Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8655
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R. Deniz),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).
Bij besluit van 30 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond en hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer NL21.8656, plaatsgevonden op 21 juni 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
1. Eiser is van Afghaanse nationaliteit en is geboren op [1994] . Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij wordt bedreigd door de familie van een man die mede door toedoen van zijn vader, die op dat moment politieagent was, is gedood. De man, die lid was van de Taliban, werd gedood bij zijn arrestatie in juni 2012. Hierbij was eisers vader betrokken. Sindsdien wordt de vader van eiser zowel schriftelijk als telefonisch bedreigd door de vader en broers van de omgekomen man. In september 2012 is de vader van eiser aangevallen toen hij samen met een collega onderweg was met de auto. Ongeveer dertien maanden later is de woning van eiser en zijn gezinsleden aangevallen. Hierbij is de kamer in brand gestoken en is eisers tante omgekomen. Volgens eiser hadden de bedreigers het daarbij ook op eiser gemunt en was het doel van de aanvallers om eiser te
doden. Na de aanslag op de woning gingen de dreigementen aan het adres van eisers vader door. Eiser is in januari 2018 uit Afghanistan vertrokken. Kort voorafgaand aan zijn vertrek uit Afghanistan kwam er een auto met grote snelheid op eiser af rijden, waarbij eiser een inzittende heeft herkend als een van de personen die ook bij de aanval in zijn huis aanwezig waren. Eiser is op 27 november 2019 in Griekenland aangekomen en vanaf dat moment via Facebook bedreigd. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest eiser te worden gedood door de familie van de omgekomen verdachte.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen als gevolg van betrokkenheid vader bij de dood van een Taliban-lid.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht, maar de problemen als gevolg van de betrokkenheid van eisers vader bij de dood van een Taliban-lid vindt verweerder ongeloofwaardig. Zij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
Zorgvuldigheid van de procedure en van het onderzoek
Onmogelijkheid juridische bijstand tussen eerste en nader gehoor
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de procedure onzorgvuldig is verlopen en dat verweerder onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. Eiser voert hiervoor verschillende redenen aan, die hieronder worden weergegeven en beoordeeld.
4. Ten eerste voert eiser aan dat verweerder het hem onmogelijk heeft gemaakt om juridische bijstand te krijgen van zijn gemachtigde tussen het eerste en het nader gehoor. De nabespreking van het eerste gehoor was namelijk gepland op Hemelvaartsdag (13 mei 2021) en omdat dit een feestdag is kon de gemachtigde van eiser hem niet bezoeken in het detentiecentrum waarin eiser in bewaring zit en evenmin telefonisch contact met hem opnemen. Alle afdelingen van het detentiecentrum waren namelijk gesloten en het detentiecentrum was niet bereid om een terugbelverzoek door te zetten. Op een e-mail van de gemachtigde van eiser waarin zij opmerkt dat de nabespreking is gepland op Hemelvaartsdag en een verzoek van haar op Hemelvaartsdag om de datum van de nabespreking te verzetten heeft verweerder niet gereageerd. Evenmin heeft verweerder gereageerd op het bezwaar van de gemachtigde van eiser tegen de doorgang van het nader gehoor op de dag na Hemelvaartsdag (op 14 mei 2021). Pas na het plaatsvinden van het nader gehoor kreeg de gemachtigde van eiser een reactie van verweerder, met de mededeling dat geen vragen meer konden worden gesteld aan de medewerker die het gehoor had afgenomen. Het standpunt van verweerder dat de procedure niet onzorgvuldig is verlopen omdat eiser ook na het nader gehoor nog correcties en aanvullingen op het eerste gehoor kon inbrengen, houdt volgens eiser geen stand. Eiser had namelijk na het eerste gehoor eerst in de gelegenheid gesteld moeten worden om correcties en aanvullingen in te dienen voordat het nader gehoor plaatsvond en het voornemen werd genomen. Verweerder neemt de verklaringen uit het verslag van het eerste gehoor immers als uitgangspunt voor de rest van de procedure. Bovendien blijkt volgens eiser dat de correcties en aanvullingen die hij na het voornemen heeft ingediend bij voorbaat als wisselend en ongeloofwaardig worden
aangemerkt door verweerder en dat de standpunten uit het voornemen worden overgenomen in de beschikking zonder waarde te hechten aan de correcties. Deze gang van zaken is niet redelijk en eiser is de toegang tot een advocaat ontzegt, terwijl deze toegang zeer fundamenteel is. Eiser heeft daarbij gewezen op een uitspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 11 maart 2020 (Feilazoo).
6. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op de asielzoekerscentrum locatie Schiphol feest- en weekenddagen meetellen bij de termijn, maar betwist niet dat het dan wel mogelijk moet zijn voor eiser om zijn gemachtigde te spreken op de geplande dag. Evenmin betwist verweerder dat de gemachtigde van eiser moeite heeft gedaan om het eerste gehoor met eiser na te bespreken, maar dat dit niet is gelukt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit echter onvoldoende voor de conclusie dat de procedure onzorgvuldig is verlopen. Het is de rechtbank namelijk niet gebleken dat eiser in de procedure in zijn geheel geen gedegen rechtsbijstand heeft kunnen krijgen van zijn gemachtigde en dat de procedure onzorgvuldig is verlopen. Na het nader gehoor heeft eiser het eerste gehoor alsnog kunnen nabespreken met zijn gemachtigde, en ook correcties en aanvullingen kunnen indienen op beide (rapporten van de) gehoren, evenals een zienswijze op het voornemen. Het is dus niet zo dat verweerder een definitieve beschikking heeft genomen voordat eiser zijn gemachtigde heeft kunnen spreken. De rechtbank heeft begrip voor het feit dat het vervelend is dat eisers gemachtigde hem niet heeft kunnen bereiken tussen het eerste en het nader gehoor, maar dit betekent niet dat eiser de toegang tot zijn gemachtigde is ontzegt en dat hij geen rechtsbijstand heeft kunnen krijgen, zoals het geval was in het arrest Feilazoo waarop eiser zich beroept. Evenmin is de rechtbank gebleken dat verweerder de correcties en aanvullingen niet adequaat heeft beoordeeld. Het enkele feit dat verweerder de correcties en aanvullingen niet geloofwaardig heeft gevonden wil niet zeggen dat verweerder ze niet heeft meegenomen en heeft meegewogen.
Belemmering in het verzamelen van (bewijs)documenten
7. Ten tweede voert eiser aan dat verweerder hem heeft belemmerd in het verzamelen van documenten ter onderbouwing van zijn asielaanvraag. Omdat hij in bewaring zit kan eiser niet in vrijheid bellen met familie in Afghanistan om deze documenten op te vragen, omdat hij beperkt beltegoed heeft. Ook kan hij niet met familie en vrienden communiceren via Whatsapp of inloggen op zijn Facebookaccount om de bedreigingen op te zoeken, omdat hij geen toegang tot internet heeft. Tegelijkertijd wordt door verweerder wel van eiser verwacht dat hij binnen een kort tijdsbestek aan documenten komt ter onderbouwing van zijn asielaanvraag. Bovendien wordt eisers gemachtigde geacht documenten vanaf de telefoon van eiser naar verweerder te zenden, maar dit is onmogelijk aangezien zijn gemachtigde geen toegang heeft tot zijn telefoon.
8. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat het feit dat eiser in bewaring zit het vergaren van bewijsmateriaal bemoeilijkt, is het de rechtbank niet gebleken dat dit onmogelijk is voor eiser. Het is in de eerste plaats ook aan eiser om zijn asielaanvraag met stukken te onderbouwen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat zij contact heeft met de zus van eiser, maar dat dit contact moeizaam gaat omdat zij geen gemeenschappelijke taal spreken. Eisers gemachtigde heeft toegelicht dat zij daarom een derde (iemand die bij eiser in het
cellencomplex heeft gezeten) heeft ingeschakeld om de communicatie te vertalen. Op deze manier is het gelukt om foto’s van eisers vader en een kopie van eisers Taskera te verkrijgen. Eiser geeft aan dat hij ook navraag had willen doen bij zijn familie over de
aangifte tegen de mannen die hun huis in brand hebben gestoken en foto’s had willen achterhalen van het verbrande huis. Het is de rechtbank niet duidelijk waarom dit, gelet op het voorgaande, niet mogelijk is geweest. Zo heeft eiser niet duidelijk gemaakt waarom hij of zijn gemachtigde niet bijvoorbeeld nogmaals de derde heeft kunnen inschakelen om stukken te achterhalen en die in beroep in te dienen. Ook had eiser mogelijk een regievoerder kunnen inschakelen om hem hierbij te helpen. Daarbij is ook niet duidelijk geworden waarom eiser de inloggegevens van zijn Facebookaccount niet aan zijn gemachtigde heeft kunnen geven om de bedreigingen op zijn Facebookaccount te kunnen onderbouwen.
Rapport nader gehoor rommelig opgesteld
9. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat hij wordt benadeeld bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas, omdat het rapport van het nader gehoor rommelig en onduidelijk is opgesteld, en daarmee is het onderzoek onzorgvuldig. Zinnen in het rapport lopen niet en het verslag in zijn geheel is erg chaotisch. Bij wijze van voorbeeld heeft eiser gewezen op twee passages op pagina’s 6 en 8 van het rapport. Verweerder stelt ten onrechte dat de rommeligheid ligt aan de wijze waarop eiser heeft verklaard, terwijl het aan de opmaak van het rapport zelf ligt. Dit verwijt, in combinatie met de andere verwijten in het kader van de zorgvuldigheid, leiden er toe dat verweerder vooringenomen is geweest.
10. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet wel dat de zinnen in het verslag van het nader gehoor waarop eiser heeft gewezen niet goed lopen, maar het verslag in zijn geheel is duidelijk leesbaar en helder opgesteld. Het is niet gebleken dat verweerder door de rommelig opgestelde zinnen geen goede beoordeling heeft kunnen maken van het asielrelaas van eiser en daarom ook niet dat eiser is benadeeld bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Bovendien blijkt uit het rapport dat de hoorambtenaar in het algemeen heeft doorgevraagd naar wat eiser bedoelde met zijn verklaringen en regelmatig heeft gevraagd om verduidelijking. Eiser is ook de ruimte gegeven om zijn onwetendheid over het plaatsvinden van het gehoor mede te delen en heeft ook kunnen vertellen dat hij zich gestrest voelde, hiermee is door de gehoorambtenaar rekening gehouden. Eiser zelf heeft tijdens het gehoor aangegeven dat het gehoor hem meevalt en dat hij zich op zijn gemak voelt (pagina 18 nader gehoor). Uit het verslag van het gehoor komt daarom niet het beeld naar voren dat eiser zijn verhaal niet goed heeft kunnen doen. Na beoordeling van alle aangevoerde argumenten in het kader van de zorgvuldigheid van de procedure, komt de rechtbank tot het oordeel dat van enige vooringenomenheid geen sprake is.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
11. Ten aanzien van de geloofwaardigheidsbeoordeling voert eiser aan dat verweerder de aan eiser tegengeworpen verklaringen en de daarvoor door hem gegeven redenen ten onrechte niet heeft gerelateerd aan externe geloofwaardigheidsindicatoren. Zo heeft verweerder ten onrechte niet benoemd dat sprake is van een bloedwraakkwestie en heeft verweerder niet duidelijk gemaakt waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bloedwraak. In Werkinstructie 2014/10 staat beschreven wat verweerder moet beoordelen ten aanzien van de externe geloofwaardigheidsindicatoren, maar verweerder
heeft deze beoordeling niet verricht. De verklaringen van eiser zijn op geen enkele wijze vergeleken met de beschikbare landeninformatie. Ook heeft verweerder volgens eiser ten onrechte nagelaten te motiveren waarom zij eiser niet het voordeel van de twijfel geeft bij het verrichten van deze toets. Hierbij heeft eiser gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) van 24 juni 2020. Daar komt bij dat verweerder zowel artikel 3 EVRM als vluchtelingschap niet heeft benoemd in het besluit en is hieraan volgens eiser niet getoetst. Enkel in voornemen zijn beide gronden voor asiel heel summier beschreven zonder ze toe te passen op deze zaak. Ook aan de interne geloofwaardigheidsindicatoren heeft verweerder naar eisers mening niet juist getoetst.
Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte nagelaten een integrale afweging te maken, waarbij alles uit eisers asielrelaas in onderlinge samenhang wordt bezien. Bovendien heeft verweerder nagelaten te toetsen of en in hoeverre bepaalde zware omstandigheden de geloofwaardigheid van het volledige relaas aantasten. In plaats daarvan neemt verweerder steeds het standpunt in dat niet duidelijk is waarom eiser iets uitlegt of inbrengt. Tot slot heeft verweerder zich ongemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een persoonlijke bedreiging van eiser. Het feit dat eiser in een brandende woning is opgesloten en er met hoge snelheid een auto op hem afgereden is, bewijst het tegendeel.
13. De rechtbank overweegt dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat bloedwraak weliswaar voorkomt in Afghanistan en daarom ook is opgenomen in het Algemeen Ambtsbericht, maar dat pas wordt toegekomen aan relatering aan externe geloofwaardigheidsindicatoren als het asielrelaas (op het relevante punt) geloofwaardig is bevonden. Aangezien verweerder het niet geloofwaardig heeft gevonden dat eiser wordt bedreigd vanuit bloedwraak, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de externe geloofwaardigheidstoets achterwege mogen laten. De Afdelingsuitspraak waarnaar eiser heeft verwezen is geen gelijk geval, omdat daarin juist wel een deel van de gestelde problemen geloofwaardig is geacht. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat verweerder heeft nagelaten te toetsen aan artikel 3 van het EVRM en het Vluchtelingenverdrag. Beide asielgronden staan genoemd zowel in het voornemen als in het bestreden besluit. Omdat verweerder het asielrelaas ongeloofwaardig heeft bevonden en verweerder daarom geen relevante elementen heeft doorgetoetst, is de beoordeling summier, maar de rechtbank is niet van oordeel dat verweerder de toets ten onrechte achterwege heeft gelaten. Evenmin heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank nagelaten een degelijke interne geloofwaardigheidstoets te maken. Het is niet gebleken dat verweerder relevante incidenten, verklaringen of feiten niet heeft betrokken bij de beoordeling. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet alle verklaringen en gebeurtenissen op zichzelf en in samenhang heeft betrokken en een onjuiste beoordeling heeft verricht. De rechtbank wijst daarbij ook op pagina 3 tot en met 6 van het voornemen en op pagina 5 van het bestreden besluit waarin verweerder is ingegaan op door eiser afgelegde verklaringen met een motivering waarom deze ongeloofwaardig worden geacht. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder wel heeft gemotiveerd waarom zij geen persoonlijke bedreiging van eiser aanneemt. In het voornemen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de aanval op het huis op eiser persoonlijk was gericht en dat het bevreemding wekt dat er tussen de aanval op het huis in 2013 en de poging tot aanrijding in januari 2018 geen enkele bedreiging van eiser heeft
plaatsgevonden. Ook heeft verweerder het incident met de auto ongeloofwaardig gevonden, omdat zij niet volgt dat eiser naar buiten is gelopen om te bellen met zijn broer, terwijl hij wist dat het onveilig was. Zeker aangezien hij juist vanwege het gestelde gevaar al jaren nauwelijks meer in zijn ouderlijk huis verkeerde, maar om die reden steeds op een andere plek verbleef. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat eiser in het nader gehoor heeft gesteld dat de eerste keer dat hij zelf werd bedreigd via Facebook was, nadat hij Afghanistan verlaten had.
