ECLI:NL:RBDHA:2021:17029

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
NL21.18265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering asielvergunning wegens strafrechtelijke veroordeling en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Jemeniet, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser een strafrechtelijke veroordeling had voor twee pogingen tot zware mishandeling. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, omdat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de strafrechtelijke veroordeling leidde tot de weigering van de asielvergunning. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris een belangenafweging had moeten maken, waarbij niet alleen de aard van het misdrijf en de opgelegde straf, maar ook andere relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen moesten worden. De rechtbank concludeerde dat de motivering van de Staatssecretaris tekortschiet en dat er onvoldoende bewijs was dat eiser een gevaar voor de gemeenschap vormt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18265
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.E. Martinez Linnemann),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. V. Ilić).

Procesverloop

In het besluit van 16 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.1 Verweerder heeft eiser ook een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.18266, op 6 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A.H.H. Alnima. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser stelt dat hij de Jemenitische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1991. Op 11 oktober 2018 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft als reden gegeven voor deze aanvraag dat hij in Jemen is benaderd door de Houthi’s om zich bij hen aan te sluiten.
2. Na het indienen van zijn asielaanvraag is eiser op 1 november 2019 door de strafrechter veroordeeld voor twee pogingen tot zware mishandeling.2 De strafrechter heeft aan eiser een gevangenisstraf van tien maanden opgelegd, waarvan twee maanden
1. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft de stafrechter bijzondere voorwaarden opgelegd aan eiser bestaande uit een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling (GGZ-verslavingszorg). Eiser is in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de strafrechter, zodat de veroordeling nog niet onherroepelijk is. De hoger beroep procedure loopt nog.
Standpunt van verweerder
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Benadering door de Houthi’s om zich bij hen aan te sluiten.
4. Verweerder vindt beide relevante elementen geloofwaardig. Verweerder vindt het aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Jemen een reëel risico loopt op ernstige schade. Om die reden komt eiser (in beginsel) in aanmerking voor subsidiaire bescherming3, maar deze vergunning wordt niet aan eiser verleend omdat hij door de strafrechter is veroordeeld voor een ‘ernstig misdrijf’. Nu eiser een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.4
5. Eiser is het niet mee eens. De rechtbank gaat hieronder in op de geschilpunten.
Beroepsgronden van eiser tegen de weigering van een asielvergunning
6. Eiser voert aan dat het besluit van verweerder om hem een asielvergunning te weigeren geen stand kan houden. Eiser geeft daarvoor de volgende argumenten. Om te beginnen is de strafrechtelijke veroordeling van eiser nog niet onherroepelijk. Eiser is immers in hoger beroep gedaan tegen de uitspraak van de strafrechter. Daarnaast
kanverweerder een asielvergunning weigeren als een vreemdeling een ernstig misdrijf heeft gepleegd, maar verweerder is daartoe niet verplicht. Gelet daarop had verweerder een belangenafweging moeten maken. Bij deze belangenafweging moet verweerder niet alleen kijken naar de aard van het misdrijf en de opgelegde gevangenisstraf, maar ook naar alle andere relevante feiten, juridische gegevens en bijzondere omstandigheden. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar een aantal uitspraken.5 Tot slot heeft verweerder bij zijn besluit onvoldoende rekening gehouden met het tijdsverloop sinds het misdrijf en het feit dat eiser na de pleegdatum niet meer in aanraking is gekomen met de politie. Ook heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eiser zwakbegaafd is.
Oordeel van de rechtbank over de weigering van een asielvergunning
7. De rechtbank moet beoordelen of verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan een ‘ernstig misdrijf’, waardoor hem subsidiaire bescherming kan worden geweigerd. De rechtbank zet hieronder eerst het toetsingskader
3 Een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
4 Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw.
5 het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) in de zaak Ahmed (C-369/17), de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 jan uari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:226) en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 28
uiteen en gaat daarna in op de argumenten van verweerder waarom eiser vanwege zijn strafrechtelijke veroordeling geen recht zou hebben op subsidiaire bescherming.
8. De rechtbank stelt bij deze beoordeling het volgende voorop. Anders dat eiser heeft aangevoerd, staat het feit dat eisers veroordeling door de strafrechter nog niet onherroepelijk is op zich niet in de weg aan de weigering van een asielvergunning. Weliswaar mogen onherroepelijke veroordelingen in principe niet worden betrokken bij besluiten die het verblijfsrecht doen beëindigen, maar in de zaak van eiser gaat het om een afwijzing van een asielaanvraag. De rechtbank ziet in het arrest Ahmed6 van het HvJ EU geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder bij zijn beoordeling of sprake is van een ‘ernstig misdrijf’ alleen onherroepelijke veroordelingen mag betrekken.
Het toetsingskader
9. Een onderdaan van een derde land wordt uitgesloten van subsidiaire bescherming wanneer er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat hij een ernstig misdrijf heeft gepleegd. Dit staat in de Kwalificatierichtlijn.7 De bepaling uit de Kwalificatierichtlijn is door de Nederlandse wetgever geïmplementeerd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).8 Daarin staat dat aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming een asielvergunning wordt verleend, tenzij er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling een ernstig misdrijf heeft gepleegd. Verweerder heeft in zijn beleid9 nader toegelicht wanneer sprake is van een ‘ernstig misdrijf’. De ABRvS heeft overwogen dat uit het arrest Ahmed van het HvJ EU volgt dat het begrip ‘ernstig misdrijf’ beperkt moet worden uitgelegd.10 De reden daarvoor is omdat de toepassing daarvan kan leiden tot uitsluiting van de subsidiaire beschermingsstatus. Verder volgt uit het arrest Ahmed dat de beoordeling of door de ernst van het gepleegde misdrijf tot uitsluiting van de subsidiaire bescherming kan worden overgegaan, moet zijn gebaseerd op een volledig onderzoek naar alle omstandigheden van het specifieke geval. Die beoordeling vindt plaats aan de hand van meerdere criteria, waaronder de aard van het gepleegde feit, de veroorzaakte schade, de vraag of gebruik is gemaakt van geweld of een wapen, de mate van geweld, de gevolgde strafprocedure, de aard en duur van de opgelegde straf, het wettelijk strafmaximum en de vraag of de meeste rechterlijke instanties in andere lidstaten het gepleegde feit ook aanmerken als een ernstig misdrijf.
10. In het beleid van verweerder is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling die heeft aangetoond een risico te lopen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, kan door de IND worden afgewezen, indien de vreemdeling veroordeeld is voor een ernstig misdrijf.
De IND beoordeelt of sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf op individuele basis en aan de hand van alle relevante feitelijke en juridische gegevens. De IND betrekt daarbij in
6 C-369/17.
7 artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU).
8 in artikel 3.105e, aanhef en onder b, van het Vb.
9 Paragraaf C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
10 zie de uitspraak van 23 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:226.
ieder geval de door de vreemdeling aangevoerde bijzondere omstandigheden, die zien op de aard en de ernst van het delict en het tijdsverloop dat is verstreken sinds het delict.
Er kan sprake zijn van een ernstig misdrijf indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd;

