ECLI:NL:RBDHA:2021:17037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
NL21.18143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens geldige Duitse asielvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een statushouder uit Duitsland, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres al een geldige asielvergunning in Duitsland had. Eiseres was het niet eens met dit besluit en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 6 december 2021 heeft eiseres zich echter afgemeld, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de Syrische nationaliteit heeft en in Duitsland een asielvergunning heeft die geldig is tot 26 januari 2022. Eiseres voerde aan dat haar verblijf in Duitsland onrechtmatig was, omdat zij door haar moeder uit Syrië was ontvoerd. De rechtbank oordeelde echter dat, ongeacht de omstandigheden van haar verblijf in Duitsland, de asielvergunning geldig bleef. Eiseres stelde ook dat terugkeer naar Duitsland een schending van haar mensenrechten zou opleveren, maar de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiseres terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat zij bescherming geniet in Duitsland. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18143
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. A.A.W.A. Vissers),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. V. Ilić).

Procesverloop

In het besluit van 18 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.1
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.18144, op 6 december 2021 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres stelt dat zij de Syrische nationaliteit heeft en dat zij is geboren op [geboortedatum] 2004. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij in Duitsland een asielvergunning heeft. De Duitse autoriteiten hebben verweerder laten weten dat deze vergunning geldig is tot 26 januari 2022.
Geldigheid Duitse asielvergunning
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat haar verblijf in Duitsland als onrechtmatig kan worden gezien, omdat zij destijds is ontvoerd door haar moeder uit Syrië. De vader van eiseres is nooit akkoord gegaan met haar verblijf in
1op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Duitsland. Om dit standpunt te onderbouwen, heeft eiseres een verklaring overgelegd van haar vader.
3. Voor zover eiseres hiermee heeft willen betogen dat zij in Duitsland geen geldige asielvergunning heeft, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de stelling van eiseres dat zij ontvoerd is, niet kan afdoen aan het feit dat zij een asielvergunning heeft in Duitsland. Mocht het al zo zijn dat eiseres is ontvoerd, dan heeft dit niet tot gevolg dat haar asielvergunning in Duitsland niet geldig is. De beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
Zodanige band met Duitsland en het interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eiseres voert verder dat terugkeer naar Duitsland een schending zal opleveren van artikel 3 van het EVRM.2 Eiseres is bang voor haar ooms in Duitsland die haar met de dood hebben bedreigd. Ook heeft eiseres veel angst voor haar moeder door wie zij dagelijks werd mishandeld. Weliswaar kreeg eiseres in Duitsland hulp van Jugendamt (Duitse Nidos) en haar advocaat, maar zij kunnen haar niet permanent beschermen tegen haar moeder en ooms. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het kind. Eiseres wil bij haar tante in Nederland verblijven. Tot slot stelt eiseres dat een eventuele overdracht aan Duitsland in strijd is met het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en met het recht op lichamelijk integriteit, neergelegd in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
5. De rechtbank oordeelt dat het betoog van eiseres niet slaagt. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
6. Verweerder kan een aanvraag niet-ontvankelijk verklaren als een vreemdeling in een andere lidstaat van de EU een asielvergunning heeft.
7. De aanvraag wordt alleen niet-ontvankelijk verklaard als de vreemdeling een zodanige band heeft met de andere lidstaat dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.3 Bij de beoordeling daarvan worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder de aard, duur en omstandigheden van het eerdere verblijf.
8. De rechtbank heeft onder 3 vastgesteld dat eiseres een geldige Duitse asielvergunning heeft. Alleen al omdat de Duitse autoriteiten eiseres een asielstatus hebben verleend, is sprake van en zodanige band met Duitsland dat het voor haar redelijk is om naar dat land te gaan.4 Dit maakt dat nog steeds geldt dat verweerder bij de beoordeling of sprake is van een zodanige band alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken.
9. Daarnaast mag verweerder, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet en dat zij daarom een reëel risico loopt op schending van fundamentele rechten.
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden.
3 Dit volgt uit artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4 Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van onder andere 6 augustus 2015, (ECLI:NL:RVS:2015:2621); 9 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1253),
recent herhaald in de uitspraak van 7 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2895).
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat ten aanzien van Duitsland mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eisers niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit in haar geval anders is. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat van eiseres mag worden verwacht dat zij bij
problemen naar de Duitse autoriteiten gaat om bescherming of hulp te vragen. Uit de verklaringen van eiseres blijkt ook dat dat zij hulp heeft gehad van de Jugendambt en de politie, maar dat zij zelf heeft besloten om terug te keren naar haar moeder. Als eiseres van mening is dat zij onvoldoende hulp of aandacht van Jugendambt heeft ontvangen, ligt het op de weg van eiseres om daar bij de (hogere) Duitse autoriteiten over te klagen. Uit de verklaringen van eiseres blijkt niet dat zij dit heeft gedaan. De stelling van eiseres dat van een minderjarige niet kan worden verwacht dat zij gaat klagen bij de autoriteiten, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Verweerder heeft zich daarover op het standpunt mogen stellen dat eiseres eerder ook in staat is geweest om hulp te vragen bij de Jugendambt. Daarnaast was eiseres in staat om alleen naar Nederland te reizen en een asielaanvraag in te dienen.
11. Voor zover eiseres heeft willen stellen dat verweerder bij de beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met de wens van het eiseres om haar tante in Nederland te blijven, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het feit dat eiseres in Nederland een tante zou hebben niet meebrengt dat eiseres om die reden niet meer terug zou hoeven keren naar Duitsland. Het is weliswaar begrijpelijk dat eiseres, gelet op haar thuissituatie in Duitsland, liever bij haar tante in Nederland zou willen verblijven. Maar deze wens van eiseres is niet bepalend voor de vraag of sprake is van een zodanige band met Duitsland dat het voor redelijk is om naar dat land te gaan. Hierbij heeft verweerder verder niet ten onrechte overwogen dat eiseres tot aan haar vertrek naar Nederland zes jaar in Duitsland heeft verbleven. Daarnaast spreekt eiser Duits, ging zij in Duitsland naar school en kon zij gebruik maken van de medische voorzieningen daar. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat sprake is van een zodanige band met Duitsland.
12. Tot slot kan het beroep van eiseres op de artikelen 10 en 11 van de Grondwet haar ook niet baten. Eiseres heeft het beroep op deze artikelen namelijk niet onderbouwd.
Conclusie
13. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder op goede gronden de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat zij bescherming geniet in Duitsland.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
09 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie
Mr. G.P. Loman Rechter
Rechtbank Midden-Nederland

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.