Algemene situatie in Afghanistan
14. Eiser voert aan dat het aantal burgerslachtoffers in Afghanistan het hoogst is sinds 2009. De algemene situatie in Afghanistan is daarom zo onveilig dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De Rechtbank Den Haag heeft in dit kader prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), waarvan de uitspraak binnenkort wordt verwacht. De gestelde prejudiciële vragen en ontwikkelingen dient verweerder in dit besluit mee te wegen.
15. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht gaan de prejudiciële vragen over de toepassing van de communicerende vaten en de glijdende schaal, niet over de vraag of er een 15c-situatie aan de orde is in Afghanistan. Op dit moment geldt deze situatie niet in Afghanistan. Bovendien heeft verweerder erop gewezen dat uit het meest recente Algemeen ambtsbericht uit november 2020 blijkt dat het aantal geregistreerde burgerslachtoffers in 2019 juist licht is gedaald ten opzichte van het aantal in 2018. Alleen in het derde kwartaal van 2019 was het aantal slachtoffers hoger, maar in het geheel is er in 2019 juist een lichte daling te zien. Verweerder heeft hierbij gewezen op uitspraken van de rechtbank Den Haag van 30 april 2020 en 13 november 2020. Eiser heeft verder niet gemotiveerd waarom wel een 15c-situatie aan de orde zou zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft besloten de prejudiciële vragen niet relevant te achten voor deze zaak en het antwoord daarop niet af te wachten voor het beslissen op eisers asielaanvraag.
Inreisverbod en vertrekplicht
16. Tot slot voert eiser aan dat ook het inreisverbod geen stand kan houden, omdat verweerder ten onrechte heeft nagelaten te vermelden naar welk derde land eiser moet worden uitgezet, namelijk Afghanistan. De Afdeling heeft overwogen dat uit het arrest FMS volgt dat in elk terugkeerbesluit moet worden vermeld naar welk derde land de vreemdeling moet worden verwijderd. Het HvJEU laat in het arrest M7 geen ruimte voor uitzonderingen op deze regel. Dat het Terugkeerhandboek die ruimte wel biedt, kan niet afdoen aan deze uitleg van het Hof. Het Terugkeerhandboek biedt een handvat bij de uitleg van bepalingen van een richtlijn, maar is op zichzelf niet bindend.
17. De rechtbank overweegt dat verweerder strikt gezien inderdaad had moeten vermelden dat eiser naar Afghanistan zal worden uitgezet. Uit de uitspraak van de Afdeling waarop eiser zich beroept volgt echter dat het erom gaat dat het voor de vreemdeling kenbaar moet zijn naar welk derde land hij zal worden verwijderd als het op gedwongen terugkeer aankomt, zodat hij eventuele belangen die aan terugkeer naar dat land in de weg staan, zo goed mogelijk naar voren kan brengen en in staat is om doeltreffende rechtsmiddelen tegen het terugkeerbesluit aan te wenden. Er kan uit het voornemen en het bestreden besluit geen twijfel bestaan dat het Afghanistan is waarnaar eiser zal moeten terugkeren. Dat dit eiser ook duidelijk was, volgt uit het feit dat hij gericht gronden heeft aangevoerd die zien op de situatie en omstandigheden in Afghanistan. Deze beroepsgrond slaat niet.
18. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
19. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. M. Eversteijn E.H.W. Schierbeek
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.