de opgelegde straf of maatregel bedraagt in totaal tenminste zes maanden; en

in ieder geval één van de veroordelingen heeft betrekking op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert.
De IND beoordeelt het gevaar voor de gemeenschap op individuele basis en aan de hand van alle relevante feitelijke en juridische gegevens.
De IND weegt bij de beoordeling van het ‘gevaar voor de gemeenschap’ dat de vreemdeling
vormt in ieder geval de volgende aspecten mee:

de aard van het misdrijf; en

de opgelegde straf.
De IND beoordeelt het gevaar dat de vreemdeling voor de gemeenschap vormt aan de hand van de situatie zoals die zich voordoet bij het beoordelen van de aanvraag (‘ex nunc’- beoordeling).
De IND kan in ieder geval in de volgende gevallen een gevaar voor de gemeenschap aannemen:

drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven;

brandstichting;

mensenhandel;

illegale handel in wapens, munitie en explosieven; en

illegale handel in menselijke organen en weefsels.”
De motivering van verweerder
11. In het voornemen heeft verweerder uiteengezet waarom het door eiser gepleegde delict een ‘ernstig misdrijf’ betreft. Daarbij heeft verweerder het volgende betrokken:
 eiser is bij de uitspraak van 1 november 2019 door de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar voor twee pogingen tot zware mishandeling;
 de opgelegde straf aan eiser bedraagt in totaal tenminste zes maanden;
 eiser heeft tweemaal met een mes gestoken. Hij heeft daarmee de kans aanvaard dat de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen;
 uit de bijzondere voorwaarde (ambulante behandeling) die de strafrechter heeft
opgelegd, blijkt dat eiser een gevaar voor de gemeenschap vormt.
12. Gelet op deze omstandigheden komt verweerder tot de conclusie dat wordt voldaan aan de voorwaarden neergelegd in het beleid.
13. In het bestreden besluit voegt verweerder daar nog aan toe dat het recidiverisico aanwezig is en wordt ingeschat als gemiddeld. Daarbij wijst verweerder naar de risicoanalyse die is vermeld in het reclasseringsadvies van 14 augustus 2019. Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt over het recidiverisico gecorrigeerd en stelt hij dat het risico matig tot gemiddeld is.
Wat vindt de rechtbank van de motivering van verweerder?
14. De rechtbank oordeelt dat verweerder in bestreden besluit, onder het kopje ‘kennelijk ongegrond’, en in het voornemen dat deel uitmaakt van het bestreden besluit, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de veroordeling van eiser tot gevolg heeft dat een asielvergunning wordt geweigerd.
15. De rechtbank overweegt hiertoe in de eerste plaats dat verweerder voorbij is gegaan aan het feit dat hij weliswaar de bevoegdheid heeft een asielvergunning te weigeren in geval sprake is van een ‘ernstig misdrijf’ maar dat dit geen verplichting is. Verweerder moet daarom een belangenafweging maken. In het voornemen is van een belangenafweging geen sprake. In de tweede plaats moet verweerder niet alleen kijken naar de opgelegde gevangenisstraf en de aard van het misdrijf, maar ook naar alle (andere) relevante, juridische gegevens en bijzondere omstandigheden. Ook daarvan is in het voornemen niet gebleken. Verweerder heeft in het voornemen namelijk alleen toegelicht waarom is voldaan aan de drie criteria uit het beleid om te kunnen spreken van een ‘ernstig misdrijf. Ook in het bestreden besluit ziet de rechtbank niet terug dat verweerder een belangenafweging heeft gemaakt.
16. De stelling van verweerder ter zitting dat de belangenafweging in het bestreden besluit staat vermeld onder het kopje ‘zwaar inreisverbod’ volgt de rechtbank niet. Verweerder kan naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan met die verwijzing. Het inreisverbod is namelijk gebaseerd op de afwijzing van de asielaanvraag. Een ander besluit over de asielaanvraag zou ook gevolgen kunnen hebben voor inreisverbod. Verweerder moet daarom voor zowel voor de afwijzing van de asielaanvraag als het inreisverbod een eigen belangenafweging maken.
17. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd verder het volgende. Bij de beoordeling of eiser een gevaar vormt voor gemeenschap moet verweerder kijken naar de situatie zoals die is op het moment dat de asielaanvraag wordt beoordeeld. Dit heeft verweerder onvoldoende gedaan. Verweerder heeft verwezen naar het recidiverisico, maar dat risico is gebaseerd op een risicoanalyse die dateert van 14 augustus 2019. Dat is dus van ruim twee jaar voor de beoordeling van eisers asielaanvraag.
18. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken hoe verweerder rekening heeft gehouden met de feiten en omstandigheden die in het voordeel spreken van eiser. Eiser heeft bij de zienswijze een brief overgelegd van de casemanager van AZC Balk van 6 april 2021 waarin een aantal positieve dingen over eiser wordt vermeld. Zo blijkt uit de brief dat eiser is gestopt met drinken van alcohol en dat hij dit zonder hulp van buitenaf heeft gedaan.
Ook is genoemd dat eiser rustig is in de omgang en goed contact heeft met de medewerkers van het COA en de andere bewoners van het AZC. Ter zitting heeft verweerder hierover aangevoerd dat de brief van het COA wel is meegenomen in de beoordeling, maar dat verweerder daar een beperkte bewijswaarde aan toekent. De rechtbank volgt deze stelling niet aangezien uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder de brief bij zijn beoordeling van de weigering van een asielvergunning heeft betrokken. Ook heeft verweerder onvoldoende toegelicht waarom aan deze brief maar een beperkte bewijswaarde kan worden toegekend. Het standpunt van verweerder ter zitting dat het personeel van het COA eiser niet continue in de gaten kan houden en het daarom niet zeker is dat eiser is gestopt met drinken, vindt de rechtbank niet voldoende.
19. Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar oordeel nog het volgende. In het rapport van EASO11 van januari 2016, waar het HvJ EU in de zaak Ahmed naar verwijst12, staat vermeld dat artikel 17 van de Kwalificatierichtlijn is bedoeld als uitzonderingsclausule in het geval er ernstige misdrijven zijn gepleegd. De rechtbank concludeert hieruit dat de uitsluitingsgrond ‘ernstig misdrijf’ restrictief toegepast dient te worden, gelet op de zwaarwegende gevolgen hiervan. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de gevolgen proportioneel moeten zijn ten opzichte van de gepleegde strafbare feiten.
20. Uit de motivering van het bestreden besluit, onder het kopje ‘kennelijk ongegrond’, blijkt niet dat verweerder heeft gekeken of de strafbare feiten die eiser heeft gepleegd – en de schade die hij hiermee aan de slachtoffers en de gemeenschap heeft toegebracht – van dusdanige omvang en proportie zijn en dat zij rechtvaardigen dat geen subsidiaire bescherming wordt geboden aan een vreemdeling van wie vast staat dat hij in beginsel recht heeft op deze bescherming.
21. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser een ernstig misdrijf heeft gepleegd op grond waarvan hij niet in aanmerking kan komen voor subsidiaire bescherming, althans dat verweerders besluit op dat onderdeel onzorgvuldig is voorbereid.
Inreisverbod en terugkeerbesluit
22. Eiser heeft ook beroepsgronden ingediend tegen het inreisverbod en het terugkeerbesluit. De rechtbank beoordeelt deze beroepsgronden niet, omdat zij hierboven heeft geoordeeld dat de afwijzing van eisers asielaanvraag geen stand kan houden. Het inreisverbod en het terugkeerbesluit zijn gebaseerd op de afwijzing van eisers asielaanvraag. Nu de rechtbank het bestreden besluit vernietigt, belandt de asielaanvraag van eiser terug in de aanvraagfase. In die fase is er geen plaats voor het opleggen van een inreisverbod en een terugkeerbesluit.
11 in hoofdstuk 3: “Exclusion from subsidiary protection (Article 17)”, onder punt 3.2.2.
12 in rechtsoverweging 56.
Conclusie
23. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
16 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.