweerder erkend dat het bezwaar om die reden ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
9. Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om gebruik te maken van de haar in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien en verweerder onbevoegd te verklaren om te beslissen op het bezwaar van eiser.
10. De rechtbank ziet echter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Daarbij is van belang dat de vernietiging van het bestreden besluit om formele redenen eiser niet in een gunstigere positie brengt en dat het voor eiser op voorhand duidelijk had moeten zijn dat het beroep niet zou kunnen leiden tot de conclusie dat verweerder het bezwaar inhoudelijk dient te beoordelen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart verweerder onbevoegd om te beslissen op het bezwaar van eiser;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zaak met zaaknummer NL19.22722.
2.Zaken met zaaknummers 201907789/1/V3 en 201907789/2/V3.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2013:1916.